Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 29399 nr. 13 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 29399 nr. 13 |
Vastgesteld d.d. 20 maart 2006
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 hebben enkele fracties de behoefte over de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 8 februari 2006, inzake het voorhangbesluit van 19 januari 2006, houdende wijziging van onder meer het Besluit RVC’s, regionaal zorgbudget en praktijkscholen met declaratiebekostiging in verband met beëindiging declaratiebekostiging praktijkonderwijs en overgang naar lumpsumbekostiging (Kamerstuk 29 399, nr. 11) enkele vragen en opmerkingen voor te leggen. Bij brief van 20 maart 2006 heeft de minister deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de wijze waarop de minister vorm geeft aan de invoering van lumpsumfinanciering in het praktijkonderwijs. Deze leden zijn met de minister van mening dat het praktijkonderwijs in een relatief korte periode een grote ontwikkeling doormaakt en inmiddels is uitgegroeid tot een volwassen en onmisbare onderwijsvorm, dat tegemoet komt aan de onderwijsbehoeften binnen het voortgezet onderwijs. De overstap naar lumpsumbekostiging is een belangrijke en ingrijpende stap in de ontwikkeling van het praktijkonderwijs, zo vinden deze leden. De leden hebben met instemming kennisgenomen van signalen uit het veld waaruit blijkt dat men tevreden is over het resultaat van het overleg tussen ministerie en betrokken partners.
De leden van de PvdA-fractie hebben met enige zorg kennisgenomen van het onderhavige besluit. In het bijzonder maken zij zich zorgen over de risico’s die de invoering van lumpsumbekostiging bij praktijkonderwijs voor de betrokken scholen gaat betekenen.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorstel om de lumpsumbekostiging in te voeren in het praktijkonderwijs en van de reactie van de minister op vragen in het schriftelijk overleg over lumpsumbekostiging d.d. 5 juli jl. (Kamerstuk 29 399, nr. 9). Deze leden steunen het streven om de lumpsumbekostiging in te voeren voor alle scholen voor praktijkonderwijs. De leden zouden graag van de minister horen hoe de verschillende betrokken partijen uit het onderwijsveld denken over het voorliggende besluit. Voorts hebben zij nog enkele andere vragen en opmerkingen die zij graag aan de minister willen voorleggen.
De leden van de PvdA-fractie wijzen erop dat zelfstandige scholen/schoolbesturen voor praktijkonderwijs (veelal éénpitters met een gemiddelde grootte van 160 leerlingen) per 1 augustus 2006 geconfronteerd worden met een wijziging in bekostiging (lumpsum) en rechtspositie (nieuwe cao voortgezet onderwijs). Kan de minister aangeven in hoeverre scholen/schoolbesturen zich hierop hebben kunnen voorbereiden, hoeveel procent van de betreffende scholen/schoolbesturen reeds klaar is voor de aanstaande wijzigingen en hoe groot de kans is dat de overgang naar lumpsum zal leiden tot een afgedwongen schaalvergroting in het praktijkonderwijs?
De leden van de D66-fractie vinden het, hoewel zij voorstander zijn van invoering, minstens zo belangrijk dat een snelle invoering niet ten koste gaat van de zorgvuldigheid. Zij maken zich, net als bij de invoering van de lumpsum voor het primair onderwijs, zorgen over de voorbereiding van de scholen. Vooral de medezeggenschapsraden lijken nog lang niet klaar te zijn. Wat gaat de minister doen om ervoor te zorgen dat alle scholen goed voorbereid zijn bij invoering? Overweegt zij invoering uit te stellen tot 1 januari 2007, zo vragen deze leden.
In diverse debatten en overleggen hebben leden van de CDA-fractie aandacht gevraagd voor de positie van het praktijkonderwijs, omdat zij de mening zijn toegedaan dat deze doorgaans kleinschalig vormgegeven, praktijkgerichte leerweg de meest passende en renderende onderwijssituatie voor een vaak kwetsbare groep leerlingen is. Met instemming stellen deze leden vast dat in de uitwerking die nu voorhangt extra ruimte is gemaakt om de structurele bekostiging voor de basisformatie te verhogen van 2,64 naar 3,14 fte, waardoor ook kleine scholen beter in staat zijn de hogere structurele uitgaven te dragen.
De leden van de D66-fractie stellen dat scholen voor praktijkonderwijs vaak kleinschalig zijn. De overstap naar lumpsumbekostiging kan voor hen ingrijpende gevolgen hebben. Zoals bekend, hechten deze leden er erg aan dat kleine scholen niet in de problemen komen door nieuwe plannen vanuit Den Haag. Daarom vragen zij of de minister een goed beeld heeft van de herverdeeleffecten die zich voor zullen doen. Kan de minister deze herverdeeleffecten nader in kaart brengen, zo vragen de leden. In het kader van het belang van kleine scholen zijn de leden van deze fractie blij met het voorstel om de basisformatie leraren te verhogen. Echter, in het oorspronkelijke voorstel is sprake van een verhoging met 1 fte, terwijl in het besluit slechts een verhoging van 0,5 fte terug te vinden is. De leden verkrijgen graag uitleg van de minister op dit punt. Vervolgens vragen deze leden hoe de verhoging van de basisformatie leraren zich verhoudt met de overgang van de rechtspositie primair onderwijs naar de cao voor het voortgezet onderwijs. Deze overgang heeft gevolgen voor het aantal lesuren per leraar. De leden van deze fractie zouden het betreuren als deze overgang zou leiden tot minder lesuren voor leerlingen. Zij zouden het eveneens betreuren als de verhoging van het aantal fte’s volledig verloren gaat aan het compenseren van een vermindering van het aantal lesuren per leraar. Kan de minister hun zorgen wegnemen, zo vragen de leden van deze fractie.
Overgangsrechtelijke systematiek
De leden van de CDA-fractie stemmen in met het vierjarige afbouwregime, ten behoeve van het tiental scholen dat met negatieve financiële gevolgen wordt geconfronteerd als gevolg van de overgang naar de lumpsumbekostiging. Zij vragen of en hoe scholen ondersteund worden in de overgangsfase van de declaratiebekostiging naar de lumpsumsystematiek.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat de overgangsregeling thans (ca. 5 maanden voor invoering van de lumpsum per 1 augustus 2006) aan de Kamer wordt voorgelegd. Kan de minister aangeven wat de reden is waarom nu pas – zo kort voor de invoeringsdatum – deze regeling wordt gepubliceerd? Wanneer worden de individuele scholen en schoolbesturen van de inhoud op de hoogte gesteld en hoe verhoudt dit gehanteerde tijdpad zich tot de gewenste continuïteit van de financiële beleidsontwikkeling (meerjarenformatieplan 2006–2010 en de begroting 2006) en de bedrijfsvoering in het schooljaar 2006–2007, zo vragen zij. Voorts merken de leden op dat voor de berekening van de fictieve lumpsum 2004/2005 als meetjaar is genomen. Dit betekent, volgens de t-1 systematiek, dat als peildatum het leerlingenaantal per 1 oktober 2003 van toepassing is. Kan de minister aangeven in hoeverre het realistisch is om deze relatief ver in het verleden gelegen datum als ijkpunt te hanteren en wat de (herverdeel)effecten zijn indien zou worden uitgegaan van teldatum 1 oktober 2005, zo vragen de leden van deze fractie. Vervolgens merken de leden op dat voor de bekostiging van leerlingen met een taalachterstand een afzonderlijke overgangsregeling is getroffen. Kan de minister aangeven voor hoeveel scholen/schoolbesturen deze afzonderlijke regeling van toepassing is en in hoeverre en sinds wanneer zij van dit feit op de hoogte zijn? Ook willen de leden weten hoeveel van deze scholen/schoolbesturen er in de nieuwe situatie op vooruit dan wel achteruitgaan en of scholen/schoolbesturen met relatief veel cumi-leerlingen er meer op achteruitgaan dan scholen/schoolbesturen met relatief minder cumi-leerlingen. Daarnaast wensen deze leden te vernemen in hoeverre er sprake is van een significant andere situatie indien voor het praktijkonderwijs het Leerplusarrangement zou zijn ingevoerd.
De leden van de D66-fractie hebben nog een aantal vragen over de overgangsregeling. Zij willen weten in hoeverre deze regeling afwijkt van de overgangsregeling voor de rest van het voortgezet onderwijs bij invoering van de lumpsum en waar eventuele verschillen op gebaseerd zijn. Zij nemen aan dat de overgangsregeling ook zal gelden voor scholen voor praktijkonderwijs die al eerder vrijwillig overgestapt zijn op lumpsumbekostiging.
Dit besluit vormt het sluitstuk van het in 2004 gestarte overgangstraject van het praktijkonderwijs naar de lumpsumbekostiging VO. Het gaat nu om 98 scholen voor praktijkonderwijs die met ingang van 1 augustus 2006 over zullen gaan op de lumpsumbekostiging van VO. Zij volgen daarbij het voorbeeld van de 12 scholen en 60 afdelingen voor praktijkonderwijs die hen in de afgelopen jaren al zijn voorgegaan. Om dit proces te begeleiden is vanaf 2004 uitvoerig overleg gevoerd met de Werkgroep Lumpsum Praktijkonderwijs (WLP), waarin het Landelijk Werkverband Praktijkonderwijs, besturen- en vakorganisaties en mijn departement zijn vertegenwoordigd. Dit overleg heeft o.a. geleid tot diverse afspraken op het gebied van de structurele bekostiging en overgangsrechtelijke zaken. Het besluit is de juridische vertaling van de overeengekomen afspraken en heeft dan ook de instemming van alle betrokken partijen uit het onderwijsveld.
De leden van de CDA-fractie vragen of en hoe scholen ondersteund worden in de overgangsfase van de declaratiebekostiging naar de lumpsumsystematiek.
Onder directe aansturing van de WLP is vanaf 2004 het flankerend beleid vorm gegeven. Het flankerend beleid is tweeledig. Enerzijds ontvangen scholen voor praktijkonderwijs extra financiële middelen om het bestuur en management te versterken in voorbereiding op de overgang. Anderzijds wordt langs diverse wegen voorlichting en praktische ondersteuning verstrekt. Dit verloopt via regionaal georganiseerde congressen en leergangen en er wordt gebruik gemaakt van allerlei communicatiemiddelen zoals nieuwsbrieven, brochures en het internet. Het hele proces wordt door ECORYS gemonitord; de eerste meting heb ik al aan u toegestuurd (Kamerstuk 29 399, nr. 8). De tweede meting, die in het najaar van 2005 is uitgevoerd, stel ik u nu ook beschikbaar1. In het voorjaar van 2006 is nog een derde monitor voorzien. In deze monitor, gericht op het implementatietraject, moet blijken of er vlak voor dan wel na overgang nog aanvullende ondersteuning nodig is. Kortom: het flankerend beleid wordt per 1 augustus 2006 niet abrupt beëindigd maar loopt tenminste nog vijf maanden na de overgangsdatum door. Op deze manier wordt er nog een vangnet geboden voor scholen die onverhoopt toch nog in de problemen dreigen te komen.
De leden van de PvdA-fractie geven uiting aan enige zorg over de risico’s die de invoering van lumpsum gaat betekenen. Gevraagd wordt in hoeverre scholen/schoolbesturen zich hierop hebben kunnen voorbereiden, hoeveel procent van de betreffende scholen/schoolbesturen al klaar is voor de aanstaande wijzigingen en hoe groot de kans is dat de overgang naar lumpsum zal leiden tot een afgedwongen schaalvergroting in het praktijkonderwijs.
Zoals al uit de beantwoording van de vragen van de leden van de CDA-fractie blijkt hebben scholen/schoolbesturen al geruime tijd de mogelijkheden gekregen om zich voor te bereiden op de mogelijke risico’s die de invoering van de lumpsum met zich mee kan brengen. Op basis van de tweede meting van ECORYS mag de conclusie getrokken worden dat ongeveer 70% van de scholen/schoolbesturen vergevorderd is met de voorbereidingen op de overgang naar de lumpsumbekostiging VO.
De kans dat de overgang naar lumpsum zal leiden tot een door omstandigheden afgedwongen schaalvergroting in het praktijkonderwijs acht ik gering. Ik ben zelfs van mening dat de omstandigheden bij de overgang zodanig zijn dat hiervan geen sprake is. Sterker nog, de aanzienlijke verhoging van de vaste voet (totaal 1 fte) leidt er mijns inziens juist toe dat kleinschaligheid wordt gewaarborgd.
De leden van de PvdA-fractie vragen zich ook af wat de reden is waarom nu pas – zo kort voor de invoeringsdatum – deze regeling wordt gepubliceerd. Ook vragen zij zich af in hoeverre het realistisch is om de relatief ver in het verleden gelegen teldatum van 1 oktober 2003 als ijkpunt te hanteren en wat de (herverdeel)effecten zijn indien zou worden uitgegaan van teldatum 1 oktober 2005.Vervolgens vragen de leden zich af wanneer de scholen en schoolbesturen op de hoogte worden gesteld van de inhoud van dit besluit en hoe dat zich verhoudt tot de gewenste continuïteit van de financiële bedrijfsvoering.
Dit besluit is het resultaat van een langdurig en zorgvuldig voorbereidingstraject dat gericht is op de overgang van de scholen voor praktijkonderwijs naar de lumpsumbekostiging VO. Voorafgaand aan het besluit is uitvoerig stil gestaan bij de relatie met het primair onderwijs. Het primair onderwijs (PO) gaat ook per 1 augustus 2006 over op lumpsumbekostiging en meer dan de helft van het aantal scholen voor praktijkonderwijs valt onder een PO-schoolbestuur. Vanwege die relatie is ervoor gekozen om zo veel mogelijk aan te sluiten bij de ontwikkelingen in het primair onderwijs maar, rekening houdend met de bijzondere positie van het praktijkonderwijs, wel een afzonderlijk flankerend beleid in te richten.
Dit heeft ertoe geleid dat voor het praktijkonderwijs, net als in het primair onderwijs, gekozen is voor het schooljaar 2004/2005 als meetjaar voor de overgangsregeling. Daarbij hoort de teldatum van 1 oktober 2003. De argumenten die in het primair onderwijs hebben geleid tot die keuze zijn ook van toepassing op het praktijkonderwijs (Kamerstuk 29 399, nr. 1). Ook de in dit besluit opgenomen grondslag voor de overgangsregeling kent veel overeenkomsten met die van het primair onderwijs. Er is dan ook niet onderzocht wat de herverdeeleffecten zouden zijn als uitgegaan wordt van een teldatum van 1 oktober 2005.
Een andere teldatum leidt in ieder geval tot een ander meetjaar, een van het primair onderwijs afwijkende overgangsdatum en een forse administratieve lastenverzwaring voor de schoolbesturen die zowel scholen voor primair onderwijs als praktijkonderwijs onder hun beheer hebben.
Met behulp van voorlichting door besturen- en vakorganisaties en het Landelijk Werkverband Praktijkonderwijs zijn de scholen en schoolbesturen in het praktijkonderwijs in grote lijnen op de hoogte gesteld van de kaders zoals die in het besluit zijn opgenomen. Daarnaast zijn de schoolbesturen ook geïnformeerd over de uitkomsten van het meetjaar. Naast deze informatievoorziening zijn er ook handreikingen beschikbaar gesteld waarmee schoolbesturen kunnen anticiperen op de nabije toekomst. Er is in het kader van het flankerend beleid een Handboek Lumpsum Praktijkonderwijs ontwikkeld en een berekeningsinstrument op de website van het Landelijk Werkverband Praktijkonderwijs geplaatst. Hiermee kunnen scholen o.a. beleidsrijke begrotingen opstellen en hun toekomstige personele en materiële lumpsumbekostiging VO berekenen, desgewenst voorzien van een prognose voor de komende jaren. De gewenste continuïteit van de financiële bedrijfsvoering is op deze wijze in voldoende mate gewaarborgd. Dit materiaal kan ook gebruikt worden om zelf te bepalen of zij mogelijk in aanmerking gaan komen voor de overgangsregeling. Vooruitlopend op de publicatie van de ministeriële overgangsregeling, waaroor de grondslag in dit besluit is opgenomen, heb ik inmiddels de schoolbesturen die in aanmerking komen voor de overgangsregeling via een brief op de hoogte gesteld.
Vervolgens vragen de leden van de PvdA-fractie zich af voor hoeveel scholen/schoolbesturen deze afzonderlijke regeling van toepassing is en in hoeverre en sinds wanneer zij van dit feit op de hoogte zijn. Ook willen de leden weten hoeveel van deze scholen/schoolbesturen er in de nieuwe situatie op vooruit dan wel achteruitgaan en of scholen/schoolbesturen met relatief veel cumi-leerlingen er meer op achteruitgaan dan scholen/schoolbesturen met relatief minder cumi-leerlingen. Daarnaast wensen deze leden te vernemen in hoeverre er sprake is van een significant andere situatie indien voor het praktijkonderwijs het Leerplusarrangement zou zijn ingevoerd.
Uit de meetjaargegevens over 2004/2005 blijkt dat 14 van de 98 scholen voor praktijkonderwijs er in het meetjaar op achteruit zouden zijn gegaan. De uitkomsten op schoolniveau worden echter, voor schoolbesturen met meer scholen voor praktijkonderwijs, op schoolbestuurniveau gesaldeerd. Zo gaan 12 van de 91 schoolbesturen er op achteruit. Zoals eerder vermeld heb ik die schoolbesturen al via een brief op de hoogte gesteld. De overige 79 schoolbesturen gaan er op vooruit. Van de schoolbesturen die er op achteruit gaan hebben de meeste besturen een meer dan gemiddeld aantal cumi-leerlingen. Een vergelijking indien voor het praktijkonderwijs het Leerplusarrangement zou zijn ingevoerd valt niet te maken vanwege het ontbreken van het Onderwijsnummer bij deze scholen. Het Onderwijsnummer, de elektronische gegevensuitwisseling van de leerlinggegevens met BRON (basisregister onderwijs), is noodzakelijk om de middelen te kunnen verdelen.
Slechts een benadering is mogelijk. Toepassen van het gegeven dat per 1 januari 2007 18% van de overige VO-scholen in aanmerking komt voor het Leerplusarrangement, zou voor het praktijkonderwijs betekenen dat ongeveer 18 van de 98 scholen hiervoor in aanmerking komen. Of deze scholen dezelfde zijn als de scholen die tot de groep behoren met een meer dan gemiddeld aantal cumi-leerlingen, valt op voorhand niet te zeggen. Dit wordt pas duidelijk op het moment dat deze scholen het Onderwijsnummer hebben ingevoerd en in aanmerking kunnen komen voor het Leerplusarrangement. Tot die tijd is voor dit onderdeel een specifieke overgangsvoorziening getroffen (Kamerstuk 27 020, nr. 46).
De leden van de D66-fractie zouden graag van de minister horen hoe de verschillende betrokken partijen uit het onderwijsveld denken over het voorliggende besluit en wat de minister gaat doen om ervoor te zorgen dat alle scholen goed voorbereid zijn bij invoering. Vooral de participatie van de medezeggenschapsraden baart de leden zorgen. Wordt uitstel tot 1 januari 2007 overwogen? Vervolgens vragen de leden of er goed zicht is op de herverdeeleffecten die zich voor zullen doen en deze nader in kaart te brengen.
In antwoord op de vraag hoe de verschillende betrokken partijen uit het onderwijsveld denken over het voorliggende besluit kan ik u melden dat dit besluit tot stand is gekomen met instemming van de WLP. Dit betekent dat met de verschillende betrokken partijen overeenstemming is bereikt over het voorbereidingstraject, de overgangsdatum en de overgangsregeling. Daarnaast zijn scholen en schoolbesturen al zeer ver gevorderd met de voorbereidingen op de overgang naar de lumpsumbekostiging. Uitstel tot 1 januari 2007 acht ik dan ook niet nodig. Dit zou veel van de inspanningen die door alle betrokken partijen al zijn gedaan en gericht zijn op de beoogde overgang per 1 augustus 2006, teniet doen. Alle voorbereidingen zijn er namelijk op gericht om de overgang soepel te laten verlopen.
Voor de beantwoording van de vragen van de leden van de D66-fractie over het voorbereidingstraject en de herverdeeleffecten verwijs ik de leden kortheidshalve naar de beantwoording op vergelijkbare vragen van de CDA en PvdA-fractie. Aansluitend kan ik nog wel melden dat de komende maanden de inspanningen in het kader van flankerend beleid worden geïntensiveerd om alle betrokken geledingen, dus ook de medezeggenschapsraden, nog beter toe te rusten voor het toekomstige lumpsumtijdperk.
De leden van de D66-fractie willen ook graag uitleg over de verhoging van de vaste voet. In het oorspronkelijke voorstel is sprake van een verhoging met 1 fte, terwijl in het besluit slechts een verhoging van 0,5 fte terug te vinden is. Zij zouden het betreuren als de verhoging van het aantal fte’s volledig verloren gaat aan het compenseren van een vermindering van het aantal lesuren per leraar. Kan de minister hun zorgen wegnemen, zo vragen de leden van deze fractie.
De verhoging van de vaste voet met 1 fte wordt in twee stappen gerealiseerd. Bij de vereenvoudiging van de bekostiging van VO per 1 januari 2006 is de eerste stap gezet. In het kader van de harmonisatie van de vaste voeten is de vaste voet na verwerking van de opslagen vervolgens gelijkgesteld aan categoriaal lwoo of vbo. Dit betekende een extra verhoging van 0,5 fte per school. De vaste voet ging daarbij omhoog van 2,14 naar 2,64 fte.
De tweede stap wordt gezet op 1 augustus 2006, op dat moment wordt de vaste voet voor de zelfstandige school voor praktijkonderwijs nog eens verhoogd met een halve fte naar 3,14 fte.
De twaalf zelfstandige scholen voor praktijkonderwijs die al lumpsumbekostiging hebben profiteren al vanaf 1 januari 2006 van deze tussentijdse verhoging. Met ingang van 1 augustus 2006 vervalt het onderscheid tussen scholen met lumpsumbekostiging en declaratiebekostiging en worden alle scholen op basis van de nieuwe vaste voet van 3,14 fte bekostigd.
De vrees dat de verhoging van de vaste voet wordt aangewend als compensatie van een vermindering van het aantal lesuren per leraar is mijns inziens ongegrond. De stelligheid waarmee wordt gesuggereerd dat de overgang naar de lumpsumbekostiging gepaard gaat met een vermindering van het aantal lesuren per leraar berust op een misverstand. De CAO-VO biedt namelijk alle ruimte om in overleg met de personeelsgeleding medezeggenschapsraad (PMR) een taakbeleid af te spreken dat past bij de eigenheid van het praktijkonderwijs.
Tot slot vragen de leden van de D66-fractie zich af in hoeverre deze regeling afwijkt van de overgangsregeling voor de rest van het voortgezet onderwijs bij invoering van de lumpsum en waar eventuele verschillen op zijn gebaseerd. Zij nemen aan dat de overgangsregeling ook zal gelden voor scholen voor praktijkonderwijs die al eerder vrijwillig overgestapt zijn op lumpsumbekostiging.
De overgangsregeling wijkt af van de regeling die destijds is gekozen bij de overgang van het voortgezet onderwijs op de lumpsumbekostiging omdat zoveel mogelijk aansluiting is gezocht bij de overgangssystematiek van het primair onderwijs. Dit heeft alles te maken met de bestuurlijke samenstelling van het praktijkonderwijs, waarop hiervoor al is ingegaan bij de beantwoording van vragen van de PvdA-fractie. Alleen scholen voor praktijkonderwijs die op 31 juli 2006 nog op declaratiebasis worden bekostigd komen in aanmerking voor deze regeling. De overgangsregeling geldt niet voor de scholen voor praktijkonderwijs die al zijn overgestapt op de lumpsumbekostiging van VO. Zij hebben destijds weloverwogen en op vrijwillige basis het besluit genomen om eerder over te stappen op de lumpsumbekostiging. In tegenstelling tot de scholen met declaratiebekostiging profiteren deze scholen al vanaf 1 januari 2006 van de verhoogde vaste voet en komen vervolgens ook in aanmerking voor de vanaf 1 augustus 2006 voor alle scholen voor praktijkonderwijs geldende (verhoogde) vaste voet. Op deze wijze liften deze scholen mee met de verbeteringen die voor de structurele bekostiging zijn aangebracht. Met ingang van 1 augustus 2006 zal als gevolg van dit besluit voor het gehele praktijkonderwijs één bekostigings- en rechtspositiesystematiek van toepassing zijn.
Samenstelling:
Leden: Van de Camp (CDA), Lambrechts (D66), Hamer (PvdA), Van Bommel (SP), Mosterd (CDA), Blok (VVD), Balemans (VVD), Slob (CU), Vergeer (SP), Tichelaar (PvdA), Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Eski (CDA), Aptroot (VVD), Voorzitter, Smeets (PvdA), Ondervoorzitter, Eijsink (PvdA), Leerdam, MFA (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Hermans (LPF), Van Dam (PvdA), Visser (VVD), Azough (GL), Roefs (PvdA) en Jungbluth (GL).
Plv. leden: Ferrier (CDA), Bakker (D66), Bussemaker (PvdA), Vacature (SP), Brinkel (CDA), Hirsi Ali (VVD), Örgü (VVD), Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Dijksma (PvdA), Hessels (CDA), Sterk (CDA), Atsma (CDA), van Bochove (CDA), Van Hijum (CDA), Van der Sande (VVD), Verbeet (PvdA), Arib (PvdA), Stuurman (PvdA), De Krom (VVD), Varela (LPF), Herben (LPF), Meijer (PvdA), Nijs (VVD), Halsema (GL), Kalsbeek (PvdA) en Vendrik (GL).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29399-13.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.