Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 februari 2012
Hierbij geef ik reactie op uw brief van 1 februari 2012 waarin u mij verzoekt de actuele
stand van zaken weer te geven van de motie De Rouwe/Gesthuizen (33000-XII-25) over de mogelijkheden om de discretionaire ruimte van het CBR te vergroten. Daarnaast
verzoekt u mij een reactie te geven op de uitzending van «De Ombudsman» d.d. 20 januari
over de herkeuring in verband met de rijgeschiktheid van mensen met ADHD.
Medische aandoeningen en medicijngebruik kunnen van invloed zijn op de rijgeschiktheid
van automobilisten. Om te beoordelen in hoeverre het verantwoord is om iemand rijgeschikt
te verklaren tot het besturen van motorvoertuigen, is de Regeling eisen geschiktheid
2000 bepalend. Deze is gebaseerd op de Europese rijbewijs richtlijn. Mijn insteek
bij de regeling is om mensen zolang mogelijk verantwoord te laten rijden, waarbij
een afweging wordt gemaakt tussen het individuele belang en het algemeen belang van
de verkeersveiligheid. Nieuwe inzichten rond medische aandoeningen en medicijnen neem
ik hierin zoveel als mogelijk mee. Met enige regelmaat wordt om die reden de Regeling
aangepast.
Voor wat betreft ADHD kan ik u melden dat in 2008 op advies van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) in de regeling een paragraaf is
opgenomen over ADHD. Hierin is bepaald dat mensen met ADHD na een onderzoek door een
specialist voor een termijn van maximaal 3 jaar, onder bepaalde voorwaarden, door
het CBR geschikt kunnen worden verklaard om te rijden. Overigens komt de Nederlandse
vereniging van Psychiaters binnenkort met een advies over onder andere ADHD. Indien
het advies daartoe aanleiding geeft, zal ik dit voor nader advies voorleggen aan de
Gezondheidsraad.
Met de motie De Rouwe/Gesthuizen vraagt uw Kamer aandacht voor het probleem dat mensen
vanwege medicijngebruik hun rijbewijs kunnen kwijtraken ondanks dat ze toch goed kunnen
autorijden. U heeft daarom verzocht om het CBR discretionaire bevoegdheid te verlenen
zodat het in specifieke gevallen gemotiveerd van de regels kan afwijken.
In reactie op uw motie heb ik gekeken naar mogelijkheden om het CBR bij de beoordeling
van rijgeschiktheid aan de ene kant maatwerk te kunnen laten leveren en aan de andere
kant het CBR als uitvoeringsorganisatie eenduidige randvoorwaarden te geven bij het
nemen van beslissingen. Dit vind ik van belang met het oog op de rechtszekerheid voor
bestuurders.
Ik heb hiervoor onder andere advies gevraagd aan de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
ter bevordering de Pharmacie (KNMP). Over de uitkomsten van het onderzoek van de KNMP
heb ik u op 6 december 2011 per brief geïnformeerd (Kamerstuk 29 398, nr. 311). Een belangrijke uitkomst van het onderzoek van het KNMP is dat mensen die langdurig
categorie III medicijnen nemen een normale rijvaardigheid zouden kunnen hebben. In
de regeling Eisen geschiktheid 2000 betekende het gebruik van categorie III medicijnen
dat men ongeschikt was tot het besturen van een motorvoertuig. Ik heb daarom in december
de Regeling Eisengeschiktheid 2000 zodanig aangepast dat het CBR als experiment bij
langdurig gebruik van antidepressiva categorie III medicijnen de mogelijkheid heeft
om bestuurders een rijtest te laten ondergaan en zodoende het CBR maatwerk te kunnen
laten leveren. Met dit experiment kunnen ervaringen worden opgedaan om de rijgeschiktheid
van medicijngebruikers op individuele basis te beoordelen. Daarnaast ben ik in overleg
met het CBR en de Gezondheidsraad om op basis van gestandaardiseerde testen te komen
tot normen inzake de rijgeschiktheid bij het gebruik van categorie III medicijnen.
Dat maakt maatwerk voor alle gebruikers van categorie III medicijnen mogelijk.
Tenslotte, tijdens het AO van 8 september 2011 (Kamerstuk 29 398, nr. 287) heb ik toegezegd te gaan onderzoeken of de beoordeling van iemand zijn/haar medische
geschiktheid om een voertuig te besturen eenvoudiger, slimmer en met minder overlast
kan,binnen de kaders van de Europese regelgeving. Ik zal u hierover dit voorjaar nader
informeren.
De minister van Infrastructuur en Milieu,
M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus