29 398 Maatregelen verkeersveiligheid

Nr. 1055 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 april 2023

In het tweeminutendebat verkeersveiligheid en wegen van 13 april jl. (Handelingen II 2022/23, nr. 74, Tweeminutendebat Verkeersveiligheid en wegen) heeft het lid Krul c.s. een gewijzigde motie (Kamerstuk 29 398, nr. 1053) ingediend over de toepassing van bereikbaarheidsnormen. Daarin wordt het kabinet verzocht «de uitgewerkte bereikbaarheidsnormen inclusief minimumnormen en drempelwaardes al dit jaar te hanteren bij het afwegingskader van het mobiliteitsfonds en het MIRT». Ik heb naar aanleiding van deze motie toegezegd voorafgaand aan de stemming de Kamer schriftelijk te informeren over de uitwerking van bereikbaarheidsdoelen. Hierbij geef ik invulling aan mijn toezegging.

De gepresenteerde Hoofdlijnennotitie Mobiliteitsvisie 2050 (Kamerstuk 31 305, nr. 388) gaat uitvoerig in op bereikbaarheidsdoelen, mede in relatie tot de bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen. Dit in lijn met de besprekingen in het NO MIRT op 28 november jl. en de begrotingsbehandeling op 30 november (Handelingen II 2022/23, nr. 29, item 3) en 1 december jl. (Handelingen II 2022/23, nr. 30, item 17)

Zoals aangekondigd, wordt de Hoofdlijnennotitie Mobiliteitsvisie 2050 uitgewerkt in een Actieprogramma dat het ministerie voor het begrotingsdebat van 2023 aan de Kamer wil zenden. De overweging van de ingediende motie stelt dat «het kabinet al bereikbaarheidsnormen heeft uitgewerkt». Dit is niet correct. In mijn appreciatie van de motie heb ik dat in het tweeminutendebat verkeersveiligheid en wegen van 13 april jl. ook aangegeven.

In de aanbiedingsbrief van de Hoofdlijnennotitie Mobiliteitsvisie 2050 is aangegeven dat we gaan werken aan meer integrale bereikbaarheidsdoelen, in samenhang met ruimtelijke ordening en voorzieningenbeleid (als zorg, onderwijs, werk). En dat de vervolgstap daarbij is het uitwerken hoe (met welke indicatoren, streefwaarden, normen) en op welk niveau (nationaal, gebiedsgericht en/of per doelgroep) die doelen het best geformuleerd kunnen worden.

Ik waardeer het verzoek vanuit de Kamer om voortvarend werk te maken van de benadering zoals die in de Hoofdlijnennotitie Mobiliteitsvisie 2050 is neergelegd en ervaar dit als steun. Tegelijkertijd wil ik bij het uitwerken van meer integrale bereikbaarheidsdoelen zorgvuldig te werk gaan, waar het gaat om het vastleggen en toepassen van concrete doelen en afweegkaders, bijvoorbeeld in de vorm van normen, streefwaarden, minimum-kwaliteitsniveaus, en afweegcriteria.

In het rapport «Toegang voor iedereen?» heeft het PBL onderkend dat het introduceren van normering «een flinke verandering» zou zijn ten opzichte van de huidige praktijk en dat het daarom wenselijk is dit in een aantal stappen te doen. In vervolg daarop heeft het ministerie hierover advies gevraagd en ontvangen van het Kennisinstituut Mobiliteitsbeleid (KiM). De betreffende uitgebreide rapportage is als bijlage bij de Hoofdlijnennotitie Mobiliteitsvisie 2050 meegezonden aan de Kamer. Daarin wordt ook de complexiteit van de hoeveelheid te maken afwegingen inzichtelijk gemaakt.

Inmiddels is gestart met de operationalisering van doelen. Om tot een zorgvuldige uitwerking te komen, werkt het ministerie enkele inhoudelijke varianten uit die passen binnen de in de Hoofdlijnennotitie Mobiliteitsvisie 2050 neergelegde uitgangspunten. Die varianten worden voor een reflectie voorgelegd aan inhoudelijk deskundigen. Tevens wil ik deze varianten bespreken met andere ministeries, medeoverheden en maatschappelijke stakeholders.

Ik streef ernaar het resultaat hiervan als een «eerste proeve» van bereikbaarheidsdoelen voor het einde van 2023 aan de Kamer voor te leggen en daarbij inzicht te geven in de gemaakte afwegingen van varianten en in de te zetten vervolgstappen. Daarom verzoek ik ook de Kamerleden om de motie aan te houden.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers

Naar boven