29 390
Oprichting Stichting Ontwikkelingsfonds Nederlandse Antillen

nr. 2
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 13 februari 2004

De vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken1 heeft de navolgende vragen over de oprichting van de Stichting Ontwikkelingsfonds Nederlandse Antillen (29 390) aan de regering voorgelegd.

De regering heeft deze vragen beantwoord bij brief van 12 februari 2004.

De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

De Grave

De griffier van de commissie,

De Gier

1

Wat is de stand van zaken ten aanzien van de voordracht van bestuursleden?

Indien een voordracht is gedaan, neemt u deze dan over?

Tot op heden is noch van de eilandgebieden gezamenlijk, noch van de Antilliaanse regering een formele voordracht ontvangen. Bekend is echter dat er bij de afzonderlijke eilandgebieden namen circuleren.

Zoals ik eind december schriftelijk heb gesteld, is de periode waarin de voordracht kan plaatsvinden beperkt tot 1 februari 2004. Nu de voordracht achterwege is gebleven ben ik voornemens de Antilliaanse regering en de eilandgebieden schriftelijk in kennis te stellen van het voornemen om direct potentiële Antilliaanse bestuursleden te benaderen, conform de bepalingen in de statuten. De benoeming van de drie bestuursleden geschiedt immers uitdrukkelijk door Nederland. De kandidaat-bestuursleden zullen worden getoetst aan de door de werkgroep-Wijers opgestelde criteria welke nader zijn uitgewerkt in de conceptstatuten van de Stichting Ontwikkelingsfonds Nederlandse Antillen.

2

Is het kunnen vestigen van de stichting op de Antillen zelf de enige reden om de stichting onder Antilliaans recht te laten vallen?

Wat is het verschil tussen Antilliaanse, Arubaanse en Nederlandse regelgeving over stichtingen?

In lijn met de adviezen van de werkgroep-Wijers zal de stichting worden opgericht naar Antilliaans recht. Het is gewenst dat de Stichting als toezichthouder gevestigd is op de Nederlandse Antillen, aangezien de uitvoeringsorganisatie (een deel van) haar werkzaamheden zal verrichten op de Nederlandse Antillen. Hiermee wordt tevens de weg vrijgehouden voor de Nederlandse Antillen om in een latere fase toe te treden tot het Ontwikkelingsfonds.

Eind vorig jaar is een externe Antilliaanse partij gevraagd advies uit te brengen over de verschillen van het Nederlands Antilliaanse en het Nederlandse stichtingenrecht. De verschillende aspecten van het stichtingenrecht zijn in dit advies met elkaar vergeleken. Geconcludeerd wordt dat de Antilliaanse Landsverordening op Stichtingen geen opmerkelijke verschillen vertoont met de regeling naar Nederlands recht, aangezien de met de Antilliaanse regelgeving vergelijkbare Nederlandse Wet op Stichtingen grotendeels is overgenomen in boek 2 NBW. De Landsverordening is vrij summier te noemen. Als gevolg daarvan bestaat er grote vrijheid de statuten naar eigen keuze in te richten, mits niet in strijd met de wet. Het is aldus tevens mogelijk om uitgewerkte regelingen van Nederlands recht in de statuten op te nemen.

De conceptstatuten zullen worden voorgelegd aan een Antilliaanse deskundige, alvorens de stichting wordt opgericht bij een Antilliaanse notaris.

3

In welke mate heeft de langdurige voorbereidingsfase om de stichting op te richten, gevolgen voor het functioneren van de stichting?

Heeft u er vertrouwen in dat de stichting haar taak naar behoren zal kunnen uitvoeren?

De oprichting van de stichting brengt een aantal, wettelijk verplichte, voorbereidende handelingen met zich mee, voortkomend uit de Comptabiliteitswet. Dit heeft echter geen gevolgen voor het functioneren van de stichting. Omwille van een goed functionerende stichting, en een goed functionerend ontwikkelingsfonds, zijn de vereiste voorbereidende handelingen van groot belang.

4

Wat is precies de taak en omvang van de directie en hoe wordt deze samengesteld?

Wordt een maximum qua kosten gesteld aan de directie? Zo ja, hoe luidt dit maximum? Zo nee, waarom niet?

Wordt de directie ook uit de samenwerkingsmiddelen gefinancierd?

Het bestuur van de stichting wordt de gelegenheid geboden om een directie aan te stellen voor de uitvoering van de, bij de statuten bepaalde, taken van het bestuur. Als eindverantwoordelijke voor het beheer van de samenwerkingsmiddelen heeft het bestuur een belangrijke taak ten aanzien van het houden van toezicht op de uitvoeringsorganisatie. Om deze taak op een afdoende wijze te kunnen uitvoeren, wordt het bestuur in staat gesteld een directie te benoemen. Zoals de statuten voorschrijven kunnen de directeur en de overige leden van de directie in dienst worden genomen, geschorst en ontslagen na schriftelijke goedkeuring van de Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties. Tevens zullen de instructies voor de directie, de bevoegdheden van de directeur en de volmachten ter goedkeuring aan de betrokken Minister worden voorgelegd. Op deze wijze wordt enige ruimte geboden aan het bestuur van de stichting om te bepalen op welke wijze zij invulling geeft aan de taken, gegeven de kaders in de statuten en ná goedkeuring van de Minister.

Er is geen maximum gesteld aan de kosten van de directie. Aangezien de directie uit de samenwerkingsmiddelen zal worden gefinancierd, spreekt het voor zich dat het kostenaspect wordt meegenomen in de afweging over het doen aanstellen van een directie.

5

Wat is de meerwaarde van een uitvoeringsorganisatie met de beschreven taken én een directie met personeelsleden van de stichting?

Het Ontwikkelingsfonds kenmerkt zich door een strikte scheiding tussen de uitvoerende en toezichthoudende taken. De stichting is, als eindverantwoordelijk voor het beheer van de samenwerkingsmiddelen, belast met het houden van toezicht op de uitvoeringsorganisatie. De uitvoeringsorganisatie is belast met de concrete uitvoerende werkzaamheden. Hieronder vallen ondermeer de werkzaamheden voortkomend uit de projectbeoordeling en projectmonitoring. Het is dus niet de bedoeling dat de taken van de uitvoeringsorganisatie en van een eventuele directie elkaar overlappen.

6

Heeft u ook toegang tot de administratie van de uitvoeringsorganisatie die de projecten beoordeelt en de middelen voor de projecten toewijst?

Wordt dit in de schriftelijke overeenkomst zoals bedoeld in artikel 9, vierde lid, van de statuten opgenomen?

Op welke wijze is de controle van de besteding van middelen door de uitvoeringsorganisatie gewaarborgd?

Tussen de stichting en de uitvoeringsorganisatie wordt een overeenkomst afgesloten zoals in artikel 9 lid 4 gesteld. In deze zogenaamde managementovereenkomst worden de vereisten inzake verantwoording en toezicht expliciet gesteld. Zo verklaart de uitvoeringsorganisatie, door het ondertekenen van deze overeenkomst, dat de Accountantsdienst van het Ministerie van Binnenlandse Zaken (evenals de Nederlandse Algemene Rekenkamer) te allen tijde toegang hebben tot de administratie van de uitvoeringsorganisatie.

In de overeenkomst tussen Nederland en de stichting (de beheersovereenkomst) is het toezicht op de besteding van middelen geregeld. Het controleprotocol, zoals door de Accountantsdienst van het Ministerie van Binnenlandse Zaken opgesteld, maakt hier expliciet onderdeel van uit.

7

Worden de middelen vanuit het Ontwikkelingsfonds NA op programmaniveau verantwoord, en wordt daarbij inzicht gegeven in de effectiviteit en doelmatigheid van de besteding van middelen?

Wordt de Kamer alleen in de begroting én het jaarverslag van Koninkrijksrelaties over de voortgang en resultaten van de programma's geïnformeerd of ook afzonderlijk? Kunt u dit toelichten?

De stichting legt jaarlijks vóór 1 mei ter goedkeuring voor aan de Minister de Jaarrekening en het Jaarverslag over het voorgaande kalenderjaar en het rapport van de externe registeraccountant met betrekking tot het onderzoek van de Jaarrekening.

Het Jaarverslag bevat in ieder geval een beleidsmatige verantwoording van de besteding in het desbetreffende kalenderjaar van de middelen uit het Ontwikkelingsfonds en de behaalde resultaten. De goedgekeurde samenwerkingsprogramma's dienen hierbij als uitgangspunt.

Na goedkeuring van de Jaarrekening en het Jaarverslag door de Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties, zal aan de leden van de Tweede Kamer een afschrift van bovengenoemde stukken worden verstuurd.

Ten overvloede wil ik hier echter verwijzen naar één van de uitgangspunten van de adviezen van de werkgroep-Wijers; het Ontwikkelingsfonds wordt uitdrukkelijk in het leven geroepen om de rechtstreekse bemoeienis van de Nederlandse en Antilliaanse politiek op het niveau van de beleidsuitvoering te minimaliseren. De sturing op de voortgang en resultaten vindt plaats op het niveau van de samenwerkingsprogramma's, middels een periodiek programmaoverleg tussen Nederland en de Nederlandse Antillen c.q. de afzonderlijke eilandgebieden. Hiervoor worden de samenwerkingsprogramma's onderworpen aan een evaluatie waarbij de resultaten worden meegenomen bij de toetsing van de nieuwe samenwerkingsprogramma's.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Nieuwenhoven (PvdA), De Vries (PvdA), Rijpstra (VVD), Dittrich (D66), Vos (GL), Rouvoet (CU), De Grave (VVD), Voorzitter, Adelmund (PvdA), Buijs (CDA), Van Bommel (SP), Halsema (GL), Mosterd (CDA), De Pater-van der Meer (CDA), Rambocus (CDA), Van Bochove (CDA), Wolfsen (PvdA), Ondervoorzitter, Eerdmans (LPF), Sterk (CDA), Van Fessem (CDA), Nawijn (LPF), Tjon-A-Ten (PvdA), Blom (PvdA), Leerdam, MFA (PvdA), Griffith (VVD), Hirsi Ali (VVD), Visser (VVD) en Van Hijum (CDA).

Plv. leden: Koenders (PvdA), Arib (PvdA), Wilders (VVD), Bakker (D66), Van Gent (GL), Van der Staaij (SGP), Örgü (VVD), Van Dijken (PvdA), Van Haersma Buma (CDA), Van Velzen (SP), Vendrik (GL), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Çörüz (CDA), Jager (CDA), Ormel (CDA), Timmermans (PvdA), Van den Brink (LPF), Joldersma (CDA), Eurlings (CDA), Van As (LPF), Kalsbeek (PvdA), Straub (PvdA), Van Heemst (PvdA), Schippers (VVD), Van Baalen (VVD), Szabó (VVD) en Vacature (SP).

Naar boven