29 387
Herziening hoofdstuk 5 Telecommunicatiewet (graafrechten)

nr. 3
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 april 2004

De vaste commissie van Economische Zaken heeft bij brief van 3 februari 2004 (onderwerp: ondergrondse infrastructuur i.v.m. kabels en leidingen, kenmerk 03-04-EZ) verzocht om, naar aanleiding van de brieven van 19 december 2003 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 387, nrs. 1 en 2), voorafgaand aan het algemeen overleg het Kabinetsstandpunt te mogen ontvangen over de kabels en leidingen. De vaste commissie heeft bij brief van 10 maart 2004 (onderwerp: graafrechten i.h.k. van de Telecommunicatiewet, kenmerk 10-04-EZ), referend aan dezelfde brieven van 19 december 2003, nogmaals kenbaar gemaakt te willen vernemen wanneer het definitieve Kabinetsstandpunt kan worden verwacht.

Mede namens de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, kan ik uw Kamer hierover het volgende melden.

Op 19 december 2003 zijn de twee brieven waaraan u refereert aan uw Kamer toegestuurd. Eén brief (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 387, nr. 1) betrof de hoofdlijnen van de voorgenomen herziening van hoofdstuk 5 van de Telecommunicatiewet (graafrechten), waarbij ik tevens ben ingegaan op mijn overwegingen aangaande de arresten van de Hoge Raad van 6 juni 2003 (waarin het in de grond aangelegde CAI-kabelnetwerk als onroerend is bestempeld). De andere brief (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 387, nr. 2), die is mede-ondertekend door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, betrof enerzijds de verplichte informatie-uitwisseling rond kabels en leidingen tussen netwerkbeheerders en gravers en anderzijds een inventarisatie van knelpunten, kaders en instrumenten aangaande de ondergrondse ordening.

Het definitieve inhoudelijke standpunt aangaande de zaken die genoemd zijn in de beide brieven van 19 december 2003 valt uiteen in vier delen, te weten:

a. Het wetsvoorstel tot herziening van Hoofdstuk 5 van de Telecommunicatiewet

b. Het standpunt aangaande de arresten van de Hoge Raad van 6 juni 2003

c. Het beleidskader aangaande verplichte informatie-uitwisseling voor kabels en leidingen

d. De conclusies van de inventarisatie van knelpunten, kaders en instrumenten aangaande ondergrondse ordening en de eventueel daaruit voortvloeiende aanbevelingen.

Het wetsvoorstel tot herziening van Hoofdstuk 5 van de Telecommunicatiewet kan naar verwachting voor de zomer via de Ministerraad aan de Raad van State worden voorgelegd en kan dan eind 2004 aan uw Kamer worden toegezonden. Doordat het inwinnen en verwerken van de diverse adviezen (OPT, VNG, OPTA, ACTAL, etc.) meer tijd heeft gekost dan voorzien, is hier sprake van enige vertraging ten opzichte van het tijdschema zoals genoemd in de brief van 19 december 2003.

Wat betreft de arresten van de Hoge Raad van 6 juni 2003 heb ik in het wetsvoorstel tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet in verband met implementatie en toezicht netbeheer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 372, nr. 11) een voorziening getroffen, waarbij ik (vooralsnog) ben uitgegaan van het onroerende karakter van netwerken. Deze voorziening komt er op neer dat degene die een netwerk aanlegt of laat aanleggen eigenaar blijft van dat netwerk. Het netwerk wordt derhalve niet door natrekking eigendom van de grondeigenaar. Op de terzake door de vaste commissie van Economische Zaken uitgebrachte vragen in het kader van dat wetsvoorstel zal ik ingaan in de spoedig door mij uit te brengen nota naar aanleiding van het nader verslag. Verder kan ik u mededelen dat inmiddels is gebleken dat het raadzaam lijkt vast te houden aan het onroerende karakter van de netwerken, aangezien dit de transparantie met betrekking tot de eigendomssituatie ten aanzien van netwerken ten goede komt. Bovendien is gebleken dat vele partijen reeds begonnen zijn om ongeldige leveringen te «repareren» door alsnog te leveren conform de eisen voor onroerende goederen, dat wil zeggen bij notariële akte en registratie bij het kadaster. Ter zake van de fiscale gevolgen vindt nog overleg plaats met de betrokken departementen. Zodra dit is afgerond zal ik u hierover bij brief informeren.

Zoals eerder aangekondigd in de brief van 19 december 2003 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 387, nr. 2) wordt u medio dit jaar geïnformeerd over het beleidskader aangaande verplichte informatie-uitwisseling voor kabels en leidingen alsmede over de inventarisatie van knelpunten, kaders en instrumenten aangaande ondergrondse ordening. Gezien de nauwe samenhang tussen deze beide onderwerpen, zullen mijn ambtsgenoot en ik uw Kamer tegelijkertijd, na het zomerreces, de beleidsstandpunten hierover doen toekomen.

Voorafgaand daaraan, nog voor het zomerreces, ontvangt u de resultaten van het nu lopende onderzoek ten behoeve van de inventarisatie van knelpunten, kaders en instrumenten inzake ondergrondse ordening. Omdat beide projecten een relatief korte doorlooptijd hebben en gezien het aanstaande debat van 20 april 2004, ben ik voornemens af te zien van de voor april 2004 voorziene tussenrapportage aan uw Kamer.

Ik vertrouw erop uw Kamer hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De Minister van Economische Zaken,

L. J. Brinkhorst

Naar boven