29 383
Meerjarenprogramma herijking van de VROM-regelgeving

nr. 32
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 september 2005

In eerdere voortgangsrapportages, waaronder mijn brief van 2 september 2004 (Kamerstukken II 2003/04, 29 383, nr. 17), heb ik u geïnformeerd over de uitvoering van het meerjarenprogramma voor de modernisering en herijking van de VROM-regelgeving. In aansluiting hierop geef ik u in deze brief mede namens de Staatssecretaris een actueel beeld van de inmiddels bereikte resultaten en van onze activiteiten op dit gebied in de komende periode.

De brief is als volgt opgebouwd.

Deel 1 bevat een samenvatting van een aantal concrete resultaten die de laatste tijd zijn geboekt bij de vereenvoudiging van de VROM-regelgeving.

Deel 2 geeft een systematisch overzicht van de uitvoering van de moderniseringsprojecten, gerangschikt per cluster.

Deel 3 beschrijft in het kort de ambities van VROM op het gebied van de toepassing van ICT bij de uitvoering van de VROM-regelgeving.

Deel 4 geeft de stand van zaken weer van toezeggingen die zijn gedaan tijdens recente overleggen over de modernisering met de Tweede Kamer.

De bijlage bij deze brief bevat het tijdschema voor de uitvoering van de in deel 2 genoemde projecten.1

Er is een duidelijke relatie tussen de modernisering van de regelgeving en de reductie van de administratieve lasten. In de brieven van 7 mei 2004 (Kamerstukken II 2003/04, 29 383, nr. 11) en 23 maart 2005 (Kamerstukken II 2004/05, 29 383, nr. 26) bent u geïnformeerd over het terugdringen van de administratieve lasten voor de bedrijven en zijn de maatregelen benoemd die moeten leiden tot de gewenste reductie van 29,5% ten opzichte van de nulmeting uit 2002. Een vervolgrapportage zal worden opgenomen in het jaarverslag 2005 van mijn ministerie. In mijn brief van 10 augustus 2005 (Kamerstukken II 2004/05, 29 362 en 29 515, nr. 44) ben ik ingegaan op de maatregelen van VROM om ook de administratieve lasten voor de burgers terug te dringen.

Onder andere in het kader van programma's als Andere Overheid en Elektronische Overheid zal het kabinet u de komende tijd ook informeren over andere voornemens die verband houden met het streven naar vereenvoudiging en lastenvermindering. Een voorbeeld daarvan is het tot stand brengen van één loket bij de overheid voor vergunningaanvragen.

De ervaringen van de modernisering en herijking zijn ingebracht in de Taskforce Vereenvoudiging Vergunningen, die op 9 juni een advies heeft uitgebracht aan de Staatssecretaris van Economische Zaken. De doorlichtingsmethodiek die in het kader van de herijking van de VROM-regelgeving is gebruikt, heeft mede aan de basis gestaan van het toetsingskader dat is opgenomen in het advies van de Taskforce. U wordt binnenkort geïnformeerd over de conclusies die het kabinet aan dit advies verbindt.

DEEL 1: SAMENVATTING VAN EEN AANTAL BELANGRIJKE RESULTATEN

Wijzigingen in de regelgeving

Op het gebied van de modernisering en vereenvoudiging van de regelgeving zijn sinds het najaar van 2004 onder andere de volgende resultaten geboekt.

Publieksmilieuverslag

Tot voor kort waren zo'n 250 bedrijven verplicht om jaarlijks een publieksmilieujaarverslag op te stellen. Deze verplichting is met ingang van 30 juni 2005 vervallen, waardoor de desbetreffende bedrijven ook niet meer hoeven te rapporteren over 2004. De besparing van administratieve lasten is € 14,5 mln. per jaar.

Maatregelen melding afvalstoffen

De evaluatie van het bestaande provinciale meldingenstelsel heeft geresulteerd in een aantal wijzigingen. Het gaat onder andere om het laten vervallen van het vaste format van het omschrijvingsformulier, het beperken van de meldingsplicht tot een ontvangstmelding van alleen de grotere afvalbedrijven of verwerkende inrichtingen, een ontvangst- en een afgiftemelding door dezelfde bedrijven eenmaal per maand op stroomniveau, het zo veel mogelijk elektronisch melden en het laten vervallen van de terugzendverplichting van de begeleidingsbrief en van de verplichting tot het bewaren van de gemelde gegevens. De besparing aan administratieve lasten voor bedrijven is € 11,4 mln. per jaar.

Afschaffing verklaring van geen bedenkingen voor afvalstoffeninrichtingen

Voor bedrijven waar afvalstoffen worden verwerkt of verwijderd kon tot dusverre pas een milieuvergunning worden verleend nadat het bevoegd gezag een verklaring van geen bedenkingen van de Minister van VROM had gekregen. Deze voorwaarde is afgeschaft. De afschaffing is opgenomen in een wijziging van het Inrichtingenen vergunningenbesluit milieubeheer die op 29 april 2005 in werking is getreden (Stb. 2005, 168).

Andere wijzigingen met betrekking tot afvalstoffen

In deel 2 van deze brief worden bij project 3.1. nog enkele vereenvoudigingen met betrekking tot afvalstoffen genoemd, zoals de afschaffing van de tijdelijkheid van milieuvergunningen voor afvalwaterzuiveringsinstallaties, stortplaatsen en afvalverbrandingsinstallaties en de beperking van de vergunningplicht voor inzamelcontainers voor huishoudelijke afvalstoffen en bedrijfsafvalstoffen.

Vereenvoudigingen in het Bouwbesluit 2003

Het Bouwbesluit 2003 is per 1 september 2005 op een aantal punten gewijzigd. Belangrijk zijn vooral de uniformering van de tot dusverre per gemeente verschillende eisen voor kinderdagverblijven en de deregulering van de eisen met betrekking tot onderwijsgebouwen.

Wijzigingsbesluit Waterleidingbesluit en Besluit Hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden (inzake legionellapreventie)

De tijdelijke regeling voor legionellapreventie is vervangen door een permanente regeling. Hierbij is het aantal inrichtingen waarvoor de regelgeving geldt drastisch afgenomen. De nieuwe regelgeving is daarnaast minder belastend voor het bedrijfsleven. In de oude situatie moesten bedrijven iedere drie jaar en bij relevante wijzigingen een risicoanalyse uitvoeren. Uit een evaluatie blijkt dat de driejaarlijkse herijking in feite overbodig is indien er zich geen wijzigingen voordoen. Deze verplichting is daarom geschrapt. Dit levert een reductie van administratieve lasten op van € 40 mln. per jaar.

Vloeistofdichte vloeren

Per 1 april 2005 zijn de voorschriften met betrekking tot de inspectie van vloeistofdichte vloeren vereenvoudigd. Er geldt voortaan een vaste keuringsfrequentie van eenmaal per zes jaar in plaats van de nu gemiddeld eenmaal per 1,6 jaar. De wijziging is neergelegd in Stb. 2005, 99. Het resultaat is een besparing aan administratieve lasten van € 33 mln. per jaar.

Regelingen voor houtkachels

Per 27 januari 2005 zijn het Besluit typekeuring houtkachels luchtverontreiniging koolstofmonoxide en de Typekeuringsregeling houtkachels luchtverontreiniging koolstofmonoxide ingetrokken.

Regelingen voor bestrijdingsmiddelen

Op 23 juli 2005 is een besluit vastgesteld tot vereenvoudiging van het Besluit uniforme beginselen gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen. Hierdoor wordt de milieubeoordeling van nieuwe werkzame stoffen en bestaande werkzame stoffen geharmoniseerd. De bijbehorende uitvoeringsregeling is sterk ingekort ten opzichte van de bestaande regeling. Inhoudelijk zijn er geen belangrijke veranderingen.

Opschoning van uitgewerkte regelingen

Om de regelgeving van VROM overzichtelijker te maken en het zoeken naar de van toepassing zijnde regelgeving te vergemakkelijken, heb ik in december 2004 een groot aantal (170) niet meer functionerende ministeriële regelingen ingetrokken. Daarnaast is met de beheerders van wetgevingsbestanden contact opgenomen om te stimuleren dat enkele tientallen regelingen die formeel al waren vervallen maar nog wel in databestanden voorkwamen, daaruit worden geschrapt.

Vereenvoudiging van regels over toezicht

De regelingen in de verschillende VROM-wetten die verplichten tot het sturen van gegevens met het oog op het toezicht op de naleving, zijn per 25 februari 2005 aanzienlijk vereenvoudigd. Tegelijkertijd zijn allerlei verplichtingen geschrapt om het Inspectoraat-Generaal VROM bij de voorbereiding van beleid of van beslissingen in concrete gevallen te betrekken. Ook zijn de regels over het tweedelijnstoezicht in die verschillende wetten geüniformeerd. Vooral de bestuursorganen van gemeenten en provincies profiteren van deze wijzigingen.

Andere maatregelen

Ook binnen de bestaande regelgeving zijn er veel mogelijkheden om procedures te vereenvoudigen en te versnellen.

In het project Invoering Omgevingsvergunning (vermeld bij project 11.1 in deel 2 van deze brief) wordt aandacht besteed aan het onderwerp vergunningenmanagement. Daarbij gaat het om goede praktijkvoorbeelden van gemeenten en provincies waarmee initiatiefnemers voor een activiteit in de fysieke leefomgeving binnen de bestaande wet- en regelgeving zo goed mogelijk worden geholpen. Er wordt onder andere gewerkt aan intelligente informatieverschaffing om initiatiefnemers tevoren inzicht te geven in de vraag of het zinvol is een aanvraag in te dienen, maar ook aan verbeteringen in procedures en processen die ertoe leiden dat de vergunningverlening efficiënter verloopt en doorlooptijden worden verkort. VROM zal in samenwerking met de VNG op korte termijn een handreiking vergunningenmanagement uitbrengen waarin al deze praktijkvoorbeelden zijn opgenomen. Over de handreiking zullen in het najaar nog enkele regionale workshops worden georganiseerd.

In deel 3 van deze brief wordt aandacht geschonken aan de mogelijkheden van ICT bij de stroomlijning van de uitvoering van de VROM-regelgeving. Een deel van de daar genoemde mogelijkheden is ook in de huidige situatie al toepasbaar.

DEEL 2: OVERZICHT VAN DE UITVOERING VAN DE DEELPROJECTEN

In dit deel wordt in het kort de stand van zaken weergegeven van de uitvoering van de projecten die in het meerjarenprogramma herijking (Kamerstukken II 2003/04, 29 383, nr. 1) prioriteit 1 of 2 hebben gekregen. De nummering van de projecten komt overeen met die in het meerjarenprogramma.

Bij enkele projecten is in de titel de aanduiding «(afgerond)» opgenomen. Over die projecten zal in komende overzichten niet meer worden gerapporteerd.

In de bijlage bij deze brief is het meest actuele tijdschema voor de verschillende stappen in het regelgevingsproces opgenomen.

1.1 Invulling hoofdstuk 9 Wet milieubeheer

Hoofdstuk 9 van de Wet milieubeheer (Wm) is gereserveerd voor het in gemoderniseerde vorm onderbrengen van bepalingen over stoffen en producten die nu nog verspreid over verschillende wetten voorkomen. Bij de verdere invulling van dit hoofdstuk kunnen twee deelprojecten worden onderscheiden.

In de eerste plaats zal de toekomstige Europese verordening inzake chemische stoffen (REACH) worden geïmplementeerd door een beperkt aantal bepalingen op te nemen in hoofdstuk 9 Wm. Het gaat hierbij vooral om voorschriften met betrekking tot de uitvoering. De inhoudelijke bepalingen staan in de verordening zelf en hebben rechtstreekse werking. Dit heeft tot gevolg dat een belangrijk deel van de Wet milieugevaarlijke stoffen (Wms) kan vervallen. Het tijdschema voor de implementatie van REACH wordt bepaald door de voortgang van REACH. Over die voortgang is de Kamer geïnformeerd bij brief van 2 mei 2005 (Kamerstukken II 2004/05, 21 501-08 en 21 501-31, nr. 200). Verwacht wordt dat REACH in april 2007 van kracht wordt. Omdat de implementatie al enkele weken daarna voltooid moet zijn, zal het implementatiewetsvoorstel eind dit jaar, vooruitlopend op de vaststelling van REACH, al om advies aan de Raad van State worden voorgelegd. In samenhang met de implementatie van REACH zullen de niet door die verordening bestreken bepalingen uit de Wms worden overgeheveld naar hoofdstuk 9 Wm en zal de Wms in zijn geheel worden ingetrokken.

In de tweede plaats zal hoofdstuk 9 Wm verder worden ingevuld door overbrenging van producteisen die nu nog voorkomen in onder ander de Wet inzake de luchtverontreiniging, de Wet geluidhinder, de Wet bodembescherming en titel 10.3 (Preventie en hergebruik van afvalstoffen) van de Wet milieubeheer. Met de voorbereiding hiervan is inmiddels begonnen.

1.2 Aanpassing regelgeving aan Europees stoffenbeleid

Gezien de komst van REACH zal de intrekking en aanpassing van de uitvoeringsbesluiten plaatsvinden in samenhang met de bij 1.1. genoemde implementatie van REACH. Inmiddels is gestart met de voorbereiding van een amvb die hierin voorziet. Het Besluit implementatie EG-verbodsrichtlijn blijft alleen bestaan als REACH daarin voorziet, aangezien de richtlijn deel gaat uitmaken van de verordening.

1.3 Verduurzamingsmiddelen

De Europese Commissie heeft nog geen eindoordeel uitgesproken over het ontwerpbesluit met koperverbindingen verduurzaamd hout. Na instemming van de Commissie zal het ontwerpbesluit aan de herijkingsvoornemens worden aangepast.

1.4 VOS

Het ontwerpbesluit tot intrekking van het Besluit vluchtige organische stoffen en de daarbij behorende uitvoeringsregelingen is op 11 januari 2005 bekend gemaakt in de Staatscourant. Er wordt verder gegaan dan de aanvankelijke herijkingsvoorstellen: intrekking van het Besluit vluchtige organische stoffen (VOS) en van de vijf ministeriële regelingen die in het meerjarenprogramma worden genoemd bij 1.4 en 1.5. De reacties worden op dit moment verwerkt; inwerkingtreding wordt verwacht in het najaar van 2005.

1.5 Examenregelingen VOS

De bestaande regelingen met betrekking tot erkenning en examinering komen in samenhang met project 1.4 te vervallen.

Onder dit project is ook sprake van opleiding- en exameneisen voor degenen die met ozonlaagafbrekende stoffen werkzaamheden verrichten. De Verordening (EG) 2037/2000 verplicht hiertoe. Er zal echter alleen een regeling met de opleidingseisen komen, terwijl de exameneisen van de Wet educatie en het beroepsonderwijs zullen gelden.

1.6 Vergunningverlening asbest

Op 8 maart 2005 is het Productenbesluit asbest in werking getreden. In verband hiermee is het Asbestbesluit milieubeheer niet meer relevant. Dat besluit wordt daarom later dit jaar ingetrokken.

1.8 Asbestwegenregelingen (afgerond)

Drie van de vier regelingen zijn per 23 december 2004 ingetrokken in het kader van de VROM-intrekkingsregeling 2004. De Saneringsregeling asbestwegen tweede fase moet blijven bestaan tot na de afronding van de tweede fase van de sanering van de asbestwegen.

1.9 GGO's (afgerond)

De Staatssecretaris heeft bij brief van 20 oktober 2004 (Kamerstukken II 2004/05, 27 428, nr. 55) de «Notitie inzake lastenverlichting, stroomlijning en vereenvoudiging van wet- en regelgeving op het gebied van biotechnologie» toegezonden aan de Kamer. Daaruit blijkt dat vooral een aantal praktische maatregelen tot lastenverlichting moet leiden. Aanpassing van wet- en regelgeving wordt vooralsnog niet nodig geacht.

1.11 Radioactief besmet schroot

De in het meerjarenprogramma genoemde evaluatie zal eind 2005 worden afgerond. Daarna zal het Besluit detectie radioactief besmet schroot zo nodig worden aangepast.

1.12 Overheveling diverse regelingen naar Voertuigreglement

Sinds de vaststelling van het meerjarenprogramma is er een nieuwe ontwikkeling: de Europese Commissie denkt erover om de Europese eisen aan de uitlaatgassen van auto's onder te brengen in een direct werkende verordening in plaats van in een richtlijn. Dat zou betekenen dat een groot deel van de Nederlandse regelingen op dit gebied kan vervallen. Overheveling is voor die regelingen dan niet meer aan de orde. Het vervolg van dit deelproject is voor een belangrijk deel hiervan afhankelijk.

1.13 Typekeuringsregelingen verwarmingstoestellen

Het besluit tot intrekking van het Besluit typekeuring houtkachels luchtverontreiniging koolstofmonoxide en de op dat besluit en op artikel 17 van de Wet inzake de luchtverontreiniging gebaseerde Typekeuringsregeling houtkachels luchtverontreiniging koolstofmonoxide is in het Staatsblad van 29 december 2004, nr. 716 bekendgemaakt. Het intrekkingsbesluit is op 27 januari 2005 in werking getreden.

Het is inmiddels de bedoeling om de in het Besluit typekeuring verwarmingstoestellen luchtverontreiniging stikstofoxiden opgenomen typekeuringeis te laten vervallen. Dat hangt samen met het feit dat er geen Europese regelgeving bestaat voor een dergelijke typekeuring. De in het besluit opgenomen eis voor de emissie van stikstofoxiden zal echter in stand blijven omdat die eis een bijdrage levert aan de reductie van stikstofoxiden. Die bijdrage is nodig in verband met het realiseren van het plafond dat voor ons land geldt ingevolge de Europese richtlijn inzake nationale emissieplafonds (NEC-richtlijn). Bezien wordt echter nog of gekomen kan worden tot één besluit waarin alle eisen met betrekking tot verwarmings- en stooktoestellen zijn gegeven. De eisen met betrekking tot het rendement, de emissie van stikstofoxiden en de keuring en het onderhoud gerelateerd aan het vermogen van die toestellen, zijn momenteel neergelegd in vier afzonderlijke besluiten. Verwacht wordt dat een ontwerpbesluit in het najaar van 2005 in procedure zal worden gebracht.

1.15 Koelinstallaties

De ontwerpregeling tot vaststelling van nieuwe regels voor de lekdichtheid van koelinstallaties in de gebruiksfase is inmiddels bij de Europese commissie overeenkomstig de Notificatierichtlijn gemeld. Dat ontwerp strekt tot uitvoering van Verordening (EG) 2037/2000 inzake ozonlaagafbrekende stoffen. De regels met betrekking tot het ontwerp en het voor het eerst in gebruik stellen van een koelinstallatie komen daarmee te vervallen. Die regels maken als gevolg van de Europese richtlijn drukapparatuur reeds in afgeslankte vorm deel uit van het Warenwetbesluit drukapparatuur. Verwacht wordt dat de nieuwe Regeling lekdichtheid koelinstallaties in de gebruiksfase per 1 januari 2006 in werking zal treden.

De richtlijn drukapparatuur heeft geen betrekking op schepen. In overleg met het ministerie van Verkeer en Waterstaat zal worden bezien of de regels voor het voorkomen van lekkages van koudemiddel uit koelinstallaties op schepen in de op schepen van toepassing zijnde wetgeving kunnen worden opgenomen.

Ter uitvoering van Verordening (EG) 2037/2000 moeten ook opleidingseisen worden vastgesteld door de lidstaten voor degenen die met koudemiddelen omgaan, zoals bijcontroles en onderhoudswerkzaamheden in de gebruiksfase. Daartoe is een ministeriële regeling in voorbereiding die in het najaar van 2005 bekend zal worden gemaakt in de Staatscourant en zo mogelijk per 1 januari 2006 in werking zal treden (zie ook project 1.5).

Het behalen van het diploma dat op die opleidingseisen is gebaseerd, valt onder het regime van de Wet educatie en het beroepsonderwijs. In deze ministeriële regeling zal worden voorzien in intrekking van de Regeling aanwijzing STEK. De verplichte STEK-erkenning voor koelinstallatiebedrijven biedt geen toegevoegde waarde meer. Enerzijds geeft het Warenwetbesluit drukapparatuur voor installatiebedrijven die koelinstallaties ontwerpen of voor het eerst in gebruik stellen, regels die zijn ontleend aan de richtlijn drukapparatuur. Anderzijds wordt de vakbekwaamheid van personeel straks gewaarborgd door het diploma dat op basis van de bij ministeriële regeling vast te leggen opleidingseisen moet worden behaald.

1.16 Kleiduivenschieten (afgerond)

De amvb inzake de milieugevolgen van kleiduivenschieten (Stb. 2004, 237) en de bijbehorende ministeriële regeling zijn op 9 december 2004 in werking getreden. Het besluit tot aanwijzing van topsporters en schietbanen is op 8 juli 2005 van kracht geworden.

2.1 Beheerbesluiten hoofdstuk 10 Wet milieubeheer

De meeste projecten die onder dit onderdeel vallen zijn inmiddels gerealiseerd. In de bijlage bij de brief van 25 oktober 2004 (Kamerstukken II 2003/04, 29 383, nr 20) en de brief van 2 september 2004 (Kamerstukken II 2003/04, 29 383, nr 17) is aangegeven welke beheersbesluiten en regelingen zijn ingetrokken dan wel aangepast. Naast deze afgeronde projecten blijft de volgende regelgeving over:

– Het ontwerpbesluit beheer verpakkingen, papier en karton wordt aangepast. Inmiddels is dit ontwerpbesluit afgerond (besluit van 24 maart 2005, Stb. 2005, 183) en is voorzien in de inwerkingtreding op 1 januari 2006, voorzover het de invoering van producentenverantwoordelijkheid betreft voor verpakkingen (besluit van 10 juni 2005, Stb. 2005, 318). In deze regelgeving is voorzien in het opstellen van een formulier voor het indienen van de mededeling en het jaarlijkse verslag. Het besluit vervangt de Regeling verpakking en verpakkingsafval die dan ook op 1 januari 2006 zal worden ingetrokken.

– De Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen wordt ingetrokken. De gedachte was om deze regeling en de provinciale regels over dit onderwerp te vervangen door een nieuw op te stellen ontwerpbesluit scheiden en gescheiden houden van afvalstoffen. Momenteel wordt ambtelijk onderzocht of deze wijziging nog doorgang moet vinden of dat op andere (eenvoudigere) wijze de huidige regeling kan worden aangepast. Omdat de bevindingen hiervan bepalend zijn voor het vervolg, is (nog) geen planning te maken.

– De Regeling acceptatie geconditioneerde gevaarlijke afvalstoffen op stortplaatsen wordt ingetrokken. Inmiddels is gebleken dat deze regeling op termijn kan worden opgenomen in het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen (Bssa). Dit zal gebeuren zodra de lopende wijziging van het Bssa ter implementatie van Europese regelgeving is afgerond.

– Het Besluit beheer batterijen wordt gewijzigd. Deze regelgeving moet worden aangepast nadat de Europese richtlijn over het afvalbeheer van batterijen en accu's is afgerond. Op 18 juli 2005 is het gemeenschappelijk standpunt vastgesteld door de Europese Raad. Afronding van de richtlijn kan (afhankelijk van het verloop van de totstandkomingsprocedure) eind 2006 worden verwacht.

2.2 Land- en tuinbouwfoliesregelingen

De intrekking van het Besluit beheer land- en tuinbouwfolie zal naar verwachting nog dit jaar haar beslag krijgen. Zoals in mijn brief van 2 september 2004 (Kamerstukken II 2003/04, 29 383, nr. 17) is vermeld, is de Regeling beheer land- en tuinbouwfolies reeds ingetrokken.

2.4 Samenvoeging logo-regelingen (afgerond)

Er was voorzien in de samenvoeging van een tweetal regelingen inzake het kca-logo: de Regeling nadere regels aanduiding van batterijen en accu's die kwik, cadmium of lood bevatten en de Regeling nadere regels kca-logo. Door Europese ontwikkelingen is de situatie echter gewijzigd. Ten eerste moet de regelgeving voor batterijen en het kca-logo op termijn geheel worden aangepast in het kader van de komende Europese richtlijn voor batterijen en accu's. Ten tweede moet de Regeling nadere regels kca-logo mogelijk worden ingetrokken vanwege strijd met de Europese regels. Ik verwacht dat het intrekkingsvoorstel in de eerste helft van 2006 aan de Ministerraad kan worden voorgelegd. Dit alles maakt dat de samenvoeging van de logo-regelingen niet meer gewenst is.

2.5 Inzameling huishoudelijke afvalstoffen

De intrekking van de Regeling inzameling nabij elk perceel vergt een wijziging van de Wet milieubeheer. Deze zal nog dit jaar worden voorbereid. Afhankelijk van het verloop van de wetsprocedure zal de regeling naar verwachting in 2007 kunnen worden ingetrokken.

2.6 Verklaring van geen bedenkingen afvalstoffen (afgerond)

Voor een aantal inrichtingen kon het bevoegde gezag geen milieuvergunning verlenen zonder daarvoor van de Minister van VROM een verklaring van geen bedenkingen te hebben gekregen. De inrichtingen waar het om ging, stonden vermeld in bijlage III bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer. Het betrof onder andere stortplaatsen van de C2-categorie en afvalverbrandingsinstallaties. Deze verklaring van geen bedenkingen is in het kader van de bij 3.1 genoemde wijziging met ingang van 29 april 2005 afgeschaft. Bij de eerste geschikte gelegenheid zal de Wet milieubeheer hieraan worden aangepast; dit is alleen een formele aanpassing zonder inhoudelijke betekenis.

3.1 Herziening Inrichtingen- en vergunningenbesluit

In het meerjarenprogramma herijking is een ingrijpende herziening van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Ivb) aangekondigd. Deze herziening kan niet los worden gezien van twee andere projecten: de omgevingsvergunning (11.1) en de modernisering van de algemene milieuregels (3.2). De komende tijd zal de nadruk liggen op de vraag welke veranderingen in het Ivb nodig zijn als gevolg van deze projecten. Die veranderingen zullen naar verwachting aanzienlijk zijn.

Vooruitlopend daarop is het Ivb met ingang van 29 april 2005 op een aantal onderdelen gewijzigd. De wijzigingen, die opgenomen zijn in Stb. 2005, 168, hebben betrekking op afvalstoffen en nemen een aantal belangrijke knelpunten voor de praktijk weg. Het gaat om de volgende wijzigingen:

1. De tijdelijke milieuvergunning is afgeschaft voor afvalwaterzuiveringsinstallaties, stortplaatsen en afvalverbrandingsinstallaties. Nieuwe milieuvergunningen voor deze inrichtingen zullen voortaan voor onbepaalde termijn worden verleend.

2. De verklaring van geen bedenkingen voor afvalstofverwerking is afgeschaft; zie hierover punt 2.6.

3. Ten gevolge van meerdere uitspraken van de Raad van State in de afgelopen jaren hadden grote aantallen inrichtingen gedeputeerde staten in plaats van voorheen burgemeester en wethouders als bevoegd gezag gekregen. Bijkomend gevolg daarvan was dat er alleen nog tijdelijke vergunningen konden worden verkregen, meer gegevens bij de aanvraag om een vergunning moesten worden verstrekt en, sinds 1 januari 2005, aan het Besluit melden moest worden voldaan. Het ging daarbij in het bijzonder om tankcleaningbedrijven én om inrichtingen die bij hun werkzaamheden gebruik maken van de reststoffen (afvalstoffen) van anderen zonder als zodanig tot de afvalbranche te behoren. De tankcleaningbedrijven worden nu expliciet van categorie 28 (handelingen met afvalstoffen) van het Ivb uitgezonderd. Ze blijven vergunningplichtig op grond van categorie 25 (reinigen van onder andere tankauto's), maar met burgemeester en wethouders weer als bevoegd gezag. De overige inrichtingen blijven wel (mede) onder categorie 28 vallen, maar zullen in bijna alle gevallen burgemeester en wethouders weer als bevoegd gezag hebben. Dit komt doordat de grens waaronder burgemeester en wethouders bevoegd gezag zijn bij de opslag van bedrijfsafvalstoffen van 50 naar 1000 m3 is verhoogd en voortaan bij het be- en verwerken van bedrijfsafvalstoffen of huishoudelijke afvalstoffen door inrichtingen met een jaarcapaciteit van ten hoogste 15 000 ton burgemeester en wethouders het bevoegde gezag zijn. Met het bedrijfsleven is een overleg gestart over de consequenties van deze wijziging van het Ivb. Een aantal branches heeft er bezwaar tegen dat een deel van de bedrijven binnen de branche nu weer de gemeente als bevoegd gezag heeft gekregen. Effecten en mogelijke oplossingen worden in beeld gebracht.

4. Inzamelcontainers voor huishoudelijke afvalstoffen of bedrijfsafvalstoffen zonder persinstallatie zijn niet langer vergunningplichtig. Voorwaarde daarvoor is dat de (gezamenlijke) inhoud ervan niet meer dan 35 m3 bedraagt.

5. Het bevoegde gezag voor inrichtingen die bepaalde handelingen met gevaarlijke afvalstoffen verrichten was verplicht de Minister van VROM én de directeur Stoffen, Afvalstoffen, Straling van het Ministerie van VROM de stukken van de vergunningverleningsprocedure toe te sturen. Deze informatieverplichtingen zijn afgeschaft.

3.2 Niet-agrarische 8.40-amvb's

In de brief van 29 maart 2005 (Kamerstukken II 2004/05, 29 383, nr. 27) zijn de uitgangspunten en hoofdlijnen beschreven van het project Modernisering van de algemene milieuregels. Daarbij gaat het primair om de niet-agrarische 8.40-amvb's, maar in de brief is ook ingegaan op de agrarische amvb's. Over onder andere deze brief is op 9 juni jl. in een algemeen overleg met de Kamer gesproken. Gebleken is dat de Kamer zich kan vinden in de geschetste uitgangspunten en hoofdlijnen.

Tijdens dit overleg is toegezegd dat zou worden gekeken naar de mogelijkheid om bedrijven die nauwelijks milieubelasting opleveren buiten de milieuwetgeving te laten vallen («oprekking van de ondergrenzen van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit»). Het gaat hierbij om bedrijven waar landelijk gezien de milieubelasting gering is, maar die lokaal wel degelijk hinder kunnen veroorzaken, bijvoorbeeld via geluid, trillingen en geur. Over de vraag of dergelijke hinderaspecten het beste centraal of decentraal kunnen worden geregeld en in welke mate dat moet gebeuren, is in het voorbereidende traject uitgebreid gesproken.

Naar aanleiding van het algemeen overleg van 9 juni is in overleg met MKB Nederland in het kader van het programma «Structurele evaluatie Milieuwetgeving» door prof. mr. Rosa Uylenburg een essay geschreven met als titel «Decentraliseren of dereguleren». Ten behoeve van dit essay is empirisch onderzoek verricht naar de waarschijnlijkheid dat gemeenten gebruik zullen maken van de mogelijkheden van decentrale regulering als het Rijk bepaalde bedrijven niet meer onder de rijks(milieu)regelgeving zou laten vallen. Uit de bevindingen van het essay blijkt dat gemeenten de bevoegdheid hebben en het tot hun verantwoordelijkheid rekenen om zo nodig, bijvoorbeeld in de algemene plaatselijke verordening of in bestemmingsplannen, regels te stellen om hinder, veroorzaakt door bedrijven die niet (meer) onder rijksregelgeving vallen, tegen te gaan.

In de brief van 29 maart 2005 heeft de Staatssecretaris aangegeven dat bedrijven met een geringe milieurelevantie, die wel hinder kunnen veroorzaken, in de nieuwe amvb onder een licht regime komen te vallen. Dit regime houdt in dat deze bedrijven zich in de toekomst niet meer behoeven te melden, dat zij in beginsel geen meet-, registratie- en onderzoeksverplichtingen zullen hebben en dat op hen alleen enkele algemene bepalingen van toepassing zullen zijn. Daarmee zou voor deze bedrijven een beperkt, maar uniform voorschriftenpakket gaan gelden. Aangezien uniformiteit, herkenbaarheid en transparantie van regelgeving van groot belang zijn, geven de bevindingen in het essay mij geen aanleiding om deze voorgestelde lijn te verlaten. Ik heb daarom een voorkeur om deze bedrijven onder een licht regime van de nieuwe amvb op rijksniveau te laten vallen, in plaats van onder decentrale en niet uniforme regulering. Daarmee wordt ook voorkomen dat zou moeten worden gegrepen naar een zeer discutabel verbod voor gemeenten om op dit terrein het gat, dat ontstaat als het Rijk afziet van regulering, weer op te vullen.

Het wetsvoorstel Modernisering van de algemene milieuregels voor inrichtingen is in juli aan de Raad van State voorgelegd voor advies. Na verwerking van het advies zal dit wetsvoorstel aan de Kamer worden aangeboden. De belangrijkste werkzaamheden met betrekking tot de nieuwe algemene regels vinden plaats in technische werkgroepen. In deze werkgroepen worden met alle betrokken partijen de voorschriften voorbereid en besproken voor zowel de bestaande 8.40-bedrijven als de bedrijven die onder de nieuwe amvb komen te vallen. Hierbij worden de gevolgen die de nieuwe voorschriften voor de administratieve en bestuurlijke lasten hebben, maandelijks gemonitord. Parallel hieraan wordt gewerkt aan de ontwerp-amvb. Deze moet eind dit jaar gereed zijn. De ministeriële regeling waarin de maatregelen worden beschreven zal in 2006 worden voltooid.

3.3 Emissie-eisen stookinstallaties

Recente jurisprudentie van de Raad van State noopt tot een herbezinning op de doorwerking van algemene regels in vergunningen voor inrichtingen, zoals die nu is neergelegd in de Nederlandse wet- en regelgeving. De uitkomsten van dit proces, dat thans loopt, kunnen grote gevolgen hebben voor de vormgeving van het herijkte Besluit emissie-eisen stookinstallaties (BEES). Daarom wacht de herijking van het BEES op de uitkomst van deze herbezinning. De planning die is opgenomen in de bijlage bij deze brief, hoeft daar vooralsnog niet op te worden aangepast.

3.5 Milieuverslaglegging (afgerond)

Met ingang van 30 juni 2005 zijn bedrijven niet langer verplicht om jaarlijks een publieksmilieujaarverslag op te stellen. De daarvoor nodige wijziging van de Wet milieubeheer is opgenomen in Stb. 2005, 317. De bedrijven waar het om gaat hoeven nu ook niet meer te rapporteren over 2004. De verplichting om een overheidsverslag op te stellen blijft wel bestaan. Deze overheidsverslagen zijn ook openbaar.

3.6 Recreatieregelingen

De geplande vereenvoudiging van het besluit jachthavens is afgerond. Het Besluit hygiëne, gezondheid en veiligheid kampeerterreinen zal automatisch vervallen als uitvloeisel van de wet van 12 mei 2005 (Stb. 308) tot gefaseerde intrekking van de Wet op de openluchtrecreatie. De verwachting is dat dit in 2007 zal gebeuren. Voor de afslanking van de Wet en het Besluit hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden wordt nog een geschikte mogelijkheid gezocht.

3.8 Integrale afvalwaterbepalingen voor niet-inrichtingen

De samenvoeging van regels voor lozingen is voor huishoudens uitgewerkt in het ontwerpbesluit lozing afvalwater huishoudens, dat op 25 januari 2005 in de Staatscourant is gepubliceerd en naar verwachting in de eerste helft van 2006 in werking zal treden. De regeling voor andere niet-inrichtingen volgt een half jaar later.

Er wordt nog nagegaan in hoeverre de bepalingen van het Besluit opslaan in ondergrondse tanks 1998 in de toekomst kunnen worden overgebracht naar enerzijds een algemeen besluit huishoudens en anderzijds de nieuwe algemene milieuregels voor bedrijven.

3.9 Regelingen risico's zware ongevallen

Uit de evaluatie van het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo '99) blijkt dat de winst vooral moet worden gezocht in verbetering van de uitvoering en samenwerking tussen verschillende instanties (Arbeidsinspectie, bevoegd gezag Wm, brandweer, waterkwaliteitsbeheerders). In samenwerking met de departementen en de bij de uitvoering betrokken partijen wordt gewerkt aan betere afspraken over taakverdeling en stroomlijning van procedures («één loket») en het vergroten van professionaliteit en kwaliteit van de uitvoering met de daarbij behorende ondersteuning.

De informatieverschaffing van Brzo-bedrijven aan de verschillende toezichthouders verloopt reeds via één loket: het bevoegd gezag Wm. Partijen zijn overeengekomen om digitale aanlevering mogelijk te gaan maken. Hiervoor wordt aansluiting gezocht bij reeds lopende projecten bij gemeenten en provincies die moeten leiden tot een elektronisch loket.

Op 13 mei heeft de Ministerraad ingestemd met een beperkte wijziging van het Brzo die ondersteunend is aan het Brzo-verbeterprogramma dat dit jaar wordt afgerond. Het gaat hierbij om reductie van de complexiteit, uitbreiding van de handhavingsmogelijkheden, het explicieter maken van de éénloketgedachte en het beter informeren van burgers en werknemers. Binnenkort wordt het besluit voorgepubliceerd.

3.10 Explosieven voor civiel gebruik

Het overleg tussen de betrokken departementen over een concentratie van bevoegdheden op het gebied van beveiliging van explosieven en het gebruik daarvan is nog niet afgerond.

4.1 Planprocedures

In de voortgangsrapportage van 2 september 2004 (Kamerstukken II 2003/04, 29 383, nr. 17) is vermeld dat gewerkt wordt aan een wetsvoorstel tot wijziging van de Wet milieubeheer om de verplichting tot het opstellen van milieubeleidsplannen voor het Rijk en de provincies te schrappen.

Gebleken is dat het zonder meer schrappen van het milieubeleidsplan tot gevolg zou kunnen hebben dat niet meer wordt voldaan aan bepaalde Europese planverplichtingen. Daarom is ervoor gekozen om in aansluiting op de structuurvisie in het wetsvoorstel Wet ruimtelijke ordening het opstellen van een «milieuvisie» te noemen als een bevoegdheid van het Rijk en de provincies.

Omdat veel milieuaspecten een nauwe relatie hebben met de ruimtelijke ordening, lijkt aansluiting bij de structuurvisie ook in inhoudelijk opzicht aanbevelenswaardig. Inmiddels is de structuurvisie echter een verplicht element geworden, zodat de vergelijking met de milieuvisie minder eenvoudig geworden is. Bekeken zal moeten worden in hoeverre integratie van een milieuvisie met de structuurvisie mogelijk is. Zodra hierover duidelijkheid bestaat, zal een wetsvoorstel in procedure worden gebracht. Naar verwachting zal dit eind van het jaar het geval zijn.

4.2 M.e.r./SMB

In de herijkingsbrief is al aangegeven dat de herziening van de regelgeving voor milieueffectbeoordeling plaatsvindt in twee fasen. Fase 1 is de invoering van het nieuwe instrument strategische milieubeoordeling (SMB) dat gebaseerd is op EU-richtlijn 2001/42/EG voor de milieubeoordeling van plannen en programma's van overheden. Fase 2 is de vernieuwing van de milieu-effectrapportage (m.e.r.).

Doordat m.e.r. en SMB in beginsel complementair zijn, zal er één samenhangend en gestroomlijnd stelsel voor milieubeoordeling van plannen en projecten moeten ontstaan. Het zwaartepunt ligt op het niveau van plannen. Voor projecten komt verdere deregulering en lastenverlichting, waar mogelijk tot het niveau van de EU-vereisten. In de brief van 28 januari 2005 over het toekomstige stelsel van milieubeoordeling (Kamerstukken II 2004/05, 29 383, nr. 25) wordt een schets gegeven van de hoofdlijnen van dit nieuwe stelsel, waarbij in het bijzonder wordt ingegaan op een vereenvoudigde opzet van de m.e.r.-regelgeving.

Voor de invoering van de SMB is het wetsvoorstel 29 811 tot wijziging van de Wet milieubeheer in behandeling bij de Tweede Kamer. De nota naar aanleiding van het verslag is op 4 augustus 2005 aan de Kamer toegezonden. Er wordt naar gestreefd om nog dit jaar de implementatie van de SMB-richtlijn af te ronden.

4.3 Schadevergoeding

De Kamer ontvangt een dezer dagen een brief over de voornemens met betrekking tot de intrekking van het Fonds Luchtverontreiniging en de beperking van de reikwijdte van de in titel 15.4 van de Wet milieubeheer opgenomen regeling voor vergoeding van kosten en schade. In de brief wordt ook ingegaan op de algemene milieuschaderegeling, bedoeld in deelproject 11.5.

5.1 Integratie Wbb in Wm

In de eerder vermelde brief van 2 september 2004 is bij dit deelproject het traject genoemd dat moet leiden tot het aanpassen van de bodemregelgeving aan de beleidsvernieuwing op dit gebied en tot het tegelijkertijd overzichtelijker en consistenter maken van die regelgeving, gepaard gaande met inbouw in de Wet milieubeheer. Er wordt naar gestreefd om de aangekondigde brief over de wijze waarop de inbouw zal plaatsvinden voor het eind van dit jaar aan u toe te zenden.

5.2 Bouwstoffenbesluit en bijbehorende regelgeving

5.3 Regelgeving grond en baggerspecie

Bij brief van 19 juli 2005 (Kamerstukken II 2004/05, 28 199, nr. 13), heeft de Staatssecretaris de Kamer geïnformeerd over het proces dat moet leiden tot vereenvoudiging van de regelgeving met betrekking tot onder andere bouwstoffen en omgaan met grond en bagger. Uit deze brief blijkt dat de planning is dat de nieuwe regelgeving op deze terreinen in januari 2006 als conceptbesluit in de Staatscourant wordt voorgepubliceerd en uiterlijk op 1 januari 2007 in werking treedt.

5.4 Nazorg van stortplaatsen

Aan dit project, dat volgens het meerjarenprogramma in 2008 moet worden afgerond, zal naar verwachting volgend jaar worden begonnen.

5.5 Diverse regelingen bodemsanering

De wijziging van het Besluit overige niet-meldingplichtige gevallen bodemsanering om het aantal niet-meldingsplichtige situaties uit te breiden maakt deel uit van de projecten 5.2 en 5.3. De wijziging van de grondslag van de Regeling beoordeling reinigbaarheid grond bodemsanering is onderdeel van project 5.1. Voor de intrekking van de Regeling Aanwijzing vervangende tekst van de Handleiding bodemsanering tankstations wordt een geschikt moment gezocht.

6.1 Agrarische 8.40-amvb's

De huidige 8.40-amvb's op het gebied van de landbouw zullen gefaseerd worden samengevoegd tot een nieuw Besluit landbouw milieubeheer. In de eerste fase zal het nieuwe besluit van toepassing worden op inrichtingen die momenteel onder het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer of het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer vallen. Tevens worden in deze fase ook gemechaniseerde loonbedrijven en inrichtingen voor de opslag van vaste mest onder het besluit gebracht. Bovendien zullen op verzoek van de Tweede Kamer aanzienlijk meer melkveehouderijen (tot 200 melkkoeien) onder het besluit komen te vallen. Het ontwerp-besluit is in augustus 2005 voor advies aan de Raad van State voorgelegd.

In de volgende fase (2005–2007) zal het besluit onder meer worden uitgebreid met mestbassins (ter vervanging van het Besluit mestbassins milieubeheer) en met intensieve veehouderijen (tot IPPC-omvang). Wat de systematiek en de inhoud van de algemene regels voor de landbouwbedrijven betreft, zal zoveel mogelijk worden aangesloten bij het project modernisering algemene regels (deelproject 3.2). In de bij project 3.2 al genoemde brief van 29 maart 2005 is al aangegeven dat bij de uitvoering van deze fase zal worden bezien of het mogelijk en wenselijk is om het Besluit landbouw milieubeheer te integreren in de nieuwe algemene amvb. Op die manier kan een verdere stroomlijning ten behoeve van de uitvoeringspraktijk kan worden bereikt.

6.2 Besluit glastuinbouw

De aanpassing van het Besluit glastuinbouw is eind mei 2005 voor advies aan de Raad van State voorgelegd. De aanpassing betreft, naast wat «klein onderhoud», een versobering van de meet-, registratie- en rapportageverplichtingen. Daarnaast worden enkele gewijzigde technische inzichten in het besluit verwerkt.

6.3 Ammoniak en veehouderij

Ter uitvoering van het Hoofdlijnenakkoord wordt de Wet ammoniak en veehouderij zodanig gewijzigd dat alleen nog de zeer kwetsbare natuurgebieden binnen de ecologische hoofdstructuur door zoneringsmaatregelen zullen worden beschermd. Nadat medio 2004 in beginsel bestuurlijk en politiek overeenstemming over de uitwerking van het Hoofdlijnenakkoord was bereikt (zie de brieven van 2 juni en 23 juli 2004, Kamerstukken II 2003/2004, 24 445, nrs. 69 en 70), ontstond vervolgens opnieuw discussie, vooral vanwege de onzekerheid over de effecten van Europese regelgeving voor de veehouderij (IPPC-richtlijn, Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn).

Om de ontstane impasse te doorbreken zijn IPO, VNG en de betrokken maatschappelijke organisaties begin 2005 opnieuw geconsulteerd. Dit leidde uiteindelijk op 30 mei 2005 tot bestuurlijke overeenstemming over de te volgen aanpak (zie de brief van 31 mei 2005, Kamerstukken II 2004/2005, 29 930 en 30 004, nr. 33). Voor de wijziging van de Wet ammoniak en veehouderij betekent dit dat de provincies de zeer kwetsbare gebieden zullen aanwijzen aan de hand van een aantal in de wet opgenomen afwegingsaspecten. Daarnaast krijgen melkveehouderijen in de zones rond de zeer kwetsbare gebieden ruimere ontwikkelingsmogelijkheden.

Het streven is om het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet ammoniak en veehouderij in september 2005 aan de Raad van State voor advies voor te leggen. Na ontvangst van het advies zal het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk bij de Tweede Kamer worden ingediend, zodat de gewijzigde wet nog in de tweede helft van 2006 in werking zou kunnen treden.

6.4 Stank en veehouderij

Vanwege de noodzaak tot vitalisering van het landelijk gebied, de gevoelde behoefte aan gemeentelijke beleidsvrijheid en bepaalde ongewenste neveneffecten van de huidige stankregelgeving is de ontwikkeling van een nieuw, landsdekkend wetsvoorstel geurhinder en veehouderij met voortvarendheid ter hand genomen. Het wetsvoorstel is in juli 2005 voor advies aan de Raad van State voorgelegd.

6.5 Bestrijdingsmiddelen

Bij besluit van 23 juli 2005 (Stb. 2005, 413) is het Besluit uniforme beginselen gewasbeschermingsmiddelen vereenvoudigd en is het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen ingetrokken. Hierdoor wordt de milieubeoordeling van nieuwe werkzame stoffen en bestaande werkzame stoffen geharmoniseerd. Het besluit zal in werking treden als ook de bijbehorende uitvoeringsregeling gereed is. De concept-uitvoeringsregeling, die sterk is ingekort ten opzichte van de bestaande regeling, is in juli 2005 ter notificatie naar Brussel gestuurd. Naar verwachting kunnen het besluit en de uitvoeringsregeling begin 2006 in werking treden.

7.1 Vereenvoudigen Wgh; integratie met Wm

Op 14 juni 2005 heeft de Tweede Kamer het wetsvoorstel 29 879 (MIG II, fase 1) aangenomen. Het voorstel is nu in behandeling bij de Eerste Kamer. Het streven is dat het wetsvoorstel per 1 maart 2006 kracht van wet krijgt.

Het wetsvoorstel vult al een deel van de herijkings- en decentralisatievoornemens van het kabinet in. Zo wordt de bepaling geschrapt dat de gemeente een besluit tot het vaststellen van een hogere waarde ter goedkeuring aan gedeputeerde staten moet voorleggen. Verder worden onder andere het onderdeel trillingen en trillingshinder en de verplichting tot het maken van een geluidsniveaukaart geschrapt, wordt verduidelijkt dat de gemeente de eerstverantwoordelijke is voor het zonebeheer, worden windmolens op bedrijventerreinen uitgezonderd bij het bepalen van het geluidsniveau en worden de regels voor akoestisch onderzoek verduidelijkt.

Binnen het departement wordt nu gewerkt aan de volgende stap in de hervorming van de Wet geluidhinder volgens de lijnen die zijn aangegeven in de herijkingsbrief. Dat project wordt nu aangeduid als SWUNG: «samenwerken in de uitvoering van nieuw geluidbeleid».

7.2 Geluidhinderregelingen

De wijziging van de Wet geluidhinder via het wetsvoorstel MIG II, fase 1 leidt tot doorwerking in de onderliggende regelgeving: amvb's en ministeriële regelingen. Deze doorwerking wordt meteen benut om de doelstellingen van de herijking vorm te geven. Zo worden het Besluit geluidhinder spoorwegen (BGS), het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen (BGW), het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen (BGI) en het Saneringsbesluit geluidhinder wegverkeer 1998 samengevoegd tot één besluit: het Besluit geluidhinder. De reken- en meetvoorschriften voor de individuele bronnen worden tot één regeling gemaakt. Een aantal besluiten en regelingen vervalt of kan worden ingetrokken, zoals bijvoorbeeld het Besluit geluidsgevoelige ruimten van een woning, de Regeling bepaling geluidszones langs wegen 1993, de Uitvoeringsregeling sanering verkeerslawaai en het Besluit bepaling referentieniveauperiode. Deze hele operatie moet zijn voltooid als het wetsvoorstel MIG II, fase 1 van kracht wordt, volgens planning dus per 1 maart 2006.

7.3 Geluidsproductieregelingen

In de herijkingsbrief is het streven opgenomen om het hoofdstuk toestellen van de Wet geluidhinder over te brengen naar de Wm. Dit is een onderdeel van de tweede hervormingsfase van de Wet geluidhinder. Voorafgaand aan de analyse en het uitwerken van de voorstellen tot integratie zal alvast worden nagegaan of een aantal van de regelingen die onder dit hoofdstuk vallen kan worden samengevoegd. In het najaar van 2005 wordt hiermee gestart.

8.1 Vereenvoudiging aanschrijfinstrumentarium

Het wetsvoorstel 29 392 tot wijziging van de Woningwet leidt onder andere tot de in de herijkingsbrief genoemde vereenvoudiging van het aanschrijfinstrumentarium. Op 30 juni jl. is de nota naar aanleiding van het nader verslag (Kamerstukken II 2004/05, 29 392, nr. 9) tezamen met een tweede nota van wijziging (idem, nr. 10) naar de Kamer gestuurd. Ik verwacht dat de behandeling in de Tweede Kamer in het najaar kan worden afgerond.

8.2 Integreren bouwtechnische eisen milieuregelgeving

8.3 Eisen voor specifieke gebouwen

8.4 Brandveilig gebruik en slopen van gebouwen

Na een intensieve voorbereidingsprocedure is op 1 september 2005 de wijziging van het Bouwbesluit 2003 in werking getreden. Vooral de uniformering van de tot op dat moment lokaal verschillende eisen voor kinderdagverblijven wordt door alle betrokkenen als een belangrijke verbetering gezien. Ook is sprake van een deregulering van de eisen ten aanzien van onderwijsgebouwen.

Nu de bovengenoemde wijziging is afgerond, zal een aanvang worden gemaakt met de wijziging van het Bouwbesluit per 2007. Daarbij gaat hetom het integreren van eisen vanuit de milieuregelgeving, het verminderen van eisen ten aanzien van woonwagens en celgebouwen, alsmede het uniformeren van de voorschriften met betrekking tot (brand)veilig gebruik van gebouwen in een apart «Gebruiksbesluit». Voor een verdere toelichting verwijs ik u naar mijn brief van 23 mei jl. inzake de bouwregelgeving (Kamerstukken II 2004/05, 28 325, nr. 17).

9.1 Regelgeving rond corporaties (algemeen)

9.2 Bedrijfswaardegegevens corporaties

9.3 Accountantsverklaring corporaties c.a.

9.9 Toezicht op corporaties

Met mijn brief van 22 juni 2005 (Kamerstukken II 2004/05, 29 846, nr. 7) heb ik een visie op hoofdlijnen gegeven voor een nieuw arrangement tussen de overheid en de woningcorporaties. Daarmee is een essentiële stap gezet op weg naar modernisering en herijking van het corporatiestelsel. In de praktijk is in de afgelopen jaren geconstateerd dat dit stelsel, zeker op onderdelen, kan worden verbeterd. Diverse adviezen (SER, WRR, commissie-De Boer) hebben daarvoor suggesties aangedragen.

Ten eerste gaat het om het zeker stellen van voldoende maatschappelijke prestaties van woningcorporaties in het licht van de opgaven die er liggen bij met name de woningbouw, de stedelijke vernieuwing en de woningbehoefte van ouderen en zorgbehoevenden.

Ten tweede is een duidelijk omschreven werkdomein voor woningcorporaties van belang, dat enerzijds ruimte biedt om de gewenste maatschappelijke prestaties tot stand te brengen, maar anderzijds ook rekening houdt met de (ook door de Europese Commissie gestelde) eisen die voortvloeien uit het belang van een gelijk speelveld en het voorkómen van marktverstoring.

Ten derde moeten woningcorporaties een proces doormaken van verslaglegging naar verantwoording over hun handelen, niet alleen aan het Rijk, maar ook aan de gemeenten en andere belanghebbenden. Groot belang wordt hierbij gehecht aan het inzichtelijk maken van de maatschappelijke prestaties in relatie tot de financiële mogelijkheden om deze tot stand te brengen. Wat betreft deze financiële mogelijkheden moet worden gewerkt aan vergroting van de eenduidigheid in de bepaling van de bedrijfswaarde van het bezit.Tenslotte is vastgesteld dat er dubbelingen zitten in de manier waarop toezicht wordt gehouden op woningcorporaties, dat er een grotere rol kan zijn weggelegd voor het interne toezicht en de interne accountant, en dat administratieve voorschriften, leidend tot administratieve lasten, kunnen worden verminderd.

Op 29 juni jl. is in een algemeen overleg met de Kamer de visie op hoofdlijnen op deze elementen besproken. Van de kant van de Kamer zijn daarin diverse invalshoeken en voorzetten voor de verdere beleidsvorming aangereikt. Mede op basis van deze inbreng vanuit de Kamer worden uitgewerkte beleidsvoorstellen voorbereid, gehoord de diverse betrokken partijen. In deze beleidsvoorstellen zal ook worden aangegeven welk pakket aan regelgeving zal worden voorbereid om uitvoering te geven aan deze voornemens, en op welke termijn deze regelgeving kan worden ingevoerd. Vooralsnog zijn de inspanningen erop gericht een nieuw arrangement zo mogelijk per 1 januari 2007 in te voeren. De haalbaarheid hiervan hangt onder andere af van de vraag of wijzigingen in de Woningwet nodig zijn.

9.4 Huursubsidieregelgeving (actueel inkomen)

Conform de planning in het meerjarenprogramma zijn de Algemene Wet Inkomensafhankelijke Regelingen (AWIR) en de Aanpassingswet Algemene Inkomensafhankelijke Regelingen medio 2005 in het Staatsblad gepubliceerd. De AWIR is per 1 september 2005 in werking getreden. De naam van de Huursubisidiewet wordt hiermee per 1 januari 2006 veranderd in de Wet op de huurtoeslag. De AWIR behelst de harmonisatie en stroomlijning van belangrijke definities en bepalingen uit een aantal inkomensafhankelijke regelingen met een groot bereik. Zo wordt onder meer het inkomensbegrip in de huursubsidie- en de zorgregelgeving geharmoniseerd. In de nieuwe regelgeving zal op grond van de AWIR voor het bepalen van de hoogte van de huurtoeslag (de nieuwe benaming voor de huursubsidie) niet meer zoals voorheen gewerkt worden met het inkomen van het voorafgaande jaar, maar met het actuele inkomen van het huishouden.

Na 1 januari 2006 zal het hoofdstuk in de huidige Huursubsidiewet, waarin de vangnetregeling voor plotselinge inkomensdalingen is geregeld, niet meer terugkeren in de Wet op de huurtoeslag. De Regeling herrekening actueel inkomen en het Besluit vangnetregeling komen hiermee per 1 januari 2006 te vervallen.

9.5 Huurprijzenregelgeving en geschillenbeslechting

Bij brief van 24 juni 2005 (Kamerstukken II 2004/05, 27 926, nr. 77) heb ik de Kamer geïnformeerd over mijn voornemens met betrekking tot de organisatie van de huurgeschillenbeslechting. Gegeven de imperfecties van de woningmarkt stelt het Rijk nog steeds via het huurrecht en de huurprijsregelgeving regels, die het toetsingskader vormen voor de huidige huurcommissies. Het kabinet is van mening dat er een blijvend belang is gemoeid met laagdrempelige, onafhankelijke en breed toegankelijke geschillenbeslechting, waarmee ook druk op de rechtbanken wordt voorkomen. Hoewel de overheid geen partij is bij huurgeschillen, en privatisering daarom een voor de hand liggende optie is, heeft het kabinet tevens geconstateerd dat er bij de organisaties van huurders en verhuurders thans geen draagvlak bestaat voor het zelf organiseren van huurgeschillenbeslechting. Het kabinet heeft daarom besloten dat het rijk vooralsnog de laagdrempelige huurgeschillenbeslechting zal blijven organiseren. Hiertoe zal een nieuw ZBO ter vervanging van de huidige 59 huurcommissies worden ingesteld. Voor huurders en verhuurders die hun geschil willen voorleggen aan de huurcommissie verandert hiermee in principe niets t.o.v. de huidige situatie. Wel wordt, ook reeds in de huidige constellatie, gewerkt aan verdere stroomlijning van het proces en worden de mogelijkheden van bekorting van afhandelingstermijnen bekeken.

Het kabinet is van mening dat gezien de primaire verantwoordelijkheid van huurders en verhuurders om hun geschillen op te lossen, een sterkere bestuurlijke en financiële verantwoordelijkheid van huurders en verhuurders bij dit nieuwe ZBO wenselijk is. In de komende periode zal, bij aanvaarding door de Kamer van dit voornemen op hoofdlijnen, dit nieuwe ZBO en de betrokkenheid van huurders en verhuurders worden uitgewerkt tot een concreet voorstel.

9.6 Huisvestingswet (doorlichting)

Bij brief van 2 juni 2004 (Kamerstukken II 2003/04, 29 624, nr. 1) heb ik u geïnformeerd over het voornemen om de Huisvestingswet grondig te herzien. Tijdens een algemeen overleg op 7 september 2004 naar aanleiding van de brief heeft de Vaste Commissie voor VROM hiermee ingestemd. Ik heb toegezegd om in 2005 te komen met een brief met de kaders van de nieuwe Huisvestingswet zodat een debat op hoofdlijnen kanplaatsvinden en de wet kan worden geschreven. De brief met kaders zal naar verwachting in het najaar van 2005 worden verzonden.

9.7 Intrekken Wet bevordering eigenwoningbezit

9.8 Wet bevordering eigenwoningbezit (lopende wijziging)

Als reactie op het herijkingsvoornemen om de Wet bevordering eigenwoningbezit in te trekken is er vanuit de Kamer een initiatiefwetsvoorstel ingediend. De Raad van State heeft hierover advies uitgebracht. Bij de behandeling in de Kamer zal ik het regeringsstandpunt naar voren brengen.

9.10 Wet op het overleg huurders verhuurder

In mijn brief van 19 november 2004 over de modernisering van het huurbeleid (Kamerstukken II 2004/05, 27 926, nr. 39) heb ik aangekondigd dat VROM en de Nederlandse Woonbond gezamenlijk een Commissie zouden instellen die onderzoekt hoe gedurende deze regeerperiode de positie van huurders en huurdersorganisaties kan worden versterkt.

De belangrijkste aanleiding om de zeggenschap en positie van huurders en huurdersorganisaties nader te bezien is dat sinds de evaluatie van de Wet op het overleg huurders verhuurder circa vier jaar geleden belangrijke beleidswijzigingen zijn aangekondigd die het belang van huurders raken. Het betreft hier onder meer het nieuwe huurbeleid en de regelgeving rondom woningcorporaties. Daarom moet worden nagegaan hoe en bij welke onderwerpen de positie en de zeggenschap van huurders en huurdersorganisaties kan worden verbeterd.

De Commissie Zeggenschap en versterking positie huurders(-organisaties) onder leiding van mevrouw Leemhuis komt na de zomer van 2005 met haar advies. Ik zal u voor de begrotingsbehandeling een eerste reactie zenden op dit advies.

10.1 Nieuw Besluit op de ruimtelijke ordening

De voorbereiding van het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening is gaande. Het streven is om in de eerste helft van 2006 een ontwerp-besluit aan de Raad van State voor te leggen. Over het wetsvoorstel voor de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, waarop het Besluit ruimtelijke ordening wordt gebaseerd, heeft de Tweede Kamer op 21 juni 2005 een nader verslag uitgebracht (Kamerstukken II 2004/05, 28 916, nr. 13).

10.2 Woonvisie (afgerond)

In de brief van 2 september 2004 (Kamerstukken II 2003/04, 29 383, nr. 17) is toegelicht dat regelgeving hier niet nodig is.

10.3 Wet voorkeursrecht gemeenten

De Wet voorkeursrecht gemeenten wordt vereenvoudigd. In plaats van de verschillende bestaande mogelijkheden komt er één algemeen toepasbare mogelijkheid tot vestiging van een voorlopig voorkeursrecht, de zienswijze- en bezwaarmogelijkheden tegen vestiging worden samengevoegd en de verplichtingen tot kennisgeving beperkt. Verder worden de aanbiedingsprocedure en daaraan verbonden termijnen versimpeld. Onder andere wordt de ontheffing door GS afgeschaft. De voorbereiding van de wetswijziging is gestart.

11.1 Omgevingsvergunning

Het project omgevingsvergunning (voorheen: VROM-vergunning) bestaat uit twee delen: het project wettelijk kader en het project invoering.

In het project wettelijk kader wordt gewerkt aan de wettelijke regeling die nodig is om de omgevingsvergunning tot stand te brengen. Op 10 mei 2005 is een ambtelijk voorontwerp voor die regeling om commentaar toegezonden aan een groot aantal instanties. Over dat ontwerp heeft ook mondeling overleg met enkele instanties plaatsgevonden. De ontvangen reacties worden op dit moment verwerkt.

Met het IPO, de VNG en de Unie van Waterschappen vindt intensief overleg plaats over de benodigde wet- en regelgeving voor de omgevingsvergunning. Deze organisaties worden ook actief betrokken bij de voorbereiding van de implementatie daarvan.

Het bijgestelde ontwerp zal dit najaar na behandeling in de Ministerraad om advies worden voorgelegd aan de Raad van State en zal naar verwachting in het voorjaar worden ingediend bij de Kamer.

In dit kader is ook van belang wat de relatie zal zijn tussen de omgevingsvergunning en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Een dezer dagen ontvangt u de toegezegde brief daarover.

In het kader van het project invoering worden door diverse gemeenten, provincies en milieudiensten pilots uitgevoerd. Deze pilots zijn erop gericht om ervaring op te doen met het werken met de omgevingsvergunning. Een belangrijke vraag daarbij is welke gevolgen de omgevingsvergunning heeft voor de werkprocessen en de organisatie van de betrokken overheidsorganisaties. Onderwerpen waar de pilots over gaan zijn onder andere het werken met één loket, de samenwerking binnen én tussen overheden, gecoördineerde handhaving en de toepassing van ICT (digitaal indienen en behandelen van de vergunningaanvraag). Medio augustus 2005 waren er 19 pilots gestart.

De ervaringen uit de diverse pilots zullen eind 2005/begin 2006 worden gebundeld en breed worden gecommuniceerd. Ook kunnen de ervaringen uit de pilots nog invloed hebben op het wetstraject van de omgevingsvergunning: waar nodig kunnen de wet en de bijbehorende uitvoeringsbesluiten worden aangepast op basis van de ervaringen uit de pilots.

11.3 Awb-conformiteit (afgerond)

Zoals al werd vermeld in de brief van 2 september 2004 (Kamerstukken II 2003/04, 29 383, nr. 17) is dit project afgerond. De resultaten van het verrichte onderzoek worden gebruikt bij het project Omgevingsvergunning.

11.4 Stroomlijnen proces van wet- en regelgeving

Bij de behandeling van het wetsvoorstel 29 285 (Handhavingsstructuur) op 8 december 2004 heeft de Staatssecretaris toegezegd dat de Kamer een notitie zal ontvangen waarin wij onze voorstellen met betrekking tot de stroomlijning van regelgevingsprocedures nader uitwerken. Deze notitie zal naar verwachting binnenkort worden verzonden.

11.5 Milieuschaderegeling

Op het al dan niet tot stand brengen van een algemene milieuschaderegeling wordt ingegaan in de bij project 4.3 bedoelde brief.

DEEL 3: DE TOEPASSING VAN ICT BIJ DE UITVOERING VAN DE VROM-REGELGEVING

Uit de vorige delen van deze brief blijkt dat vooral het op bedrijven gerichte deel van de VROM-regelgeving de komende jaren aanzienlijk wordt vereenvoudigd. Om een zo groot mogelijke lastenvermindering te bereiken, zal bij de uitwerking van de regelgeving rekening worden gehouden met het toepassen van de moderne ICT-mogelijkheden bij de uitvoering van de regelgeving. Dat is in het belang van zowel de bedrijven als de betrokken overheidsinstanties.

Ter illustratie noem ik hierna enkele ICT-aspecten die aan de orde zijn bij de ontwikkeling van de integrale omgevingsvergunning en de nieuwe algemene milieuregels.

Allereerst moeten de ondernemers in de gelegenheid worden gesteld om zo gemakkelijk mogelijk kennis te nemen van de regels en procedures die in hun situatie van toepassing zijn.

In verband hiermee worden in samenwerking met het ministerie van Economische Zaken en met ondernemersorganisaties sectorwijzers ontwikkeld die burgers en ondernemers via een digitale vragenboom met vragen vanuit de praktijk inzicht geven in de relevante weten regelgeving voor hun concrete situatie. Daarbij gaat het zowel om de rijksregelgeving als om de regelingen van de decentrale overheden. Begin 2006 zal een eerste sectorwijzer (voor de horeca) beschikbaar komen. Verder wordt via het project Digitale uitwisseling in ruimtelijke processen (DURP) gewerkt aan het digitaal maken en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen, streekplannen, structuurplannen en PKB's. Vanaf 2007, op basis van de nieuwe Wro/Bro, moeten alle ruimtelijke plannen verplicht digitaal, uitwisselbaar en vergelijkbaar worden vervaardigd. Vanaf 2007 zal er ook een portaal beschikbaar zijn waarlangs de digitale ruimtelijke plannen beschikbaar worden gesteld. De komende periode ligt het accent op het voorbereiden van de wettelijke verankering en het stimuleren van achterblijvende gemeenten, provincies en departementen.

In het verlengde hiervan wordt in het kader van het VROM-project Omgevingsvergunning gewerkt aan de realisatie van één landelijk uniform aanvraagformulier voor het mede langs digitale weg aanvragen van een omgevingsvergunning en het op dezelfde manier doen van een melding in het kader van de algemene milieuregels. Wettelijk zal worden vastgelegd dat alle burgers en ondernemers hun omgevingsvergunning elektronisch kunnen aanvragen. Om hiertoe te komen zullen de indieningsvereisten die nodig zijn voor een beslissing van het bevoegd gezag landelijk moeten worden geharmoniseerd. Op dit moment is dat alleen voor het bouwvergunning het geval.

Het elektronische formulier krijgt een interactief karakter: alleen die vragen hoeven te worden beantwoord die gezien de eerder ingevoerde gegevens relevant zijn. Daarnaast kunnen bescheiden (waaronder bouwtekeningen) ook elektronisch worden meegestuurd. Hiertoe wordt samengewerkt met de e-formulierenmachine van de ICTU en is in samenwerking met de ICTU en elf gemeenten een pilot in het kader van het project Omgevingsvergunning opgezet waarin gezamenlijk een centrale server voor het ontvangen, bekijken en bewerken van bouwtekeningen wordt ontwikkeld.

Zodra dat mogelijk is, zal gebruik worden gemaakt van de gegevens die al bij de overheid bekend zijn via onder andere het Basisbedrijvenregister en de Basisregistratie adressen en gebouwen. Dit zijn twee van de basisregisters die worden voorbereid in het kader van het onderdeel Elektronische overheid van het Programma Andere Overheid. Hiertoe wordt het formulier voor de omgevingsvergunning reeds nu gebaseerd op XML als standaard voor informatie-uitwisseling. Hiermee wordt bijgedragen aan het streven naar een eenmalige verstrekking van gegevens door burgers en bedrijven aan de overheid. VROM sluit ook aan bij de overige basisvoorzieningen die rijksbreed al worden ontwikkeld (naast de basisregistraties zijn dat onder andere DigiD, Burgerservicenummer, Bedrijvenloket en E-formulierenvoorziening).

Op dit moment zijn nog niet alle overheidsinstanties elektronisch toegankelijk voor aanvragen en meldingen. Een van de doelstellingen van het Programma Andere Overheid is dat dit bij alle overheden op een zo kort mogelijke termijn mogelijk wordt, bij voorkeur via één elektronisch loket. De door de VNG ingestelde Commissie-Jorritsma heeft voorgesteld het gemeentelijk loket uit te bouwen tot overheidsloket.

De sectorwijzers en de internetmodule voor aanvraag en melding zijn ondersteunende middelen voor het gemeentelijke (overheids)loket. Bij de ontwikkeling van de integrale omgevingsvergunning en de nieuwe algemene milieuregels worden de elektronische aanvraag en melding als hoofdregel en op termijn als enige mogelijkheid beschouwd.

Aan de kant van de overheden kan aanzienlijke efficiencywinst worden geboekt als er digitale instrumenten beschikbaar komen voor de beoordeling, verwerking en openbaarmaking van aanvragen en meldingen. Juist op dit punt stimuleert VROM via een aantal pilots van de omgevingsvergunning (Zwolle, Dordrecht, Enschede, Ede) het breder gebruiken van best practices en bestaande applicaties en instrumenten. Hiertoe wordt een overheidsbreed kennisnetwerk opgezet dat vanaf dit najaar de samenwerking tussen gemeenten zal faciliteren. De digitalisering maakt het ook voor hen aanzienlijk gemakkelijker om kennis te nemen van de regels die van toepassing zijn op de verschillende bedrijven en schept de mogelijkheid om efficiënte hulpmiddelen voor de handhaving te ontwikkelen. Voor burgers is onder andere van belang dat informatie over vergunningen en andere beschikkingen veel beter toegankelijk zal worden.

Hiertoe werkt VROM samen met het ICTU-programma Vergunningen en Beschikkingen op Internet. Voor de ontwikkeling van de benodigde ICT-systemen, communicatiestandaarden en diensten zal zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van bestaande of nieuw op te zetten gemeenschappelijke diensten en initiatieven op dit gebied binnen de overheid, zoals de ICTU, en zal worden samengewerkt met marktpartijen.

Bij de behandeling van het onderdeel milieu van de VROM-begroting op 29 november 2004 is informatie toegezegd over de mogelijkheden om, vooruitlopend op de nieuwe regelgeving, langs elektronische weg milieuvergunningen aan te vragen en meldingen te doen in het kader van de huidige algemene milieuregels (8.40-amvb's).

Inmiddels zijn op de website van InfoMil (http://www.infomil.nl) standaardmeldingsformulieren ten behoeve van meldingen in het kader van de 8.40-amvb's beschikbaar. Aan de gemeenten en provincies is gevraagd om bij meldingen zo veel mogelijk de standaard-meldingsformulieren van InfoMil aan te houden. Dit vergroot het gemak voor alle betrokkenen en bevordert de uniforme uitvoering van de regelingen.

Overwogen is om een digitaal aanvraagformulier te laten ontwerpen voor de aanvraag van milieuvergunningen. Dit is echter niet nodig gebleken aangezien er de laatste tijd verschillende digitale aanvraagformulieren beschikbaar zijn gekomen, waarvan er ten minste één voldoet aan alle vereisten die er aan een dergelijk formulier zouden kunnen worden gesteld. Dit laatstbedoelde softwarepakket, DIAF, is gratis beschikbaar via http://www.diaf.nl.

In juli 2005 heeft het kabinet ingestemd met een wijziging van het Kadasterbesluit om te regelen dat het Kadaster ook elektronische stukken voor bijvoorbeeld de verkoop van een woning kan accepteren. Tot nu toe konden deze stukken alleen op papier worden aangeleverd. Hierdoor worden de administratieve lasten voor burgers en bedrijven beperkt. Ik heb de wijziging van het besluit inmiddels om advies voorgelegd aan de Raad van State.

Met het Kadaster en de VNG is overeenstemming bereikt over een landelijk informatiesysteem ter uitvoering van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (Wkpb) die naar verwachting op 1 januari 2007 in werking zal treden. Daarmee wordt de informatievoorziening rond publiekrechtelijke beperkingen die gelden voor percelen en gebouwen, zoals baatbelasting, monumentenstatus, bodemverontreiniging of bijzondere bestemmingen, sterk verbeterd.

In volgende rapportages zal de Kamer worden geïnformeerd over de dan bereikte resultaten op ICT-gebied.

DEEL 4: VRAGEN EN TOEZEGGINGEN

In dit deel ga ik in op onderwerpen waarover vragen zijn gesteld of toezeggingen zijn gedaan in recente overleggen met de Tweede Kamer over onderwerpen die samenhangen met de modernisering van de VROM-regelgeving.

Toezeggingen uit de periode voor juni 2005 over de uitvoering waarvan de Kamer nog niet is geïnformeerd

Notaoverleg 2 februari 2004: In de loop van 2005 zal in vervolg op de herijking van wettelijke regelingen ook worden onderzocht hoe het aantal circulaires kan worden beperkt.

Er is inmiddels een voorlopige inventarisatie gemaakt van de circulaires van VROM. Voor het eind van 2005 zal ik de Kamer informeren over mijn plannen om het aantal circulaires te beperken en de status ervan te verduidelijken.

Algemeen overleg over de herijking en modernisering van de VROM-regelgeving 3 november 2004: bij de uitvoering van de motie-Van Velzen/Duyvendak over integratie van de milieu- en natuurwetgeving (Kamerstukken II 2003/04, 29 383, nr. 8) zal in overleg met LNV worden gestreefd naar bredere regelgeving.

Met de Minister van LNV is overeengekomen dat de vergunnings- en toestemmingsstelsels van de Natuurbeschermingswet en de Flora- en Faunawet zullen worden betrokken bij de omgevingsvergunning. Het wetsvoorstel zal naar verwachting in het voorjaar van 2006 bij de Kamer worden ingediend. Hiermee kan de genoemde motie als afgedaan worden beschouwd.

Begrotingsbehandeling VROM onderdeel milieu 29 november 2004: Er wordt gewerkt aan een mogelijkheid voor de elektronische melding bij 8.40-amvb's en de elektronische aanvraag van milieuvergunningen.

Op deze toezegging is ingegaan in deel 3 van deze brief.

Begrotingsbehandeling 1 december 2004: Nagegaan wordt hoe kan worden voorkomen dat het schrappen van rijksregels leidt tot een groei van het aantal regels van decentrale overheden.

In de Code Interbestuurlijke Verhoudingen (bijlage bij de brief van 12 november 2004, Kamerstukken II 2004/05, 29 800 VII, nr. 15), heeft het kabinet met het IPO en de VNG afspraken gemaakt over onder andere het terugdringen van de administratieve lasten. Zowel in IPO- als in VNG-verband wordt veel aandacht geschonken aan de mogelijkheden om ook op decentraal niveau tot deregulering te komen.

Algemeen overleg over herijkingsonderwerpen op 9 juni 2005

De Kamer krijgt een brief over het meenemen van de Wvo in de omgevingsvergunning.

Deze brief wordt een dezer dagen verstuurd. In deel 2 wordt bij project 11.1 uitgebreider ingegaan op de omgevingsvergunning.

De Kamer krijgt een brief over een eventuele nieuwe circulaire over traditioneel schieten.

De vraag of een nieuwe circulaire gewenst wordt geacht, is voorgelegd aan de drie betrokken provincies: Limburg, Noord-Brabant en Gelderland. Limburg heeft positief gereageerd, maar wil aanpassing van de normen voor schietlawaai en de omvang van de veilige zone. Gelderland beschouwt dit onderwerp als een zaak van de gemeenten. Op de reactie van Noord-Brabant wordt nog gewacht. Getracht wordt om een nieuwe circulaire voor het eind van het jaar uit te brengen.

De Kamer krijgt informatie over de meldingsplicht voor groene-lijstafvalstoffen en over de problematiek van de champignonvoetjes.

De Staatssecretaris is ingegaan op de groene-lijstafvalstoffen in zijn brief van 20 juni 2005 (Kamerstukken II 2004/05, 29 383, nr. 29) en op de champignonvoetjes in zijn eerdere brief van 24 mei 2005 (Kamerstukken II 2004/05, 27 664, nr. 38). Beide onderwerpen zijn besproken tijdens het algemeen overleg over duurzame bedrijfsvoering en enkele afvalstoffenonderwerpen op 21 juni 2005.

De Kamer krijgt voor het zomerreces een hoofdlijnennotitie over het nieuwe Bouwstoffenbesluit.

De notitie is toegezonden bij brief van 19 juli 2005 (Kamerstukken II 2004/05, 28 199, nr. 13).

In een brief aan de Kamer wordt ingegaan op de mogelijke oprekking van de onderkant van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit.

In deel 2 van deze brief is bij deelproject 3.2 ingegaan op de mogelijkheden om bedrijven met een zeer geringe milieubelasting buiten de milieuregulering te laten vallen.

Nagegaan zal worden in hoeverre de Ontgrondingenwet (VenW) en de Boswet (LNV) kunnen worden betrokken bij de omgevingsvergunning.

Het ministerie van VenW zal voor het eind van dit jaar de Kamer een standpunt voorleggen naar aanleiding van een extern advies dat op dit moment wordt voorbereid over de toekomst van de Ontgrondingenwet en de relatie van die wet met onder andere de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en de omgevingsvergunning.

De Boswet kent geen vergunningsstelsel. Wel moet bij velling van bepaalde houtopstanden voorafgaande kennisgeving plaatsvinden aan de Minister van LNV, en is er sprake van een verplichting tot herbeplanting. Dat geldt niet voor vellingen bij uitvoering van werken overeenkomstig een goedgekeurd bestemmingsplan. Daarnaast kent de Boswet de mogelijkheid tot instellen van een kapverbod voor bepaalde bossen of andere houtopstanden, telkens voor ten hoogste vijf jaar. Deze voorzieningen van de Boswet lenen zich niet voor koppeling aan de omgevingsvergunning.

De gebruikelijke kapvergunningsstelsels waarmee de praktijk vooral te maken heeft, berusten op autonome regelgeving van gemeenten. Die zullen wel bij de omgevingsvergunning worden betrokken.

De Kamer zal worden geïnformeerd over de gevolgen van de Europese richtlijn energieprestaties gebouwen, zodra dat kan.

De ministerraad heeft op 26 augustus besloten de EU-richtlijn energieprestaties van gebouwen niet op korte termijn in Nederland in te voeren. Op grond van deze richtlijn dienen (woon)gebouwen op het moment van koop, verkoop of oplevering te zijn voorzien van een energieprestatiecertificaat dat inzicht geeft in de energiekwaliteit van het (woon)gebouw. De richtlijn zou formeel per 4 januari 2006 moeten worden omgezet in Nederlandse regelgeving. Vanwege de hoge administratieve lasten die de richtlijn met zich meebrengt, zal het kabinet in overleg treden met de Europese Commissie om te kijken of de richtlijn kan worden aangepast.

De Kamer zal worden geïnformeerd over de resultaten van de gesprekken met de self-storagebranche.

In zijn brief van 28 oktober 2004 (Kamerstukken II 2004/05, 22 343, nr. 97) heeft de Staatssecretaris u nader bericht over de positie van self-storagebedrijven. Aanleiding hiervoor was een uitspraak van de Raad van State, waarbij is bepaald dat een self-storagebedrijf in het kader van het Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer beschouwd wordt als één inrichting en dat de exploitant normadressaat is. Dit betekent in wezen dat de exploitant aanspreekpunt is voor de gemeenten en verantwoordelijk is voor de naleving van de wettelijke voorschriften. De problematiek hangt samen met de relatie tussen de huurder en verhuurder, waarbij de verhuurder wegens het ontbreken van voldoende zeggenschap niet in alle gevallen kan garanderen dat aan de voorschriften wordt voldaan. Ook is de verhuurder niet in alle gevallen in staat om geconstateerde overtredingen op te heffen. In dezelfde brief is onder meer aangegeven dat de hierboven geschetste problematiek in het kader van de herijking nader zal worden bezien.

Begin juni heeft in dit verband nader overleg plaatsgevonden met de vertegenwoordigers van de Nederlandse Self-Storage Associatie (NSA). Naar aanleiding hiervan kan ik het volgende melden. Een belangrijk uitgangspunt van het nieuwe stelsel is een algemene regeling die zoveel mogelijk activiteiten omvat. De door de branche naar voren gebrachte problematiek moet dan ook in dat licht worden bezien. Een speciale aanpak voor deze specifieke branche, bijvoorbeeld in de vorm van een convenant, achten wij in deze fase daarom niet opportuun. Bij de formulering van nieuwe voorschriften voor de opslag van goederen zal op korte termijn in overleg met de branche worden nagegaan in hoeverre aan de geschetste problemen tegemoet kan worden gekomen. Hierbij zal met name worden bezien of de verdeling van de verantwoordelijkheid tussen verhuurder en huurder kan worden verduidelijkt. Tevens zal de formulering van de nieuwe voorschriften worden bezien in relatie met de milieurelevantie van de verschillende activiteiten.

TOT SLOT

De Staatssecretaris en ik zullen u de komende tijd uiteraard regelmatig op de hoogte stellen van belangrijke ontwikkelingen bij de verschillende deelprojecten. In september 2006 zult u de volgende integrale rapportage ontvangen.

Ik verwacht u met deze brief voldoende te hebben geïnformeerd over de huidige stand van zaken.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

S. M. Dekker


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven