29 382
Goedkeuring van het voornemen tot opzegging van het op 28 juni 1962 te Genève totstandgekomen Verdrag betreffende de gelijkheid van behandeling van eigen onderdanen en vreemdelingen met betrekking tot de sociale zekerheid (Verdrag Nr. 118 aangenomen door de Internationale Arbeidsconferentie in haar zesenveertigste zitting; Trb. 1962, 122 en Trb. 1964, 23)

nr. 12
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 24 november 2005

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft op 27 oktober 2005 overleg gevoerd met staatssecretaris Van Hoof van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over:

– de stand van zaken rond de Wet beperking export uitkeringen (29 382, nr. 11).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Hessels (CDA) herinnert eraan dat de Kamer de overgangstermijn van de BEU tweemaal per motie heeft verlengd. Ondanks deze verlengingen is de regering er echter niet in geslaagd om met alle van belang zijnde landen verdragen te sluiten. Verder wordt het langzamerhand ook duidelijk dat de onderhandelingen met een aantal landen naar alle waarschijnlijkheid niet zullen worden afgesloten met een verdrag.

Als de BEU van kracht wordt per 1 december heeft dat zeer ingrijpende gevolgen voor mensen met een Nederlandse uitkering die in één van de landen wonen waarmee de regering nog geen verdrag heeft weten af te sluiten. Er zal dan ook zeker een oplossing moeten worden gevonden voor mensen met een Nederlandse uitkering die voorafgaand aan hun emigratie geen weet konden hebben van de mogelijke gevolgen voor hun uitkering van de BEU.

Kan de staatssecretaris de Kamer de laatste stand van zaken geven van de onderhandelingen? Wat zijn verder de juridische en financiële consequenties van een generaal pardon voor mensen met een Nederlandse uitkering die ten tijde van de publicatie van de BEU woonachtig waren in een land waarmee geen verdrag krachtens de BEU is of zal worden gesloten en die sindsdien ook niet in een ander land woonachtig zijn geweest? De heer Hessels zegt dat deze vragen beantwoord moeten zijn, voordat zijn fractie haar eindconclusies kan trekken over de uitvoering van de BEU.

De heer De Wit (SP) wijst erop dat met negentien landen geen verdrag is gesloten. In deze landen wonen 238 mensen met een Nederlandse uitkering, voor het merendeel WAO-uitkeringen. Het moet toch zeker mogelijk zijn om deze mensen niet de dupe te laten worden van de BEU? Is het verder mogelijk om de overgangstermijn te verlengen voor de landen, buiten deze negentien, waarmee de onderhandelingen nog niet op een dood spoor terecht zijn gekomen? Als dit niet mogelijk is, is de staatssecretaris dan bereid om de uitkeringen over een langere periode af te bouwen?

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA) benadrukt dat alle wetten gehandhaafd dienen te worden, dus ook de BEU. Hierbij zal echter wel altijd de menselijke maat in het oog moeten worden gehouden. Zo is het onacceptabel dat mensen door de BEU hun inkomen of een groot deel van hun inkomen dreigen te verliezen, ook al konden zij op het moment dat zij zich in het buitenland vestigden, niet weten dat de regering ooit tot de BEU zou besluiten. Waarom sluit de regering niet aan bij haar goede gewoonte om nieuwe regelgeving in de socialezekerheidswetgeving alleen van toepassing te verklaren op nieuwe gevallen? Onder nieuwe gevallen dienen dan die mensen te worden verstaan, die zich na de publicatie van de BEU in het buitenland hebben gevestigd. Als de staatssecretaris het hiermee eens is, is hij dan bereid om voor de bestaande gevallen een wettelijke overgangsregeling in het leven te roepen?

Het aantal mensen dat in landen woont waarmee geen verdrag is of zal worden gesloten, is zeer beperkt. De financiële gevolgen van een besluit om deze mensen uit te zonderen van de BEU, zijn dan ook beperkt. Is de staatssecretaris het met haar eens dat deze beperkte financiële gevolgen zeker niet opwegen tegen het onrecht en het leed dat een kleine groep uitkeringsgerechtigden door de BEU dreigt te worden aangedaan?

Het antwoord van de staatssecretaris

De staatssecretaris merkt op dat de onderhandelingen met elf landen zijn afgerond. De verdragen met Uruguay en The former Yugoslav republic of Macedonia zijn inmiddels ondertekend. Van de resterende negen landen vallen Servië Montenegro en Bosnië Herzegovina nog onder het oude verdrag met Joegoslavië, hetgeen betekent dat er bij deze landen eigenlijk geen sprake meer is van knelpunten. De situatie rond Mexico en Paraguay is nog hetzelfde als geschetst in de brief. Verder wordt er hard aan gewerkt om de laatste zaken met Botswana, Burkina Faso, Gambia, Malawi, Mali en Tanzania voor 1 december te regelen en wordt op dit moment de laatste hand gelegd aan de verdragstekst met Bolivia.

Nederland heeft een aantal landen laten weten geen heil meer te zien in verdere onderhandelingen. Dit heeft ertoe geleid dat enkele landen, bijvoorbeeld Colombia en Madagaskar, weer in beweging zijn gekomen. Hieruit blijkt wel dat het van belang is voor de onderhandelingen om de druk op de ketel te houden. De staatssecretaris zegt het daarom ongewenst te vinden om landen uit te sluiten van de BEU, omdat er met deze landen toch geen verdrag afgesloten zou kunnen worden. De druk moet verder gehandhaafd worden, omdat er ook na 1 januari 2006 verdragen kunnen worden afgesloten.

Het is juist dat de meeste mensen die geconfronteerd worden met de gevolgen van de BEU, een AOW-uitkering hebben. Nadat de BEU van kracht is geworden, houden zij overigens recht op deze uitkering. De uitkering zal immers altijd worden uitbetaald tot het maximale bedrag voor gehuwden en samenwonenden.

De staatssecretaris benadrukt dat hij de commissie goed heeft gehoord en dat hij tegelijkertijd, in het belang van de lopende onderhandelingen, wil vasthouden aan het ingezette beleid. Dat betekent dat de BEU toegepast zal worden op de landen waarmee geen verdrag is afgesloten. De aankondiging dat het beleid wordt aangepast, zal namelijk hoogstwaarschijnlijk tot gevolg hebben dat geen van de lopende onderhandelingen succesvol kan worden afgerond. Bovendien heeft de regering eerder al ingestemd met de verruiming van de overgangstermijn van één naar drie jaar.

Ten slotte zegt de staatssecretaris toe dat hij de Kamer uiterlijk 29 november schriftelijk zal informeren over de stand van zaken van de onderhandelingen. In deze brief zal eveneens een overzicht worden gegeven van de landen waarmee nog geen verdrag is gesloten; de personen die zich, voor en na publicatie van de BEU, definitief in één van deze landen hebben gevestigd; de typen uitkeringen die worden verstrekt en de financiële gevolgen van handhaving van de uitkering aan mensen die zich voor publicatie van de BEU definitief hebben gevestigd in een land waarmee geen verdrag is of wordt gesloten. Verder zal in deze brief ook worden ingegaan op de ingeboekte besparing ten gevolge van de invoering van de BEU en de gevolgen voor deze besparing van de terugkeer van mensen met een uitkering naar Nederland.

Nadere gedachtewisseling

De heer Hessels (CDA) zegt tevreden te zijn met de toezegging van de staatssecretaris en zijn definitieve standpunt te bepalen in het overleg dat ongetwijfeld aan de toegezegde brief zal worden gewijd.

De heer De Wit (SP) zegt begrip te hebben voor de onderhandelingsstrategie van de staatssecretaris. Een en ander laat onverlet dat er een bevredigende oplossing gevonden moet worden voor mensen die ten onrechte door de BEU in de problemen dreigen te komen.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA) merkt op dat zij de onderhandelingsstrategie van de staatssecretaris in principe kan steunen. Kan hij in de brief ook een berekening opnemen van de financiële gevolgen wanneer niet wordt uitgegaan van de publicatiedatum van de BEU, maar van de invoeringsdatum. Een antwoord op deze vraag is belangrijk omdat de Kamer verwachtingen heeft gewekt bij een groep mensen door tot twee maal toe de invoeringsdatum uit te stellen. Is het technisch mogelijk om de uitkering van bestaande gevallen na 1 januari door te laten lopen, mocht de Kamer daar na ommekomst van de brief van de staatssecretaris toe besluiten?

De staatssecretaris zegt dat in de brief ook ingegaan zal worden op de aanvullende vragen van mevrouw Noorman.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Smits

De adjunct-griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Post


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Bibi de Vries (VVD), De Wit (SP), Van Gent (GroenLinks), Verburg (CDA), Hamer (PvdA), Bussemaker (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Smits (PvdA), voorzitter, Örgü (VVD), Weekers (VVD), Rambocus (CDA), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Varela (LPF), Eski (CDA), Koomen (CDA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), Stuurman (PvdA), Kraneveldt (LPF), Hirsi Ali (VVD), Van Hijum (CDA), Van der Sande (VVD).

Plv. leden: Depla (PvdA), Koşer Kaya (D66), Blok (VVD), Kant (SP), Halsema (GroenLinks), Smilde (CDA), Verbeet (PvdA), Timmer (PvdA), Azough (GroenLinks), Omtzigt (CDA), Visser (VVD), Algra (CDA), Vietsch (CDA), Van der Vlies (SGP), Hermans (LPF), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van Dijk (CDA), Van Dijken (PvdA), Blom (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Van As (LPF), Aptroot (VVD), Hessels (CDA), Van Egerschot (VVD).

Naar boven