29 376
Vereenvoudiging Arbeidstijdenwet

nr. 8
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 20 juni 2006

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft op 31 mei 2006 overleg gevoerd met minister De Geus van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over:

– de brief d.d. 6 mei 2006 over aanwezigheidsdiensten in het Arbeidstijdenbesluit (SZW0600324).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer De Wit (SP) merkt op dat onder de brandweerlieden in Nederland grote commotie is ontstaan vanwege de inwerkingtreding van het nieuwe Arbeidstijdenbesluit op 1 juni 2006. Naar aanleiding van het Jaegerarrest uit 2003, waarin werd uitgesproken dat wachttijden niet als rusttijd maar als werktijd moeten worden aangemerkt, is dat besluit zodanig aangepast dat werkweken tot 60 uur mogelijk worden. Weliswaar moet een werknemer van de brandweer akkoord gaan met uitbreiding van de werktijd aan de hand van een opt out, maar van verschillende kanten komen signalen dat brandweerlieden onder druk worden gezet om daarmee in te stemmen. De gemeente Den Bosch dreigt brandweerlieden bijvoorbeeld met kortingen op toeslagen en extra uitkeringen als zij niet akkoord willen gaan met een opt out. In Europees verband wordt, op initiatief van Oostenrijk, gewerkt aan een voorstel waarmee deze problematiek wordt opgelost. Wat is het standpunt van de minister over dit voorstel?

Een aantal gemeenten verwacht problemen ten aanzien van de bezetting op het moment dat het Arbeidstijdenbesluit in werking treedt. Als brandweerlieden weigeren om akkoord te gaan met de opt-outregeling, dan ontstaat er acuut een tekort aan brandweerpersoneel. Het College van Arbeidszaken van de VNG stelt in dit verband voor om de invoering van het besluit een halfjaar op te schorten om de Europese regeling af te wachten. Is de minister daartoe bereid?

Mevrouw Rambocus (CDA) heeft naar aanleiding van alle commotie een aantal brieven over het Arbeidstijdenbesluit gelezen van de VNG aan de gemeenten en is verbaasd over de tegenstrijdigheid van de berichten daarin. In eerste instantie heeft de VNG zich positief uitgelaten over het besluit, gewezen op de mogelijkheden van opt out en de gemeenten gemaand tot spoed bij de voorbereiding op de invoering ervan, maar in tweede instantie heeft de VNG de gemeenten aangeraden om de roosters van het brandweerpersoneel vooralsnog niet te wijzigen en het besluit van de Europese Sociale Raad af te wachten. Wat is de mening van de minister over deze adviezen van de VNG?

De burgemeester van Venlo heeft in een brandbrief gewezen op het te verwachten personeelstekort bij de brandweer van zijn gemeente op het moment dat het Arbeidstijdenbesluit op 1 juni 2006 in werking treedt. Welke stappen heeft de minister op dat specifieke punt gezet? Is het nog mogelijk om de invoering van het besluit uit te stellen?

De minister geeft in zijn brief aan dat in het Arbeidstijdenbesluit een reparatie heeft plaatsgevonden naar aanleiding van het Jaegerarrest. Is het mogelijk dat deze reparatie teniet wordt gedaan door de nieuwe Europese regelgeving?

Mevrouw Stuurman (PvdA) wijst, mede namens de fractie van GroenLinks, op de consequentie van het nieuwe Arbeidstijdenbesluit dat brandweerlieden gemiddeld 48 uur per week moeten werken, met een uitloop naar 60 uur per week. Aan de hand van de opt-outregeling kan brandweerpersoneel worden gevraagd om met een verlenging van de arbeidsduur in te stemmen. De regeling stuit echter op breed verzet omdat gevreesd wordt dat deze onder dreiging van verlies aan loon, toeslagen, verlof, vakantieopbouw en eindejaarsuitkering wordt opgelegd aan het brandweerpersoneel. Deze vrees lijkt niet onterecht, gelet op berichten uit de praktijk. Daarnaast is er zorg over de administratieve rompslomp die individuele regelingen met werknemers met zich brengen.

De gemeente Venlo heeft in een brief aan de minister aangegeven problemen te hebben met de bemensing van de brandweer omdat door het nieuwe besluit meer personeel moet worden aangetrokken. De burgemeester van Venlo verzoekt om uitstel van invoering van het besluit. In dit verband is ook de recente uitspraak van de rechtbank van Rotterdam interessant dat de 54-urige werkweek in strijd is met de Europese richtlijn. De rechter heeft in die uitspraak gesteld dat gemeenten in de gelegenheid moeten worden gesteld om op een verantwoorde wijze een nieuw rooster in te voeren. Ook moet met de betrokken ministers worden overlegd. Deze overwegingen rechtvaardigen de conclusie dat invoering van het Arbeidstijdenbesluit moet worden uitgesteld.

Het Arbeidstijdenbesluit treedt in werking als overbrugging, tot een Europese richtlijn van kracht wordt waarin naar verwachting wachttijd weer als rusttijd wordt beschouwd. Wanneer wordt deze richtlijn verwacht? Is de minister bereid om de opt-outregeling te laten vervallen zodra er meer duidelijkheid is over de richtlijn? Kan hij toezeggen dat de opt-outregeling geen onderdeel zal uitmaken van die richtlijn?

Antwoord van de minister

De minister legt uit dat in het Jaegerarrest van het Europese Hof van Justitie staat dat de uren van een aanwezigheidsdienst, als een werknemer op de werkplek is maar geen arbeid verricht, als arbeidstijd beschouwd moeten worden. Voorheen werd die tijd beschouwd als rusttijd. De uren die wachtend op de werkvloer worden doorgebracht, tellen dus mee bij het berekenen van het maximaal aantal arbeidsuren. Op dat punt was het Arbeidstijdenbesluit strijdig met het Europees recht en daarom was aanpassing noodzakelijk. Allereerst was de inzet gericht op een aanpassing van de Europese Arbeidstijdenrichtlijn, maar elke poging daartoe is op niets uitgelopen. Kortgeleden heeft het Oostenrijks voorzitterschap een voorstel gedaan, maar het is allerminst zeker dat dit wordt aangenomen.

Met het verstrijken van de tijd drongen de gemeenten steeds meer aan op een oplossing omdat zij door het handhaven van de roosters in strijd handelden met het Jaegerarrest. Bovendien liepen zij het risico op arbeidsvoorwaardelijke conflicten met werknemers. Na overleg met de gemeenten is vervolgens gezamenlijk geconcludeerd dat het probleem op Europees niveau moest worden opgelost en dat tot het verschijnen van de nieuwe Europese richtlijn een nieuw Arbeidstijdenbesluit moest worden ingevoerd. De gemeenten hebben daarbij aangegeven dat zij maximaal zes maanden nodig hadden voor de voorbereiding op de invoering daarvan. Vervolgens is bij Koninklijk Besluit de datum van 1 juni 2006 vastgelegd. Die datum kan om formele redenen niet worden verschoven, los van de inhoudelijke motivatie.

De opt-outregeling is geïntroduceerd om voortzetting van de reguliere inroostering mogelijk te maken. De werkgevers, de gemeenten, moeten daarover overeenstemming bereiken met de werknemers omdat zij anders in strijd handelen met de wet. Er is ook geen reden voor bezwaar daartegen omdat werknemers geen rechten verliezen. In de CAO’s moet ruimte worden gemaakt voor de mogelijkheid van opt out, waarna individuele afspraken kunnen worden gemaakt over een arbeidscontract.

Het is betreurenswaardig dat sommige gemeenten bezwaren maken tegen het nieuwe Arbeidstijdenbesluit. Met het besluit wordt het namelijk mogelijk om de risico’s die optreden bij voortzetting van de huidige situatie, weg te nemen. In die zin zou uitstel van de invoering van het besluit niets oplossen.

Nadere gedachtewisseling

De heer De Wit (SP) benadrukt dat de brandweerlieden niet hebben gevraagd om de problemen met de wetgeving als gevolg van het Jaegerarrest. Zij vragen om een arbeidscontract van maximaal 48 uur en weigeren gedwongen te worden tot een opt-outregeling omdat daarmee werkweken van 60 uur mogelijk worden. Een overleg met werknemersvertegenwoordigingen zal op korte termijn geen uitkomst bieden, gelet op het standpunt van het College van Arbeidszaken, dat uitstel bepleit, en het standpunt van de vakbonden, die geen heil zien in de opt-outregeling.

De stelling dat de invoering van het nieuwe Arbeidstijdenbesluit formeel niet kan worden uitgesteld, is ongeloofwaardig. Met uitstel van de invoering wordt het mogelijk om een oplossing voor het probleem te zoeken, zonder zaken te forceren met alle risico’s van dien.

In het Europese voorstel dat is opgesteld onder het voorzitterschap van Oostenrijk, is ook voorzien in een opt-outregeling. Wat is de visie van de minister daarop?

Mevrouw Rambocus (CDA) meent dat de brieven van de VNG de oorzaak zijn van de verwarring bij de gemeenten. Wat is de reactie van de minister op die berichten?

De burgemeester van Venlo heeft duidelijk zijn standpunt neergezet. Zijn er berichten ontvangen van andere gemeenten? Heeft de minister de afgelopen tijd overlegd met de minister van BZK over de ontstane situatie?

Mevrouw Stuurman (PvdA) is teleurgesteld over de formele positie die de minister inneemt, zeker omdat de problemen daarmee worden afgewenteld op individuele brandweerlieden. Zij worden gedwongen om in te stemmen met een opt-outregeling. Kan de minister toezeggen dat in de toekomstige Europese regeling geen mogelijkheid wordt gelaten voor een opt out?

De minister legt uit dat het niet de bedoeling is om de status quo van wacht- en werktijden te veranderen. De realiteit is echter dat het Europees Hof een uitspraak heeft gedaan waardoor de afspraken conform het oude Arbeidstijdenbesluit juridisch niet meer van kracht zijn; een aanwezig- heidsdienst moet tot de arbeidstijd gerekend worden. Om de praktijk van wacht- en werktijden voort te zetten, moest de mogelijkheid van opt out worden geïntroduceerd.

Op Europees niveau is de Nederlandse inzet gericht op het introduceren van een nieuwe categorie diensten in de arbeidstijdenrichtlijn, waarbij onderscheid wordt gemaakt naar rusttijden, werktijden en aanwezigheidstijden en waarbij van het arbeidsrecht kan worden afgeweken, bijvoorbeeld door voor die tijden andere honorering en maximumuren te laten gelden. Vorige Europese voorstellen over dit onderwerp zijn tot nu toe echter op niets uitgelopen en om die reden is besloten om de behandeling van het Oostenrijkse voorstel niet af te wachten. De inhoud van het Oostenrijkse voorstel wordt wel op korte termijn naar de Kamer gestuurd, voorzien van een reactie van het kabinet.

In het voorstel van Oostenrijk is voorzien in een opt-outregeling. Nederland heeft daar geen behoefte aan maar zal zich daar niet tegen verzetten als deze aan voorwaarden verbonden is. De Nederlandse regering zet zich in voor een Europese arbeidstijdenregeling die recht doet aan de situatie in Nederland. Concreet is de inzet gericht op het opnemen van het begrip «on call time», aanwezigheidsdiensten, in de regeling.

In augustus 2005 is de Kamer geïnformeerd over het voornemen om de opt-outregeling te introduceren in het Arbeidstijdenbesluit. De Kamer heeft daar niet op gereageerd. In oktober 2005 is de Kamer aan de hand van antwoorden op feitelijke vragen nogmaals geïnformeerd over dat voornemen, maar ook daarop is geen verdere reactie gekomen. In december 2005 is het punt aan de orde gesteld in antwoord op Kamervragen van de leden Stuurman, Timmer, Van Gent en Vendrik. Op dat moment is het overleg met de betrokkenen begonnen over de voorbereiding van de invoering van het nieuwe Arbeidstijdenbesluit. Met instemming van alle partijen is toen besloten tot een voorbereidingstermijn van zes maanden. Die termijn eindigt op 1 juni 2006, het moment waarop het nieuwe Arbeidstijdenbesluit van kracht wordt.

Naast de inhoudelijke redenen om de invoering niet uit te stellen, zijn er ook formele redenen. Het is onmogelijk om een besluit tot uitstel in een dag te laten ondertekenen door de regering, voor te bereiden voor publicatie in het Staatsblad en vervolgens te publiceren. Overigens zou uitstel onverstandig zijn omdat dan het risico dat gemeenten lopen als gevolg van de strijdigheid met wetgeving gecontinueerd zou worden.

De VNG heeft in een vroeg stadium aangedrongen op spoed bij de voorbereiding op de invoering van het nieuwe Arbeidstijdenbesluit. De VNG was, evenals het ministerie van BZK, steeds een van de partijen waarmee werd overlegd.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Smits

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Nava


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Bibi de Vries (VVD), De Wit (SP), Van Gent (GroenLinks), Verburg (CDA), Hamer (PvdA), Bussemaker (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Smits (PvdA), voorzitter, Örgü (VVD), Weekers (VVD), Rambocus (CDA), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Varela (LPF), Eski (CDA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), Stuurman (PvdA), Kraneveldt (LPF), Van Hijum (CDA) en Van der Sande (VVD).

Plv. leden: Depla (PvdA), Koşer Kaya (D66), Blok (VVD), Kant (SP), Özütok (GroenLinks), Smilde (CDA), Verbeet (PvdA), Timmer (PvdA), Azough (GroenLinks), Omtzigt (CDA), Meijer (PvdA), Nijs (VVD) Visser (VVD), Algra (CDA), Vietsch (CDA), Van der Vlies (SGP), Hermans (LPF), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van Dijken (PvdA), Blom (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Van As (LPF), Hessels (CDA), Van Egerschot (VVD), Van Dijk (CDA) en Aptroot (VVD).

Naar boven