nr. 6
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 augustus 2005
In september 2003 heeft het Europese Hof van Justitie uitspraak gedaan
in de zaak Jaeger (HvJ EG, C-151/02 d.d. 9 september 2003). In het Jaegerarrest
heeft het Hof bepaald dat een beschikbaarheiddienst in het Duitse recht, vergelijkbaar
met een aanwezigheiddienst in het Nederlandse recht, in zijn geheel als arbeidstijd
in de zin van richtlijn 2003/88/EG1 betreffende
een aantal aspecten van de organisatie van de arbeid moet worden gezien, dus
ook wanneer de werknemer op zijn werkplek mag rusten en er geen werkzaamheden
van hem worden verlangd. Met deze uitspraak is vast komen te staan dat enkele
bepalingen uit het Arbeidstijdenbesluit strijdig zijn met het gemeenschapsrecht.
Omdat het Jaegerarrest voor vrijwel alle EU-lidstaten gevolgen heeft, heeft
de Europese Commissie op 22 september 2004 een voorstel tot wijziging
van richtlijn 2003/88/EG ingediend. Op 30 mei 2005 heeft de Europese
Commissie een herzien voorstel ingediend waarin rekening wordt gehouden met
amendementen van het Europees Parlement op het eerdere voorstel. Ook over
dit voorstel is nog geen akkoord bereikt en het ziet er naar uit dat dit nog
geruime tijd op zich laat wachten. Recentelijk heeft de Rechtbank in Arnhem
vastgesteld dat de bepaling in het Arbeidstijdenbesluit waarin wacht- of slaapuren
gelijk worden gesteld met rusttijd in strijd is met de jurisprudentie van
het Europese Hof van Justitie. De Rechtbank heeft op grond daarvan bepaalde
onderdelen van de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit, die betrekking
hebben op aanwezigheidsdiensten, buiten toepassing verklaard. Hiermee is de
onduidelijkheid over de normen die bij aanwezigheidsdiensten in acht genomen
moeten worden, groter geworden.
Omdat het onwenselijk is deze onduidelijkheid langer te laten voortbestaan,
ben ik van plan om de Nederlandse regelgeving voor aanwezigheidsdiensten in
overeenstemming te brengen met het gemeenschapsrecht. De regels voor aanwezigheidsdiensten
zullen in overeenstemming worden gebracht met de jurisprudentie van het Europese
Hof. Een dergelijke reparatie vereist een aanpassing van het Arbeidstijdenbesluit.
Deze reparatie is in principe slechts van tijdelijke aard, totdat
de richtlijn is aangepast.
Om de verschillende sectoren in staat te stellen de personele en financiële
gevolgen van de uitspraak van het Europese Hof zoveel mogelijk te beperken,
zullen de mogelijkheden van de richtlijn optimaal worden benut. Ik heb dit
reeds aangegeven in mijn antwoord op de vragen van de leden Stuurman en Timmer
van 16 september 20031. Uitgangspunt van
het wijzigingsvoorstel zal zijn om, binnen een beperkt aantal wettelijke grenzen,
de daadwerkelijke invulling aan CAO-partijen over te laten. CAO's in sectoren
waar aanwezigheidsdiensten voorkomen bevatten reeds afspraken over aanwezigheidsdiensten
omdat het, behalve bij de brandweer, nu al zo is dat een aanwezigheidsdienst
slechts kan worden opgelegd wanneer dit bij CAO is bepaald. In het voorstel
zal daarnaast de mogelijkheid van een opt out worden opgenomen. Deze opt-out
betekent dat de arbeidstijd, met inbegrip van de wachturen van werknemers
meer dan 48 uur gemiddeld per week mag bedragen, mits de individuele werknemer
daar uitdrukkelijk mee instemt.
Ik ben voornemens de wijziging nog dit jaar te publiceren.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. J. de Geus