29 376
Vereenvoudiging Arbeidstijdenwet

nr. 5
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 mei 2005

Op 18 februari jl. heeft de SER zijn advies over de vereenvoudiging van de Arbeidstijdenwet (ATW) vastgesteld, waarom het kabinet met zijn adviesaanvraag van 2 juli 2004 had verzocht. Genoemd advies is als bijlage bij deze brief gevoegd. Bij brief van 18 december 2003 (Kamerstukken II, 29 376, nr. 1) heb ik u het kabinetsstandpunt aangeboden dat aan deze adviesaanvraag ten grondslag ligt, waarover op 16 april 2004 een algemeen overleg heeft plaatsgevonden (Kamerstukken II, 29 376, nr. 3). In deze brief informeer ik uw Kamer op hoofdlijnen over de wijze waarop het kabinet het advies bij het opstellen van een wetsvoorstel Vereenvoudiging Arbeidstijdenwet zal betrekken.

SER advies

De SER heeft een unaniem advies uitgebracht, waarin hij het uitgangspunt van een gewenste vereenvoudiging van de regelgeving onderschrijft. De raad constateert dat, hoewel tussen de met de ATW beoogde bescherming van de werknemer en de mogelijkheden voor ondernemingen om flexibel te kunnen opereren een spanning kan bestaan, er ook sprake is van gedeelde belangen van werkgevers en werknemers. Het voorkomen van gezondheidsproblemen is uiteraard in het belang van de werknemer, maar is evenzeer een werkgeversbelang. Flexibiliteit biedt omgekeerd ook de werknemer voordelen, bijvoorbeeld wanneer het gaat om het aanpassen van de arbeids- en rusttijden aan de privésfeer. Hierbij verwijst de SER met instemming naar de recent verschenen nota «Op weg naar een meer productieve economie» van de Stichting van de Arbeid, waarin deze onder meer ingaat op arbeidstijdsmanagement om werkaanbod en personele beschikbaarheid op elkaar af te stemmen, waarbij roosters zowel aansluiten op de dynamiek van het arbeidsproces als rekening houden met de door de werknemers gewenste werktijden en arbeidsduur.

De SER kan zich vinden in een systematiek van een enkelvoudige normstelling in plaats van het bestaande stelsel van standaard- en overlegnormen. Verder gaat de raad akkoord met het niet langer hanteren van een onderscheid in de normering tussen arbeidstijden zonder en met overwerk, terwijl de raad het eveneens van belang vindt de huidige regeling van de nachtarbeid te vereenvoudigen en meer flexibel te maken. Ook ten aanzien van de pauze wenst de raad de regeling zo te maken dat meer maatwerk binnen bedrijven mogelijk wordt.

Ten aanzien van een aantal onderwerpen doet de raad enkele voorstellen die eenvoudiger, meer flexibel of minder beperkend zijn dan het kabinet in de adviesaanvraag had opgenomen. Daarbij gaat het onder andere om de wekelijkse rust en de consignatie.

Op andere punten stelt de SER echter voor via een wettelijke regeling meer bescherming te bieden dan het kabinet in zijn adviesaanvraag voor ogen stond. Zo wenst de raad – naast de normen voor de maximale dagelijkse en wekelijkse arbeidstijd en die voor de gemiddelde arbeidstijd over een periode van zestien weken – ook een normering van de maximale gemiddelde arbeidstijd over een periode van vier weken op te nemen. In verband met de gezondheidsrisico's die verbonden zijn aan het verrichten van nachtarbeid acht de SER het in stand houden van een substantieel beschermingsniveau noodzakelijk. Permanente nachtarbeid dient in de visie van de raad in beginsel niet mogelijk te zijn. Met betrekking tot de arbeid op de zondag acht de SER eveneens meer bescherming geboden evenals ten aanzien van de pauze.

De SER is van oordeel dat voor het merendeel van de normen in de ATW een publiekrechtelijke handhaving geboden is. Voor een aantal normen – waaronder het aantal vrije zondagen en de pauze – acht de raad een civielrechtelijke handhaving aangewezen.

Standpunt van het kabinet

Het kabinet is verheugd dat de SER een unaniem advies over vereenvoudiging van de ATW heeft opgesteld. Werkgevers en werknemers verkeren bij uitstek in de positie om te beoordelen in hoeverre wettelijke normeringen voor arbeidsen rusttijden werkbaar zijn in de praktijk en noodzakelijk zijn om de benodigde bescherming van de werknemers te waarborgen. Om deze redenen hecht het kabinet grote waarde aan het advies van de SER en zal het kabinet vanuit een positieve grondhouding de voorstellen voor de normering voor arbeids- en rusttijden betrekken bij het op te stellen wetsvoorstel Vereenvoudiging ATW. Het kabinet zal onderdelen van deze voorstellen nog wel nader beoordelen, met name daar waar het niveau van de handhaving aan de orde is. Voorkomen moet worden dat ten opzichte van de huidige situatie het aantal wettelijke normen toeneemt.

De uitwerking van de handhaving zal in samenhang plaatsvinden met de conclusies die het kabinet verbindt aan het verwachte advies van de SER over de Arbeidsomstandighedenwet. Daarbij zal het kabinet uiteraard rekening houden met de opvattingen die de SER in het onderhavige advies over de ATW naar voren heeft gebracht.

Verdere procedure

Het kabinet streeft ernaar dat een wetsvoorstel voor een vereenvoudiging van de ATW nog dit jaar aan uw Kamer kan worden aangeboden.

Het spreekt vanzelf dat in dit wetsvoorstel ook de conclusies zullen zijn verwerkt die het kabinet verbindt aan het advies van de SER van 25 april 2003 naar aanleiding van de evaluatie ATW.

Bij de vereenvoudiging van de regelgeving zal ook de regelgeving voor kinderen en jeugdigen worden betrokken, zoals ik heb aangekondigd bij brief van 21 maart jl. (Kamerstukken II, 29 800 XIV, nr. 77) naar aanleiding van de motie-Mastwijk.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

Naar boven