nr. 10
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 december 2004
Op 16 november jl. heeft een Algemeen Overleg over medezeggenschap
in het onderwijs plaatsgevonden. De Kamer was kritisch over de voor de BVE-sector
ingezette lijn.
Dat is voor mij reden geweest mij nog eens goed te bezinnen op de meest
wenselijke wettelijke regeling voor de medezeggenschap BVE. Ik heb in het
Algemeen Overleg aangegeven daarover te willen overleggen met de partijen
uit het veld die bij medezeggenschap betrokken zijn, en toegezegd de Kamer
snel te infomeren over de uitkomsten daarvan. Met deze brief kom ik die toezegging
na.
Ik heb in de tijd tussen het overleg in de Kamer en het schrijven van
deze brief intensief en op meerdere niveaus overlegd met de betrokken partijen
in het veld. Daarbij is duidelijk geworden dat er verschillen zijn en blijven
tussen partijen. Duidelijk is echter ook dat er behoefte is aan een oplossing,
omdat alle partijen de noodzaak van een modernisering van de huidige medezeggenschap
voor deelnemers en werknemers in de BVE-sector zien.
Als we alle standpunten op een rijtje zetten, is er een aantal gemeenschappelijkheden
zichtbaar:
• erkend wordt dat de positie van de deelnemers op dit moment in
de praktijk te marginaal is en maatregelen ter borging van hun belangen binnen
de bestaande regels wenselijk zijn;
• een sterke positie van de werknemers in de instelling dient eveneens
geborgd te blijven;
• er is overeenstemming dat er geen keuzemodel moet komen, omdat daarmee de door alle partijen gewenste helderheid in de medezeggenschap
niet wordt gerealiseerd;
• er is overeenstemming dat vanuit de inhoud goed gekeken moet worden
naar medezeggenschap in de BVE-sector, waarbij niet op voorhand vanuit de
bestaande posities de keuze voor gedeelde of ongedeelde medezeggenschap zal
worden gemaakt;
• er is een gedeelde inschatting dat er voor het huidige wetsvoorstel
modernisering medezeggenschap BVE op dit moment onvoldoende politiek draagvlak
is.
Deze constateringen leiden ertoe dat een tweetal afspraken is gemaakt:
a. alle betrokken partijen (JOB, Bve Raad, Vakbonden en Platform Medezeggenschap
BVE) hebben toegezegd voor het einde van het jaar een convenant te zullen
sluiten met betrekking tot het borgen van de medezeggenschap van de deelnemers
binnen de bestaande wet- en regelgeving. De Bve Raad heeft toegezegd hierin
een voortrekkersrol te willen spelen;
b. het ministerie van OCW zal, samen met alle bovengenoemde partijen,
voor de langere termijn een onderzoek starten naar de meeste wenselijke vorm
van medezeggenschap van werknemers en deelnemers in de instellingen in het
BVE-veld. Daarbij staat in ieder geval centraal de vraag hoe de medezeggenschap
van de verschillende groepen geborgd kan worden.
Tevens komt in dit onderzoek aan de orde wat in gezamenlijkheid van werknemers
en deelnemers besproken dient te worden, en wat specifiek een van de partijen
aangaat en daarom apart met het bevoegde gezag zal worden besproken. Ik zal
de Kamer informeren over de uitkomsten van het onderzoek, en dan ook conclusies
trekken over de manier waarop medezeggenschap BVE in de toekomst het beste
wettelijk geregeld kan worden.
Gegeven deze ontwikkeling geef ik u in overweging de verdere behandeling
van het wetsvoorstel modernisering medezeggenschap BVE op te schorten.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. Rutte