nr. 8
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 december 2004
Op 7 december 2004 vond de plenaire behandeling plaats van het voorstel
van wijziging van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen
in verband met het verbeteren van enkele onvolkomenheden in de regels over
de voorwaardelijke machtiging en de observatiemachtiging (TK, 29 363).
Tijdens deze behandeling heb ik toegezegd een aantal zaken nog schriftelijk
nader toe te lichten, wat ik in deze brief mede namens de Minister van Justitie
doe.
Voor zover het mijn standpunt betreft over het recente onderzoek naar
dwang en drang in de psychiatrie, zal ik de Kamer zo spoedig mogelijk informeren,
nadat ik mij daarover adequaat heb kunnen laten adviseren. In het onderstaande
ga ik in op die aspecten die van belang zijn met het oog op de stemming aanstaande
dinsdag, mede in verband met het door mevrouw Van Dijken aangekondigde amendement.
Met de Tweede Kamer is het Kabinet van mening dat de mogelijkheden om
mensen onder dwang te kunnen behandelen niet ruim genoeg zijn. Dit is in het
Kabinetsstandpunt aangegeven (Kamerstukken II, 2003–2004, 25 763,
nr. 4). Daarnaast is het Kabinet van mening dat de wet thans mogelijkheden
biedt die onvoldoende worden benut.
Het Kabinet bewandelt daarom twee parallelle trajecten:
a) de bevordering van het beter benutten van de mogelijkheden die de wet
nu al biedt en
b) het komen tot een uitbreiding van de wettelijke mogelijkheden op het
gebied van dwangbehandeling.
Ad a) Voor wat betreft het beter benutten van de mogelijkheden die de
wet nu al biedt, merk ik op dat er ook nu al in het kader van dwangbehandeling
kan worden overgegaan tot het plegen van diverse interventies zoals separeren
van een patiënt of het toedienen van medicatie. Het moet daarbij altijd
gaan om toepassing van het behandelingsplan. Als het behandelingsplan voorziet
in het gebruik van medicijnen dan kan de dwangbehandeling dwangmedicatie inhouden,
zoals dat ook het geval is met separeren. De wet kent in de toepassing
van de verschillende in het behandelingsplan opgenomen behandelmethoden geen
rangorde. Dit betekent dat als een psychiater dwangbehandeling nodig acht,
er zowel voor separatie kan worden gekozen als voor een andere vorm van dwangbehandeling,
zoals dwangmedicatie.
Daarbij geldt dat moet worden gekozen voor de minst ingrijpende, meest
effectieve methode. Niet valt in te zien waarom dit niet het toedienen van
medicijnen zou kunnen zijn. Als dwangmedicatie naar het oordeel van de behandelaar(s)
de beste en minst belastende behandelingsmethode is, ligt het voor de hand
dat daarvoor wordt gekozen, zeker als het alternatief langdurig separeren
is. De mogelijkheden die de wet op dit punt biedt, worden nu niet optimaal
benut. Met voorlichting over de mogelijkheden van de huidige wet, kan dan
ook nog veel worden bereikt.
Daarnaast is het van belang duidelijk te maken wat de reikwijdte van de
wettelijke begrippen is. Vaak wordt bijvoorbeeld ten onrechte geconcludeerd
dat de Wet Bopz niet van toepassing is in een bepaalde situatie, terwijl eerder
in een soortgelijk geval wel van de wet gebruik is gemaakt. Daarom willen
het Kabinet door middel van richtlijnen breed toegankelijk maken wat blijkens
de jurisprudentie reeds mogelijk is.
Ad b) Ook bij optimale benutting van de huidige wettelijke mogelijkheden,
blijft een – overigens door de wetgever destijds bewust gekozen –
lacune bestaan, namelijk dat toepassing van dwangbehandeling alleen mogelijk
is voor zover dit volstrekt noodzakelijk is om gevaar binnen de inrichting
voor de patiënt of anderen, voortvloeiende uit de geestesstoornis, af
te wenden. Juist dit criterium belemmert in sommige gevallen behandeling waar
dit wel wenselijk is. Dit zijn gemiste kansen, die ook zo worden ervaren.
Naast een betere benutting van de wet, zullen daarom tegelijkertijd de
wettelijke mogelijkheden tot het toepassen van dwang nu worden uitgebreid.
Tijdens het plenaire debat is mij nog eens gebleken dat de diverse fracties
wensen dat grote haast wordt gemaakt met een wetswijziging ter uitbreiding
van de mogelijkheden van dwangbehandeling na een gedwongen opname. Daarom
zullen wij op zo kort mogelijke termijn een wetsvoorstel laten opstellen,
dat ter consultatie wordt voorgelegd aan de organisaties en instellingen die
daarvoor in aanmerking komen. Bij het opstellen van het wetsvoorstel zal mede
acht worden geslagen op het voorstel zoals gedaan in het amendement van mevrouw
Van Dijken, (TK, 2004–2005, 29 363, 7). Duidelijk mag zijn dat
ik de aanvaarding van het amendement, mocht dit door mevrouw Van Dijken gehandhaafd
blijven, ontraad.
Door deze ingrijpende, maar in omvang overzichtelijke wijziging, wordt
op zo kort mogelijke termijn invulling gegeven aan de gewenste uitbreiding
van de wet.
Met het zo spoedig mogelijk uitvoeren van de twee bovengenoemde trajecten,
verwacht het Kabinet op adequate wijze tegemoet te komen aan de in de praktijk
geschetste tekortkomingen van de Wet Bopz. Over de vraag of dit doel inderdaad
wordt bereikt, zal ik na implementatie van de wetswijziging advies inwinnen.
Ik zal hierbij expliciet afwegen of er nog reden is voor verdere wijziging
van de Wet Bopz of voor een ander wettelijk kader.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
J. F. Hoogervorst