29 338 Wetenschapsbudget

Nr. 126 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 november 2013

Inleiding

Mede namens de Minister van OCW en de Minister van EZ, treft u hierbij mijn reactie aan op het rapport van de evaluatiecommissie NWO getiteld: Nieuwe dynamiek, passende governance.1 In het rapport doet de commissie op een aantal thema’s aanbevelingen voor de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO).

NWO is met een budget van € 625 miljoen per jaar een van de grootste wetenschapsfinanciers in Nederland. Ze ondersteunt talentvolle, creatieve onderzoekers bij het ontwikkelen van hun ideeën. NWO kent daarvoor geld toe aan excellente onderzoekers en onderzoeksgroepen. Dat gebeurt in competitie en op basis van kwaliteit: alleen de beste onderzoekers en de beste onderzoeksvoorstellen ontvangen financiering.

Het evaluatierapport maakt deel uit van een vijfjaarlijkse evaluatiecyclus, die is opgestart vanwege het grote wetenschappelijke en maatschappelijke belang van NWO.

Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) heeft ook de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW), de Vereniging van Universiteiten VSNU en NWO zelf gevraagd op het rapport te reageren. VNO-NCW heeft uit eigen beweging een reactie gestuurd. Op een aantal plaatsen ga ik specifiek op deze reacties in.

Medio 2014 zullen de Minister en ik een brede toekomstvisie op het wetenschapsbestel aan de Tweede Kamer sturen. Het spreekt voor zich dat bij de opstelling daarvan de wetenschapsorganisaties KNAW, NWO en VSNU worden betrokken. Ook andere relevante stakeholders binnen en buiten de overheid, niet in de laatste plaats de onderzoekers zelf, zullen erbij worden betrokken. Daarbij zal ik ook rekening houden met de resultaten van deze NWO-evaluatie, de voorziene evaluatie van de KNAW en het advies «Optimalisering van het wetenschapsbeleid» van de AWT, dat naar verwachting eind 2013 wordt opgeleverd. Ook de uitkomsten van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek wetenschapsbeleid, dat onlangs van start is gegaan en in het voorjaar van 2014 zal worden afgerond, zullen bij de opstelling van die visie worden betrokken. De toegezegde toekomstvisie kan dus ook als de kabinetsreactie op dit IBO Wetenschappelijk Onderzoek worden beschouwd.

De evaluatiecommissie doet een aantal positieve vaststellingen. Ze concludeert dat NWO haar primaire taak uitstekend uitvoert. Deze houdt in: het selecteren van excellente onderzoekers en onderzoeksvoorstellen. In het kader daarvan heeft NWO succesvolle beleidsinstrumenten ontwikkeld, waaronder de Vernieuwingsimpuls. De opzet en selectiemethodes daarvan hebben als voorbeeld voor de European Research Council (ERC) gediend. Verder stelt de commissie vast dat NWO in Europees verband als een sterke speler geldt. Tot slot vervult NWO op diverse wetenschapsgebieden een vooraanstaande rol.

Niettemin ziet de evaluatiecommissie ruimte voor verbetering op een aantal gebieden, die ik hieronder toelicht. Ik houd daarbij de indeling aan die de commissie heeft gehanteerd.

1. De rol van NWO bij de nationale onderzoeksstrategie en samenwerking van NWO met andere partijen

1.1 Coördinatie van het onderzoek

De evaluatiecommissie constateert dat er in het onderzoekslandschap grote ontwikkelingen gaande zijn die relevant zijn voor NWO. De commissie noemt de topsectoren, waarop NWO een belangrijk deel van haar middelen inzet, en het profileringsproces van universiteiten. Zij adviseert om bij het bepalen van de NWO-agenda aansluiting te zoeken bij deze nationale beleidsontwikkelingen, maar ook bij de ontwikkelingen op Europees niveau (Horizon 2020, Grand Challenges). De commissie is van mening dat NWO bij de coördinatie daarvan het voortouw zou moeten nemen. Ook verwacht zij van NWO dat de onderzoeksinstituten in het kader van de universitaire profilering allianties met universiteiten sluiten.

Met de commissie ben ik van mening dat NWO een belangrijke rol moet vervullen bij de coördinatie van het onderzoek. In het bijzonder daar waar het onderzoek en de prioriteiten van alle verschillende organisaties binnen het onderzoekssysteem goed op elkaar moeten aansluiten.

NWO heeft deze coördinerende rol al goed opgepakt voor het topsectorenbeleid. De samenwerking tussen wetenschap en bedrijfsleven heeft mede vorm gekregen door de actieve bijdrage van NWO hieraan. NWO ontvangt daarvoor waardering van meerdere partijen, onder andere van VNO-NCW. De samenwerking tussen NWO en het bedrijfsleven is de afgelopen periode versterkt. In dat kader zijn gezamenlijke spelregels opgesteld voor toekomstige publiek-private samenwerking2. Deze vormen de basis voor de intensieve samenwerking tussen het bedrijfsleven en onderzoeksinstellingen, waarbij het excellente karakter van het wetenschappelijke onderzoek ook in de toekomst voorop zal staan.

Daarnaast is voor de komende periode een nadrukkelijker aansluiting van de NWO-agenda bij de universitaire agenda van profilering en zwaartepuntvorming wenselijk. Zowel VSNU als NWO hechten hieraan.

Ik verzoek NWO dan ook de komende periode tot structurele en intensievere samenwerking met de universiteiten te komen, zodat themakeuze en instrumenten niet alleen goed aansluiten bij de topsectoren, maar ook bij de universitaire agenda’s en de Europese agenda, waarop onder meer de maatschappelijke vraagstukken een prominente plek innemen (zie ook punt 3 in deze brief). Ik ga ervan uit dat NWO dit tot uitdrukking brengt in haar Strategische Agenda die zij volgend jaar zal uitbrengen.

1.2 Focus in activiteiten

De commissie adviseert NWO te zorgen voor een duidelijke focus in activiteiten. Zij is van mening dat de aan NWO toebedeelde taken behoorlijk zijn toegenomen, waardoor de focus versnipperd raakt. NWO zou zich daardoor minder goed kunnen richten op haar primaire taak.

Ik deel de opvatting van de commissie dat een duidelijke focus van NWO in haar activiteiten op excellente wetenschap van belang is. Tegelijkertijd waardeer ik zeer dat NWO flexibel is waar het gaat om activiteiten en ontwikkelingen die op haar pad komen. Daarbij valt te denken aan het ook door de commissie bepleite voortouw dat NWO neemt bij de publiek-private samenwerking in de topsectoren. Het zou jammer zijn als NWO zich op dergelijke terreinen terughoudender zou opstellen. Er is naar mijn mening nu een goede balans tussen focus en flexibiliteit.

Voor mij is het ijkpunt, zoals ook de commissie aangeeft, dat de focus en kwaliteit van NWO op haar primaire taak onaangetast blijft. NWO heeft voldoende focus; nog verder inzoomen leidt ertoe dat de organisatie haar flexibiliteit verliest.

2. Governance

2.1 Een transparante structuur

De commissie typeert de huidige structuur als ondoorzichtig. Zo zijn er veel gebiedsbesturen en regieorganen. Door het hybride karakter is niet goed zichtbaar wie waarvoor verantwoordelijk is. Stakeholders zouden een aanspreekpunt moeilijk vinden. Daarnaast bestaat de indruk dat de huidige organisatiestructuur van NWO de besluitvaardigheid en flexibiliteit belemmert. De commissie adviseert de topstructuur van NWO radicaal te veranderen en op het niveau van de gebieden de organisatiestructuur sterk te vereenvoudigen. Als mogelijk model voor vereenvoudiging noemt zij de indeling in drie interdisciplinaire gebieden zoals de European Research Council (ERC) hanteert.

De huidige organisatie van NWO met gebiedsbesturen die relatief autonoom optreden is soms een belemmering voor de flexibiliteit en niet bevorderlijk voor de transparantie. Veranderingen in de organisatiestructuur van NWO zijn naar mijn overtuiging nodig en ik wil hierin op korte termijn stappen zetten in nauw overleg met het NWO-bestuur.

De organisatiestructuur moet flexibel genoeg zijn om in te spelen op maatschappelijke en wetenschappelijke veranderingen. Zo moet de organisatie door een goede structuur in staat zijn de toenemende interdisciplinaire samenwerking in de wetenschap en de universitaire profilering te adresseren. Verder is een adequatere vertegenwoordiging van de stakeholders van belang.

Het eindresultaat van de nieuwe organisatie, die er anders kan uitzien dan nu door de commissie wordt aanbevolen, moet zijn, dat NWO een nog betere aansluiting heeft op het nationale en internationale speelveld. Ik zal in de strategische visie op het toekomstig wetenschapsbestel, die Minister Bussemaker en ik in de eerste helft van 2014 aan de Tweede Kamer zullen sturen, terugkomen op de gemaakte keuzes.

2.2 De instituten

De evaluatiecommissie geeft aan dat de huidige positie van NWO van zowel subsidieverlener als uitvoerder van onderzoek afwijkt van wat internationaal geaccepteerd is. De schijn van belangenverstrengeling kan snel ontstaan. De commissie adviseert daarom de instituten geleidelijk aan onder te brengen bij universiteiten met een passend profiel.

Alles overwegende, ben ik niet voornemens de instituten nu over te hevelen naar universiteiten. De nadelen die de commissie noemt zijn goed te ondervangen; aan een overheveling naar universiteiten zouden juist weer andere nadelen kleven. Ook de organisaties (VSNU, KNAW en VNO-NCW) die op de evaluatie hebben gereageerd zijn, op goede gronden, van mening dat de instituten nu niet moeten worden overgeheveld. Het goed functioneren van de instituten is daarbij voor mij een belangrijk argument.

Zoals ook de KNAW constateert, functioneren de NWO-instituten van zeer goed tot excellent. Zij is van mening dat alleen als redelijkerwijs een nog beter functioneren kan worden aangetoond, tot herschikking van organisatorische posities moet worden overgegaan. Het beheer van instituten zou in theorie kunnen botsen met het uitzetten van subsidiegelden. In de praktijk is hiervan echter geen sprake. NWO heeft in haar reactie op het rapport aangegeven de positionering van de instituten te gaan verhelderen, evenals de wijze waarop zij in haar rol als financier garant staat voor een gelijk speelveld.

Door verantwoordelijkheden transparant en gescheiden te regelen, wordt belangenverstrengeling voorkomen. VNO-NCW constateert in haar reactie dat het elders positioneren van de instituten hoge transitiekosten met zich zal meebrengen terwijl de opbrengsten van een dergelijke operatie vooraf niet per definitie helder zijn. De VSNU geeft aan dat een dergelijke operatie het gevaar in zich herbergt dat faciliteiten en infrastructuren met een nationale betekenis voor andere universiteiten lastiger toegankelijk worden. De meerwaarde van de instituten van NWO moet hoe dan ook voor het gehele wetenschapssysteem gewaarborgd blijven.

Er is een goede samenwerking tussen de NWO-instituten en universiteiten. Ook vanuit dat oogpunt bezien, is een overheveling dus niet nodig. Instituten zijn door hun aard een platform voor verschillende universiteiten. Ook campusvorming stimuleert de wisselwerking. De positionering van DIFFER op de campus van Technische Universiteit Eindhoven, die ook door de commissie zelf wordt aangehaald, is daarvan een goed voorbeeld. Het overhevelen van de instituten naar universiteiten acht ik daarom nu niet opportuun.

3. Internationale positie van NWO

3.1 Afstemming met het wetenschapsbeleid van de EU

De commissie adviseert NWO het voortouw te nemen bij het afstemmen van het Nederlandse wetenschapsbeleid op dat van de EU.

Om de internationale positie van Nederland te versterken, is het uiteraard verstandig de Europese banden aan te halen. Ook NWO is daarvan overtuigd. Zij zal hierbij een breed scala van partners en relaties actief betrekken.

Ik zie uit naar de nieuwe NWO-strategie, die naar verwachting in 2014 uitkomt. NWO zal hierin ook aangeven op welke wijze de internationale positie verder kan worden versterkt. Bij de opstelling daarvan zal NWO OCW en andere relevante stakeholders betrekken.

3.2 De Vernieuwingsimpuls

De commissie adviseert het talentenprogramma «de Vernieuwingsimpuls» in lijn te brengen met de instrumenten van de European Research Council. NWO zou zich moeten beperken tot het honoreren van voorstellen die de ERC wegens geldgebrek niet kan honoreren.

Dit voorstel neem ik niet over. Het succes van de Nederlandse onderzoekers in de ERC is in belangrijke mate te danken aan de scherpe competitie in de Vernieuwingsimpuls. Onderzoekers worden op deze wijze uitstekend voorbereid op de competitie in de ERC. Ik ben er dan ook van overtuigd dat het behoud van een volwaardig nationaal talentenprogramma essentieel is voor de kwaliteit en de vernieuwing in de Nederlandse wetenschap.

Wel vind ik het verstandig te bezien of procedures en indieningstermijnen kunnen worden gestroomlijnd, zodat goede voorstellen die bij de ERC afvallen vervolgens bij NWO kunnen worden ingediend. Ik zal daarover met NWO in overleg treden.

4. NWO en het beleid van OCW

4.1 Het wetenschapsbeleid in de afgelopen periode

De evaluatiecommissie geeft aan dat het innovatiebeleid van EZ momenteel veel meer uitgesproken is dan de onderzoeksagenda van OCW. De commissie acht een Chief Scientific Advisor (CSA) binnen OCW nodig om het wetenschappelijk kapitaal en de wetenschappelijke capaciteiten van Nederland te ondersteunen en verder uit te bouwen.

Het innovatiebeleid was in sommige gevallen inderdaad uitgesprokener dan het onderzoeksbeleid. Voor een deel moet dit worden verklaard door het al bereikte succes van de Nederlandse onderzoekers en het Nederlandse onderzoek: Nederland bevindt zich in internationale rankings in de top. De prestaties op het gebied van innovatie daarentegen waren aanleiding voor een inhaalslag.

De aanbeveling van de commissie om een CSA te benoemen neem ik niet over. Veel Angelsaksische landen kennen een CSA. De functie is in die landen is vaak drieledig. Ten eerste verschaft een CSA aan de regering onafhankelijk beleidsadvies over wetenschappelijke thema’s. Ten tweede draagt een CSA bij aan internationale wetenschappelijke discussies. Ten derde moet een CSA voor meer draagvlak voor wetenschap zorgen en dat wetenschap bij een breder publiek bekend wordt.

In het Nederlandse systeem zijn de taken van een CSA naar Angelsaksisch model belegd bij adviesraden en wetenschappelijke organisaties (zoals Rathenau, AWT, KNAW en WRR). Er is geen reden tot benoeming van een CSA gericht op policy for science ofwel advisering met betrekking tot het wetenschapsbeleid op het Ministerie van OCW of onder de Minister President.

Een CSA die zich richt op science for policy, dat wil zeggen het aanreiken van wetenschappelijke informatie (nieuwe kennis, inzichten, controverses) aan de beleidsmakers ligt in Nederland bij WRR en KNAW. De CSA van de Europese Commissie in Brussel, Ann Glover, heeft weleens aangegeven het nuttig te vinden als zij in Nederland een CSA als aanspreekpunt zou hebben. Gezien haar Angelsaksische achtergrond begrijp ik haar suggestie, maar ik ben van mening dat hiervoor niet specifiek een CSA hoeft te worden aangesteld. Ik zal de president van de KNAW verzoeken deze rol tot eind 2014, het moment waarop de huidige commissie aftreedt, te vervullen.

Ik deel wel de opvatting van de VSNU dat versterking van het structurele strategische overleg van OCW met NWO, KNAW en VSNU over richting, inhoud en uitwerking het wetenschapsbeleid sterker maakt. Ik zal daaraan – in overleg met de genoemde organisaties – invulling geven, te beginnen bij de voorbereidingen op de toekomstvisie.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker


X Noot
1

Kamerstuk 29 338, nr. 121. Het rapport is op 27 mei 2013 aangeboden.

X Noot
2

Brief d.d. 25 juni 2013 Kamerstuk 28 753, nr. 30

Naar boven