29 338 Wetenschapsbudget

Nr. 100 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 januari 2011

In deze brief geef ik aan, mede namens mijn collega’s van EL&I, SZW en VWS, op welke wijze er invulling wordt gegeven aan de Strategie «Omgaan met risico’s van nanodeeltjes» zoals verwoord in de strategiebrief van 5 juni 2009 (Kamerstukken 2008–2009, 29 338, nr. 80).

Tijdens het Algemeen Overleg van 11 juni 2009 is met de Tweede Kamer uitvoerig over deze koers van gedachten gewisseld. Bij het hierop volgende VAO is door de Tweede Kamer door middel van drie moties verzocht om snellere actie op een drietal onderdelen (Kamerstukken 2008–2009, 29 338, nrs. 84, 85 en 87). De Tweede Kamer is over de uitvoering hiervan geïnformeerd door middel van de brief van 12 november 2009 (Kamerstukken 2009–2010, 29 338, nr. 90).

De voorliggende brief vormt een aanvulling op de «Voortgangsrapportage van het Rijksbrede Actieplan Nanotechnologie» die u begin april 2010 is toegezonden (Kamerstukken 2009–2010, 29 338, nr. 93).

Huidige strategie, instrumenten en acties

Alvorens in te gaan op de voortgang van de in gang gezette acties volgt in het onderstaande een beknopte opsomming van de tot nu toe gekozen strategie en de daarbij behorende instrumenten en acties.

Strategie

De strategie ten aanzien van het omgaan met nanodeeltjes komt neer op het omgaan met onzekerheden over de eventuele risico’s. Het is daarom zaak verstandig, voorzichtig en met voorzorg om te gaan met nanodeeltjes. Dat wil zeggen dat een risicobenadering gehanteerd wordt die gebruik maakt van risicoanalyse, risicomanagement, voorzorg en de maatschappelijke dialoog over ethische en maatschappelijke aspecten. Daarbij gaat het allereerst om het streven naar een situatie waarin mens en milieu geen of slechts verwaarloosbare risico’s lopen bij de toepassing van nanodeeltjes. Daarnaast kan een weging plaatsvinden van de economische en maatschappelijke kosten en baten die samenhangen met de risico’s.

Hiervoor is het nodig dat de samenleving inzicht krijgt in de risico’s verbonden aan de ontwikkeling en toepassing van nanodeeltjes. Primair ligt daarvoor de verantwoordelijkheid bij diegenen die deze nanodeeltjes produceren en toepassen. De overheid dient er op toe te zien dat die verantwoordelijkheid op adequate wijze wordt ingevuld.

Al met al vergt dit een nauwe samenwerking tussen wetenschap, bedrijfsleven, overheid en maatschappelijke organisaties.

Instrumenten

De instrumenten die door Nederland, zowel nationaal als internationaal, worden ingezet voor het operationaliseren van het bestaande wettelijk instrumentarium betreffen nu vooral het verzamelen, delen, ontwikkelen en toepassen van kennis ten behoeve van risicobeoordeling en -beheersing.

De EU verordening REACH is in principe toepasbaar voor het beheersen van (mogelijke) risico’s van door de mens gemaakte nanodeeltjes. Immers, REACH vereist van het bedrijfsleven dat zij een veilig gebruik van alle geproduceerde en geïmporteerde stoffen, binnen de context van REACH, aantoont. Omdat voor het bepalen van de risico’s van nanodeeltjes nog niet duidelijk is welke specifieke informatie vereist is, wordt het beschikbaar stellen van die specifieke informatie nog niet in REACH geregeld. Een wettelijke definitie en wettelijke informatie-eisen voor die specifieke informatie is op korte termijn nodig hetgeen een aanpassing van REACH of een andere wettelijke regeling nodig maakt. Andere wettelijke Europese en nationale kaders betreffen bijvoorbeeld consumentenbescherming, arbeidsbescherming en milieubescherming. Hoewel vooralsnog niet wordt uitgegaan van aanvullende nationale wet- en regelgeving, worden wel daarvan de (on)mogelijkheden onderzocht in het licht van de Europese voortgang. Mocht onverhoopt Europese regelgeving niet, of niet snel genoeg, voldoende blijken dan moet immers ook duidelijk zijn wat de alternatieven zijn.

Een belangrijke verantwoordelijkheid voor het adequaat omgaan met risico’s van nanodeeltjes ligt bij het bedrijfsleven. Het bedrijfsleven moet beschikken over informatie over gevaren en risico’s, informatie beschikbaar stellen aan gebruikers en maatregelen formuleren voor het veilig omgaan met nanodeeltjes.

Naast wetgeving zijn communicatie, dialoog, en onderzoek maar vooral ook maatschappelijk verantwoord ondernemen belangrijke instrumenten om voorzorg, en de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven op dit punt, verder vorm te geven.

Acties

1. Wet- en regelgeving

De overheid heeft een driestappenplan geformuleerd gericht op de ontwikkeling van risicobeoordelingsmethoden, die het mogelijk moeten maken dat de REACH verordening ook voor nanodeeltjes betekenisvolle beoordelingen en beheersmaatregelen kan opleveren:

Stap 1.

Verkrijgen van inzicht in de noodzakelijke gegevens die voor een adequaat REACH dossier over nanodeeltjes nodig zijn aan de hand van een case study (nanozilver).

Stap 2.

De lijst met benodigde gegevens verder aanscherpen in samenwerking met wetenschap en het bedrijfsleven.

Stap 3.

De aldus opgedane kennis en resultaten delen met de Europese lidstaten en de Europese Commissie ter verankering van de risicobeoordeling van nanodeeltjes, en de toepassing daarvan, in bestaand wettelijk kader.

Op basis van dit stappenplan zet Nederland in op nationaal en internationaal onderzoek ten behoeve van risicobeoordeling. Een voorbeeld hiervan vormen de activiteiten in het kader van de OESO, zoals het sponsorprojecten programma. Hierin wordt aan de hand van de meest gebruikte nanodeeltjes een internationaal gecoördineerde beoordelingsmethodiek ontwikkeld.

Daarnaast levert Nederland actief bijdrage aan de discussie over de verdere ontwikkeling van de nieuwe levensmiddelenverordening en de cosmeticaverordening. Belangrijke onderwerpen daarbij zijn meldingsplicht, gevaarsindeling en etikettering van producten. Artikel 16 van de cosmetica verordening regelt de notificatie van cosmetica die nanodeeltjes bevatten. Dit betekent dat fabrikanten gegevens over deze nanodeeltjes naar de Europese Commissie moeten sturen. Voor deze notificatie zal de Commissie in de komende twee jaar een elektronisch systeem opzetten. De gegevens zijn ook beschikbaar voor de overheden van de lidstaten.

Het onderwerp etikettering van voedingsmiddelen die technisch vervaardigd nanomateriaal bevatten is besproken in Europees verband in het kader van de ontwikkeling van de nieuwe voedingsmiddelen verordening. Vanuit de uitgangspunten van transparantie en keuzevrijheid van de consument acht Nederland, gezamenlijk met de meerderheid van de lidstaten, dergelijke etikettering als wenselijk. Echter de uitwerking hiervan moet ter hand worden genomen in de herziening van de etiketteringsrichtlijn.

2. Kennis verzamelen, ontwikkelen en delen

In het kader van verantwoord ondernemen wordt ingezet op acties met en door het bedrijfsleven. Pilotprojecten met het bedrijfsleven zijn gericht op het bijeenbrengen en delen van kennis over (risico’s van) nanodeeltjes. Ook zijn inventarisaties gehouden om in beeld te brengen in hoeveel bedrijven en producten er sprake is van het gebruik van nanodeeltjes. Bovendien is ingezet op een convenant met het bedrijfsleven waarin acties zouden worden opgenomen die invulling geven aan het verantwoord ondernemen.

Vanuit de overheid wordt ingezet op het verzamelen, ontwikkelen en delen van kennis over (risico’s van) nanodeeltjes, zowel nationaal als internationaal, om zo snel als mogelijk is invulling te kunnen geven aan het beleid dat gericht is op geen of verwaarloosbare risico’s.

3. Wetenschappelijk onderzoek

De wetenschap wordt door de overheid gestimuleerd zijn verantwoordelijkheid te nemen bij het zoeken naar de beoordelingsmethoden van risico’s van nanodeeltjes en daarbij behorende risicobeheersingsinstrumenten. Dit door middel van coördinatie van (deels vraaggestuurde) financiering van onderzoek.

Bereikte resultaten

Voor wat betreft de voortgang in de aangekondigde acties meld ik u het volgende:

1. Wet en Regelgeving

REACH

Ten behoeve van het operationaliseren van de beoordeling van nanodeeltjes en toepassingen onder REACH heeft de Europese Commissie een drietal «REACH Implementation Projects on Nanomaterials (RIP-oN’s)» opgezet. In de begeleidingsgroepen van deze werkgroepen zitten vertegenwoordigers uit lidstaten, ngo’s en bedrijfsleven. Nederland participeert hierin vanuit de expertise die bij het RIVM aanwezig is.

Deze RIP-oN’s richten zich op drie vragen:

  • Hoe bepaal je de identiteit van nanodeeltjes (wanneer beschouw je een nanovorm als anders dan zijn conventionele vorm en als onderling verschillend);

  • Welke informatie vraag je bij een REACH registratie van een nanostof?

  • Hoe richt je een Chemisch Veiligheidsdossier in, met welke inschatting van blootstelling en welke karakterisatie van risico’s?

Op dit moment vordert de discussie in deze RIP-oN’s langzaam, het belangrijkste struikelblok lijkt het ontbreken van een eenduidige definitie, met juridisch bindende voorschriften, te zijn. De Europese Commissie is door diverse lidstaten, waaronder Nederland, gevraagd deze definitie nu snel vast te stellen en haar initiatiefrecht te gebruiken om deze wettelijk te verankeren. Mede vanwege de langzame vorderingen op Europees niveau, en de behoefte om gebruikte nanodeeltjes snel te kunnen traceren mocht dat nodig zijn als er onacceptabele risico’s worden geconstateerd, wordt in diverse lidstaten het draagvlak voor een nationale registratieplicht geleidelijk groter. Koploper hierin is Frankrijk, dat deze zomer een «registratiewet» heeft aangenomen. Momenteel zijn er onder Belgisch EU voorzitterschap voornemens om raadsconclusies op te stellen ten aanzien van de traceerbaarheid van nanodeeltjes in consumentenproducten. Nederland is een voorstander van deze uniforme Europese aanpak.

Voor de risicobeoordeling moeten testmethoden speciaal voor nanodeeltjes ontwikkeld worden. Hiervoor is kennis nodig. Veel van deze kennis is, zij het gefragmenteerd, aanwezig binnen bedrijven. Kennis delen is dus de sleutel tot voortgang in dit dossier. Een aantal bedrijven heeft in beginsel positief gereageerd op het verzoek van de Nederlandse overheid om met het RIVM op vertrouwelijke basis kennis te delen om te bezien of de lijst met benodigde gegevens over nanodeeltjes en -toepassingen voor REACH verder kan worden aangescherpt. Hiermee wordt invulling gegeven aan de eerder genoemde stap 2 van het stappenplan.

Onderzoek (inter-)nationale regelgeving

Een samenwerkingsverband tussen het Centrum voor Milieurecht (Universiteit Amsterdam), het Maastrichts Europees Instituut voor Transnationaal Rechtswetenschappelijk Onderzoek, het Instituut voor Milieuvraagstukken (Vrije Universiteit Amsterdam) en ARCADIS heeft binnen het programma «Structurele Evaluatie Milieuwetgeving» (STEM), in opdracht van VROM, VWS en SZW, onderzoek gedaan naar het reguleren van Nanodeeltjes. Dit rapport wordt u separaat toegezonden.

Centraal in dit onderzoek staat de vraag «welke bevoegdheden overheden hebben om productie, verwerking, gebruik en afvalfase van (producten met) nanodeeltjes met onzekere risico’s te reguleren en welke verplichtingen bedrijven in verband hiermee hebben, teneinde de veiligheid van mens en milieu te waarborgen.»

Geconstateerd wordt dat op de drie onderzochte deelgebieden – milieu-, consumenten- en arbeidsbescherming – er geen nanospecifieke regelgeving is, een definitie van nanodeeltjes ontbreekt (m.u.v. de recente EU cosmeticaverordening) en er sprake is van belangrijke kennislacunes. Deze kennislacunes hangen in de eerste plaats samen met wetenschappelijke onzekerheden. Daarnaast wordt geconstateerd dat, waar EU-richtlijnen of -verordeningen een onderwerp niet of niet uitputtend regelen er, binnen de grenzen van het EU-Verdrag, ruimte is voor aanvullende nationale maatregelen. Binnen de huidige nationale regelgeving zijn er (beperkte) mogelijkheden tot het stellen van voorschriften of het nemen van maatregelen. Zowel de nationale stoffenregelgeving (hoofdstuk 9 Wm) als de warenwetgeving bevatten een scala aan instrumenten voor het nemen van maatregelen. Ook indien het bestaan of de omvang van een risico niet volledig met zekerheid te bepalen is, kunnen, met toepassing van het voorzorgsbeginsel, bepaalde maatregelen mogelijk zijn.

Een beknopte en toegankelijke samenvatting van de bevindingen van het STEM rapport in de vorm van een informatieblad zal worden uitgebracht.

Het STEM onderzoek heeft de wetgeving voor een aantal sectoren niet onderzocht. Voor medicijnen en medische toepassingen bestaat specifieke en zeer strenge regelgeving. Voor voedsel meldde het bedrijfsleven dat, eveneens vanwege strenge regelgeving, voedingsmiddelen geen nanodeeltjes bevatten. Recentelijk heeft het RIVM echter geconstateerd dat intentioneel vervaardigde nanodeeltjes ook in sommige levensmiddelen gebruikt worden. Hiermee staat nu ook de wetgeving voor voedsel in de aandacht.

Voor het handhaven van nieuwe wettelijke regels door de nVWA zijn in ieder geval detectie- en analysemethoden nodig voor het aantonen van technisch vervaardigde nanodeeltjes in consumentenproducten en voedingsmiddelen. Met het oog daarop is in opdracht van de nVWA onderzoek gaande bij RIVM en RIKILT. Met de te ontwikkelen methoden zal de eventuele blootstelling van de consument aan deze materialen worden gemonitord. De eerste resultaten van het onderzoek naar de aanwezigheid en risico’s van bepaalde technisch vervaardigde nanodeeltjes (nanosilica) in voedingsmiddelen geven nog onvoldoende informatie om een juiste en adequate risicobeoordeling te kunnen doen (zie «Presence and risks of nanosilica in food products» – Susan Dekkers et al., Nanotoxicology: 1–13, 24-9-2010). Vervolgonderzoek, waaronder toxicologische studies, start in het najaar 2010 en zal volgend jaar een nauwkeuriger beeld geven of we risico’s voor de gezondheid kunnen uitsluiten. Dit onderzoek richt zich op de vraag of nanosilicadeeltjes oplossen in de mond of maag. Als nanosilica wordt geabsorbeerd na eerst te zijn opgelost, kan de risicobeoordeling worden gebaseerd op niet-nanosilica en lijkt er geen risico voor de gezondheid aanwezig. Als blijkt dat de nanosilicadeeltjes intact worden opgenomen dan is verder onderzoek naar mogelijke gezondheidsrisico’s noodzakelijk. De eerste bevindingen zullen naar verwachting voor de zomer van 2011 bekend zijn.

2. Kennis verzamelen, ontwikkelen en delen

Pilots

Met de betrokken partners worden de eerder aangekondigde «pilot» projecten verder vormgegeven. Het betreft: «Tijdelijke Nanoreferentiewaarden», «Kennisdelen Nanodeeltjes in de verfketen», «Informatie voorziening MKB bedrijven (MKB-vraagbaak)» en «Handreiking werken met nanodeeltjes».

Convenant

Het traject naar een convenant met het bedrijfsleven is moeizaam verlopen. Het bedrijfsleven kampt met het dilemma enerzijds wel transparant te willen zijn ten aanzien van het gebruik van nanodeeltjes en ook zorgvuldig om te willen gaan met nanodeeltjes, maar anderzijds wil men terughoudend zijn met het delen van (bedrijfsvertrouwelijke) gegevens en wil men innovatieve initiatieven niet afremmen. Onlangs heeft het bedrijfsleven aangegeven het intern niet eens te kunnen worden over de juiste formuleringen en daarom af te zien van een convenant. De reeds lopende pilots op het gebied van kennisdelen zullen wel worden voortgezet.

Inventarisaties

De Voedsel en Warenautoriteit heeft een inventarisatie uitgevoerd van een aantal consumentenproducten met nanodeeltjes op de Nederlandse markt («Nanodeeltjes in consumentenproducten» – Factsheet ND09231G 2010). De inventarisatie is uitgevoerd op de volgende marktsegmenten: cosmetica, huishoudchemicaliën, textiel, voedsel contactmaterialen en biociden. Ook is een oriënterend beeld verkregen van de mate waarin de leveranciers van producten met nanodeeltjes zich bewust zijn van de mogelijke risico’s. De VWA heeft in dit kader niet gecontroleerd of er daadwerkelijk nanodeeltjes in de producten aanwezig waren. Uit de inventarisatie is gebleken dat het aantal producten met nanodeeltjes in vergelijking met 2007 niet veel gestegen is. De meerderheid van de consumentenproducten met nanodeeltjes zijn onderhouds- en reinigingsmiddelen en cosmetische producten. De VWA merkt daarbij op dat het daarnaast moeilijk vast te stellen is in hoeverre de vrijwillige inventarisaties een realistisch beeld van de markt geven.

Een eigen inventarisatie van het bedrijfsleven, onder leden van een beperkt aantal brancheverenigingen, geeft het beeld dat productie en gebruik van nanodeeltjes in de geënquêteerde sectoren binnen Nederland beperkt is. Deze inventarisatie betreft de sectoren Metalektro, Cosmetica, Verfproducten, Chemische industrie en Oppervlaktebehandeling. Opvallend bij deze inventarisatie is wel dat bij bedrijven, met name de kleinere, kennis en informatie over nanodeeltjes en nanotechnologie beperkt lijkt. De inventarisatie geeft nog geen goed beeld van de keten als geheel; over de import- en afvalfase is vaak weinig bekend. Ook hebben per branche slechts een beperkt aantal bedrijven gereageerd en is er nog niet duidelijk om welke volumes van nanodeeltjes het gaat in genoemde inventarisatie.

Tijdelijke nanoreferentiewaarden

Bij brief van de minister van SZW ontving u begin augustus 2010 het rapport «Tijdelijke nanoreferentiewaarden» (Kamerstukken 2009–2010, 25 883, nr. 173, uitvoering van de motie Gesthuizen-Besselink, Kamerstukken 2008–2009, 29 338, nr. 87).

In dit rapport wordt geconcludeerd dat tot het moment dat er voldoende kennis beschikbaar is om gezondheidskundig onderbouwde grenswaarden af te leiden de tijdelijke nano-referentiewaarden zouden kunnen worden gebruikt als pragmatische richtwaarden. Voor de meest toegepaste nanodeeltjes zijn, voor zover mogelijk, de tijdelijke nano-referentiewaarden berekend. De toevoeging van het woord «tijdelijk» in de benaming «tijdelijke nano-referentiewaarden» benadrukt dat op het moment dat voldoende gegevens beschikbaar zijn, specifieke gezondheidskundige waarden zullen worden gebruikt. In het kader van de Arbo-wet kunnen de tijdelijke nano-referentiewaarden beschouwd worden als onderdeel van de stand van de wetenschap. Duidelijk moet wel zijn dat het hier niet gaat om gezondheidkundig onderbouwde waarden waardoor ze niet als veilige blootstellingslimiet kunnen worden gezien. Tot het moment dat gezondheidskundige grenswaarden kunnen worden afgeleid, blijft het dus van belang dat werkgevers de blootstelling zo laag mogelijk houden, ook bij blootstelling onder de tijdelijke nano-referentiewaarde.

Een door SZW gesubsidieerd project van werkgevers en werknemers (VNO-NCW, FNV en CNV) om het draagvlak voor tijdelijke nano-referentiewaarden te verkennen en het gebruik in de praktijk uit te testen levert eind 2011 conclusies en aanbevelingen van sociale partners op over het gebruik van de tijdelijke nano-referentiewaarden.

3. Wetenschappelijk onderzoek

Eerder is aan de Kamer gemeld dat zou worden ingezet op minimaal 15 % risico-onderzoek binnen het totaal budget voor nano-onderzoek. Dit streven heeft inmiddels zijn beslag gekregen. In het programma Fes HTS&M zal minimaal 10,6 miljoen euro subsidie (dat wil zeggen 21, 2 miljoen onderzoeksomvang) rechtstreeks naar thema 1 («Risk analysis & Technology Assessment») gaan. Daarnaast is de bedoeling dat binnen de overige thema’s van het programma risico-onderzoek wordt vervlochten en dat er in proefschriften die betrekking hebben op onderzoek naar nanotechnologie serieus aandacht wordt besteed aan het thema risico. Met toerekening van deze onderdelen, inclusief projectmanagement, is de verwachting dat de minimale omvang van het onderzoek dat direct gerelateerd is aan de risico’s van nanotechnologie rond de 28 miljoen euro zal bedragen. Voor het bewaken van het juiste karakter van het risico-onderzoek en het streven dat minimaal één derde deel van het onderzoek van de aangewezen onderdelen binnen de overige thema’s daadwerkelijk wordt vervlochten met het risico-onderzoek wordt een centrale rol voorzien voor het RIVM. Het Fes HTS&M consortium zal zijn onderzoek uitvoeren conform de Europese Code of Conduct voor een verantwoordelijke en veilige ontwikkeling van nanotechnologie.

De ontwikkeling van risicobeoordelingsmethodieken voor nanodeeltjes dient bovendien bij te dragen aan de ontwikkeling van methoden die leiden tot vermindering, verfijning en bij voorkeur vervanging van dierproeven.

Het vervolg

Analyse van de huidige situatie

Aandacht voor nanotechnologie en -materialen is verbreed naar tal van dossiers/werkvelden. Al ruim 15 jaar is er veel aandacht in de onderzoekswereld voor de kansen van nanotechnologie en nanodeeltjes. De laatste jaren richt het onderzoek zich ook in toenemende mate op de risico’s. De notie van urgentie voor het verantwoord omgaan met (vooralsnog onzekere) risico’s van nanodeeltjes wordt breed erkend, maar door sommigen steeds ook weer afgezwakt. Op nationaal en internationaal niveau is er inzet op methodiekontwikkeling ten behoeve van risico-onderzoek, op implementatie en eventueel aanpassing van (EU-)regelgeving, en op de maatschappelijke dialoog. Op nationaal niveau worden er samen met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven een aantal acties ondernomen om kennis te delen en invulling te geven aan maatschappelijk verantwoord ondernemen. Daarbij is er enerzijds bereidheid invulling te geven aan het voorzorgbeginsel maar anderzijds ook enige terughoudendheid in het breed delen van informatie of het komen tot afspraken daarover.

De complexiteit van techniek en belangen binnen het dossier verhinderen dat kant en klare oplossingen gekozen kunnen worden. De inzet is allereerst op EU-regelgeving, maar daarnaast wordt al wel nationaal verkend wat mogelijk is indien onverhoopt deze Europese route een te lang tijdspad vergt.

Afwegingen en conclusies

Zolang er wetenschappelijke onzekerheid is, is de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven op gebied van voorzorg, en de inzet op het zo snel mogelijk verkleinen van die onzekerheid, van het grootste belang.

Adequate EU-regelgeving in combinatie met voorzorg op nationaal niveau waarborgen een veilige situatie voor mens en milieu. Wanneer deze koers onvoldoende resultaat en perspectief sorteert is een heroverweging aan de orde. Separate en aanvullende nationale regelgeving komt dan in beeld. Nadeel van dergelijke nationale regels is dat zij vooral bedrijven in Nederland raken terwijl juist veel producten met nanodeeltjes van buiten Nederland komen.

Tot Slot

Er is maatschappelijk enthousiasme voor de nieuwe nanotechnologie maar er heerst ook grote zorg over de mogelijke risico’s die met het gebruik van die techniek gepaard kunnen gaan. Omgaan met die (mogelijke) risico’s betekent op dit moment vooralsnog: omgaan met onzekerheden.

Dit vereist een verantwoorde aanpak. Daarom is het van groot belang om in de komende periode de kennis over risico’s, en daarop gebaseerde richtlijnen voor een veilige toepassing, van nanodeeltjes en nanotechnologie zo snel mogelijk op orde te krijgen en om te zorgen dat alle betrokken partijen hun verantwoordelijkheid adequaat invullen. Ik meld u in de loop van 2011 over de voortgang daarvan, in het bijzonder over de voortgang van de ontwikkelingen in EU-kader.

De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

J. J. Atsma

Naar boven