Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 juli 2022
Op 19 april jl. heeft de VKC VWS mij verzocht om een reactie op de reportage over
gezinnen in de noodopvang van Pointer KRO-NCRV. In deze brief treft u mijn reactie
aan.
Gedurende de periodes van lockdown tijdens de coronacrisis heeft mijn ambtsvoorganger
gemeenten opgeroepen om alle dakloze mensen op te vangen, ook degene die daar normaal
gesproken op basis van de Wmo 2015 geen recht op hebben. Deze oproep werd gedaan op
humanitaire gronden, omdat het Rijk tijdens deze perioden een oproep deed aan iedereen
om zo veel mogelijk thuis te blijven. Veel gemeenten gaven gehoor aan deze oproep,
wat ertoe heeft geleid dat gemeenten veel tijdelijke opvangplekken hebben gecreëerd.
Op het moment dat de lockdown eindigde, zijn deze noodopvangplekken dan ook op verzoek
van het Rijk weer afgebouwd. Daarbij heeft het Rijk gemeenten verzocht om met iedereen
die op dat moment in de noodopvang verbleef in gesprek te gaan over een passende vervolgstap,
zoals verblijf in het netwerk.
In de reportage van Pointer wordt gesproken over gezinnen in Amsterdam die na het
sluiten van de noodopvang in het kader van de coronacrisis op straat zouden komen
te staan. Gemeente Amsterdam heeft geoordeeld dat deze gezinnen op basis van de Wmo
2015 geen recht hebben op opvang. De gezinnen uit de reportage van Pointer zijn namelijk
door de gemeente beoordeeld als zelfredzaam en zijn enkel in het kader van de coronacrisis
opgevangen.
Op basis van de Wmo 2015 hebben huishoudens die als zelfredzaam worden aangemerkt,
omdat ze geen zorgvraag, maar overwegend een huisvestingsvraag hebben, geen recht
op maatschappelijke opvang. Gemeenten kunnen alsnog op basis van eigen beoordeling,
ondanks vastgestelde zelfredzaamheid, in schrijnende situaties zoals in geval van
dakloosheid met minderjarige kinderen, tot opvang overgaan. De gemeente Amsterdam
vangt op basis van lokaal beleid in aanvulling op de taak die zij op grond van de
Wmo 2015 heeft, zelfredzame gezinnen op die de afgelopen vier jaar in Amsterdam hebben
gewoond en legaal in Nederland verblijven. De gezinnen die in het kader van de coronacrisis
zijn opgevangen, voldeden niet aan deze criteria.
De gemeente Amsterdam heeft deze gezinnen dan ook verzocht uiterlijk twee weken na
het beëindigen van de lockdown (en het daarmee gepaard gaande verzoek van het Ministerie
van VWS om alle dakloze mensen op te vangen) de opvanglocatie te verlaten. Dat is
niet gebeurd, waarna de gezinnen een voorlopige voorziening bij de rechter hebben
aangevraagd met als doel in de opvang te mogen blijven. Daarnaast hebben gezinnen
bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van de opvang.
De rechter heeft uitgesproken dat de gemeente de opvang voor deze gezinnen niet mag
beëindigen zolang de bezwaarprocedures lopen. Gedurende het verblijf in de opvang
krijgen de gezinnen ambulante begeleiding bij het zoeken naar een vervolgplek.
De uitspraak van de rechter laat zien dat er een aantal schrijnende situaties zijn
van zelfredzame gezinnen waarvoor geen wettelijke grondslag bestaat voor opvang en/of
niet direct huisvesting beschikbaar is. De groep zelfredzame remigranten gezinnen
met de Nederlandse nationaliteit – die met name een huisvestingsvraag hebben – staan
al langer op mijn netvlies. Gezien de huidige situatie op de woningmarkt zie ik de
oplossing met name in het vergroten van de beschikbaarheid van betaalbare huisvesting.
Het programma «Een thuis voor iedereen», dat de Minister voor Volkshuisvesting en
Ruimtelijke Ordening recent namens het kabinet met uw Kamer deelde, heeft als doel
te zorgen voor voldoende betaalbare woningen voor alle aandachtsgroepen met een evenwichtige
verdeling over gemeenten en met de juiste zorg, ondersteuning en begeleiding. Om dit
doel te realiseren maken rijk, provincies, gemeenten en woningcorporaties afspraken
over bouw, toewijzing en ondersteuning. Ook remigrantengezinnen met de Nederlandse
nationaliteit in situaties van dakloosheid zijn als een van de aandachtsgroepen in
het programma benoemd. Ik werk hierin nauw samen met de Minister voor VRO. Ik ben
met wethouders in gesprek over de manier waarop deze gezinnen een plek kunnen krijgen
binnen het programma «Een thuis voor iedereen».
In algemene zin wil ik tot slot nog verwijzen naar mijn antwoorden op Kamervragen
die over soortgelijke problematiek zijn gesteld door het lid Sahla (D66), ten aanzien
van de huisvesting van alleenstaande ouders met kinderen (Aanhangsel Handelingen II
2021/22, nr. 2184).
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M. van Ooijen