29 314
Beleidsbrief Cultuur 2004–2007

nr. 11
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 8 december 2004

De vaste commissie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1heeft de volgende vragen over de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mw. Van der Laan, en de minister van Justitie d.d. 19 juli 2004 inzake de bescherming van cultureel erfgoed (29 314, nr. 8). De staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 8 december 2004. De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Cornielje

De adjunct-griffier van de commissie,

Boeve

1

Bent u van mening dat de Inspectie Cultuurbezit, de douane en de Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) gezamenlijk voldoende controlerende bevoegdheden hebben? Zo ja, waar baseert u dit op? Hoe kunnen deze organisaties worden geprofessionaliseerd en op welke wijze wordt de samenwerking tussen bestaande instellingen verbeterd?

De genoemde instellingen beschikken binnen hun huidige taakopdracht over voldoende controlerende bevoegdheden. Ratificatie en implementatie van het UNESCO-verdrag 1970 kunnen tot uitbreiding van die bevoegdheden leiden. Verbetering van de samenwerking tussen bestaande instellingen, nationaal en internationaal, is één van de onderwerpen die op 8 en 9 november aan de orde is geweest tijdens een door Nederland in het kader van het voorzitterschap van de EU georganiseerde conferentie over de bestrijding van illegale handel in cultuurgoederen in een Europese context.

2

Waarom wordt er meer aandacht besteed aan bijvoorbeeld de bescherming van flora en fauna, zoals bijvoorbeeld in het CITES-verdrag (Convention on International Trade in Endangered Species of wild fauna and flora), dan aan bescherming van cultureel erfgoed, ondanks dat het bekend is dat illegale handel in archeologisch cultureel erfgoed, vooral in arme landen, leidt tot de vernietiging van archeologische vindplaatsen waardoor vele volken beroofd worden van heel hun geschiedenis?

Aan de bescherming van cultureel erfgoed wordt evengoed aandacht besteed. In de brief van 19 juli jl. spreken wij namens het kabinet uit een serieuze bijdrage te willen leveren aan de bestrijding van de illegale handel in cultuurgoederen. Het eveneens in die brief gemelde voornemen over te willen gaan tot ratificatie en implementatie van het UNESCO-verdrag 1970 past in dat streven.

3

Hoe denkt u te bevorderen dat bijvoorbeeld de effecten van de Verenigde Oost-indische Compagnie (VOC), die uit het Gemeentearchief van Amsterdam zijn gestolen en nu, na verjaring van het delict, op een veiling in Duitsland te koop worden aangeboden, weer in het bezit komen van het archief? Als zowel Duitsland als Nederland het UNIDROIT-verdrag zouden hebben geratificeerd, zouden de gestolen VOC-aandelen dan wél kunnen zijn teruggevorderd? Welke rol had het UNIDROIT-verdrag hierbij kunnen spelen, ware het geratificeerd?

In de EU is richtlijn 93/7/EEG van toepassing op de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze het grondgebied van een lidstaat hebben verlaten. Conform de mogelijkheden die de richtlijn daartoe biedt heeft de Inspectie Cultuurbezit een beroep gedaan op de Duitse centrale autoriteiten ten einde de veiling in Duitsland van onrechtmatig uit Nederland verdwenen documenten te voorkomen. Het UNIDROIT-verdrag had in dit geval niets wezenlijks toegevoegd aan de mogelijkheden die de richtlijn biedt.

4

Waarom laat u juridisch-technische bezwaren tegen het UNIDROIT-verdrag prevaleren boven de strekking van het verdrag (waarvoor het «sympathie» toont) en het belang van een effectief instrument voor de bescherming van cultureel erfgoed, zowel van onszelf als van anderen? Hoe verhoudt deze keuze zich tot het debat over normen en waarden van het kabinet en de klachten van premier Balkenende over toenemende onverschilligheid en het laten prevaleren van het eigen economisch belang?

Naar onze mening slaagt het UNIDROIT-verdrag er niet in een evenwicht te vinden tussen de gerechtvaardigde belangen van de oorspronkelijke eigenaar en de huidige bezitter te goeder trouw. Door ratificatie en implementatie van het UNESCO-verdrag 1970 beoogt het kabinet op effectieve wijze bij te dragen aan de bescherming van het culturele erfgoed van zowel Nederland als dat van andere landen.

5 en 6

Waarom is het UNESCO-verdrag van 1970 inzake de middelen om de onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van culturele goederen te verbieden en te verhinderen, niet eerder geratificeerd?

Bekend is dat in 1982 ratificatie van het verdrag werd voorbereid, maar vervolgens op de lange baan is geschoven. Gelden civielrechtelijke en douane-technische problemen waardoor het verdrag toen niet kon worden geratificeerd thans niet meer?

Begin jaren tachtig stuitte de ratificatie van het UNESCO-verdrag 1970 op civielrechtelijke bezwaren, met name met betrekking tot de positie van de bezitter te goeder trouw. Met de implementatie van richtlijn 93/7/EEG in Nederlandse wetgeving werd een belangrijke juridische hobbel genomen. In principe was daarmee de weg vrij voor ratificatie van het UNESCO-verdrag 1970 zij het dat het toen wenselijk werd geacht de uitkomst van de onderhandelingen over en het toelichtende rapport op het UNIDROIT-verdrag af te wachten alvorens daarover een besluit te nemen.

Op douaneterrein is sedert 1982, mede door de Europese integratie, veel veranderd waardoor ook op dat front geen onoverkomelijke belemmeringen meer bestaan.

7

Kan uit het feit dat het UNIDROIT-verdrag bedoeld is als privaatrechtelijk complement op het UNESCO-verdrag worden afgeleid dat het de bedoeling is dat béide verdragen naast elkaar van kracht worden?

Beide verdragen zijn als complementair te beschouwen. Door het publiekrechtelijke UNESCO-verdrag 1970 in Nederlandse wetgeving, onder meer in het civiele recht, te implementeren, beoogt het kabinet tot een privaatrechtelijk complement van het UNESCO-verdrag 1970 te komen dat evenwichtiger is dan het UNIDROIT-verdrag.

8

Ziet u reguliere handel in kunst, antiek, oude boeken, munten, postzegels, prenten etcetera, niet als cultuurgoederen, nu u zich beklaagt over het brede bereik van het begrip «cultuurgoed»? Mag van een bonafide en deskundige kunsthandelaar niet verwacht worden dat hij aantoont dat hij op legale wijze aan zijn spullen is gekomen, met andere woorden: kunnen wij niet van de kunsthandelaar verlangen dat hij de authenticiteit waarborgt? Is de regeling van het verdrag op deze wijze niet een ontwikkeling die de kunsthandel alleen maar ten goede zou komen?

Kunst, antiek, oude boeken, munten, postzegels en prenten vallen ook in onze ogen onder de gebruikelijke omschrijving van cultuurgoederen, maar het blijft de vraag voor welke cultuurgoederen een bijzonder teruggave-regime op zijn plaats is. Voor ons is een minimumeis dat de staat waar de goederen zich bevonden, ze belangrijk genoeg gevonden heeft om ze als cultuurgoed in zijn wetgeving te beschermen, zoals in onze brief van 19 juli uiteen wordt gezet. Die laatste eis wordt door het UNIDROIT-verdrag, anders dan in het UNESCO-verdrag 1970, niet over de hele linie gesteld.

Uiteraard verwachten wij van de deskundige kunsthandelaar dat hij onderzoek doet naar de herkomst van cultuurgoederen. In onze ogen wordt de kunsthandel door het UNIDROIT-verdrag echter onevenredig belast door de combinatie van een zeer ruime definitie van cultuurgoederen en lange verjaringstermijnen.

9

Is de definitie die voor archeologisch cultureel erfgoed in Nederland geldt preciezer dan die in het UNIDROIT-verdrag wordt voorgesteld? Gelden andere criteria voor ons eigen cultureel erfgoed dan voor dat van arme landen?

Het UNIDROIT-verdrag laat de verdragspartijen geheel vrij in het bepalen wat tot het eigen cultureel erfgoed behoort. Elk land stelt zelf criteria vast voor hetgeen gerekend wordt tot het eigen cultureel erfgoed. Dat wat behoort tot het (beschermde) cultureel erfgoed verschilt dan ook van land tot land.

10

Hoe verhoudt de vrees voor een «substantiële werklastvermeerdering van de rechtelijke macht» zich tot de ervaringen met de Richtlijn nr. 93/77/EEG, waarbij Nederland slechts bij één afgeronde en één lopende zaak is betrokken? Waarom zou er sprake zijn van «een substantiële werklastvermeerdering van de rechtelijke macht» als de ervaringen met de Richtlijn nr 93/77/EEG het tegendeel bewijzen? Waarom gold deze «substantiële werklastvermeerdering van de rechtelijke macht» bijvoorbeeld niet bij invoering van het CITES-verdrag?

Het CITES-verdrag beoogt niet middels civielrechtelijke procedures de teruggave van hetgeen op grond van het verdrag in beslag is genomen te bewerkstelligen. Daarmee is de belasting van de rechtelijke macht minder.

Door de ruimere definitie van cultuurgoederen en de lange verjaringstermijnen zijn de mogelijkheden onder het UNIDROIT-verdrag te procederen groter dan in het kader van richtlijn 93/7/EEG.

11

Kan onder woorden worden gebracht waarom met de ratificering van het UNESCO-verdrag belangen van zowel de kunsthandel, als de museale praktijk beter worden gediend, nu zij een tegengesteld belang lijken te hebben aangezien de kunsthandel gekant is tegen ratificering van het UNIDROIT-verdrag, terwijl de musea ratificering juist bepleiten.

Voor zowel de kunsthandel als de museale wereld is de bescherming van cultuurgoederen en de bestrijding van illegale handel belangrijk. Daar is geen sprake van een belangentegenstelling. Wel bestaat er verschil van mening over hoever men daarin moet gaan. In onze ogen zal in Nederland door ratificatie en implementatie van het UNESCO-verdrag 1970 in de toekomst een evenwichtige benadering mogelijk zijn.

12

Als zoveel landen concrete bezwaren hebben met de verdragstekst van het UNIDROIT-verdrag, waarom is het verdrag dan überhaupt tot stand gekomen? De verdragstekst als een gegeven beschouwende, is gezien de lage acceptatiegraad van het verdrag een heroverweging van de verdragtekst dan niet gewenst?

Het UNIDROIT-verdrag is duidelijk het resultaat van een compromis. Op het moment van totstandkoming waren de voorstanders van de huidige tekst in de meerderheid. Aanpassing van de tekst zo kort na de moeizame totstandkoming ligt niet voor de hand. Veel landen, zoals Nederland, zullen de voorkeur geven aan een pragmatische oplossing zoals aanpassing van de eigen nationale wetgeving.

13

Waarom wordt met betrekking tot herkomst wel op de tweedehandse autohandel «een zware last» gelegd en niet op de kunsthandel?

Op de koop van tweedehands auto's is artikel 3:86 van het Burgerlijk Wetboek, dat de verkrijger te goeder trouw beschermt, onverkort van toepassing. Tweedehands auto's worden op dit punt niet anders behandeld dan andere roerende zaken met dien verstande dat anders dan andere roerende zaken auto's met het oog op de wegenverkeerswetgeving en de belastingwetgeving voorzien zijn van een kentekenbewijs met tenaamstelling, waardoor tevens het natrekken van de herkomst van de auto eenvoudiger wordt.

14

Is de keuze voor het UNESCO-verdrag van 1970 een keuze voor het minste van twee kwaden, of is het een eerste stap om de achterstand weg te werken die Nederland heeft met het in werking stellen van internationale verdragen op het gebied van de bescherming van cultureel erfgoed?

De keuze voor het UNESCO-verdrag 1970 moet zoals aangegeven in de brief van 19 juli jl. gezien worden als een serieuze bijdrage aan de internationale bestrijding van de illegale handel in cultuurgoederen.

15

Is het juist dat de VOC-effecten die uit het Gemeentearchief van Amsterdam zijn gestolen en nu, na verjaring van het delict, op een veiling in Duitsland te koop worden aangeboden, niet onder de werking van het Unesco-verdrag zouden vallen, aangezien ze niet binnen de definitie van cultuurgoederen vallen? Zo neen, waarom niet?

De VOC-aandelen zouden wel vallen onder de definitie van cultuurgoed in het UNESCO-verdrag 1970, als zijnde goederen belangrijk voor de geschiedenis en de wetenschap.

16

Wat houdt de extra «verbodsbepaling om cultuurgoederen in te voeren of onder zich te houden» in? Wordt deze vergelijkbaar met die in de Britse Dealing in Cultural Objects (Offenses) Act 2003 die de houder van een cultuurgoed tot «due diligence» verplicht en het als een misdaad beschouwt «dishonestly to import, deal in, or be in possession of any cultural object, knowing or believing that the object was stolen, illegally excavated, or removed from any monument, or wreck contrary to local law»? (zie www.culture.gov.uk/culturalproperty/illicittrade.htm)]

Zoals aangegeven in de brief van 19 juli jl., zal bij het opstellen van een wetsontwerp gekeken worden naar vergelijkbare bepalingen in de wetgeving van andere landen.

17 en 18

Wat verstaat u onder «voorwerpen van groot cultuurhistorisch en wetenschappelijk belang»? Geldt hiervoor dezelfde definitie als voor de «tainted cultural objects» uit de recente Britse wetgeving? Wat is de definitie van het woord «groot»?

Waarom wordt vooral gesproken over import van «grote» stukken, als het vooral de import van kleine stukken, die worden meegenomen uit bijvoorbeeld de Taj Mahal, de Angkor en Maya tempelcomplexen door de massa's toeristen, is die de ondergang van die complexen bewerkstelligt?

Het woord «tainted» heeft betrekking op de «bezoedelde» herkomst van een cultuurgoed en heeft geen betrekking op de cultuur-historische betekenis. Grote betekenis voor het Nederlandse cultuurbezit is wel waar de begrippen «groot»en «groot cultuur-historisch en wetenschappelijk belang» op zien.

19

In hoeverre worden de «niet-grote» stukken beschermd, waarvan er in toenemende mate stukken verdwijnen als gevolg van bijvoorbeeld globalisering, toenemend toerisme, internetveilingen, enzovoorts?

De fysieke omvang van een voorwerp is op geen enkele wijze bepalend voor de mate van bescherming. Zoals hierboven aangegeven is het culturele belang doorslaggevend voor de mate van bescherming.

20

Wat zijn grote stukken? Erkent u dat ook minder grote stukken van essentiële waarde voor een land kunnen zijn? Als we het bewustzijn bij de gewone mensen willen bevorderen, en de onbedoelde onachtzaamheid bij veel reizigers die voor cultuurexport willen tegengaan, moeten dan niet ook de minder grote stukken bij het verbod en de belemmering van kunstroof en smokkel betrokken worden?

Zoals in het antwoord op vraag 9 al is aangegeven staat het elk land vrij die voorwerpen te beschermen die van waarde voor het land zijn en daarvan de export te verbieden.

21 en 22

Op welke termijn wordt het ratificeringwetsvoorstel van het UNESCO-verdrag naar de Kamer gestuurd?

Welk tijdspad heeft u voor de ratificatie en implementatie voor ogen? Wordt dit nog binnen de huidige kabinetsperiode afgerond?

Wij beogen het wetsvoorstel ter ratificatie en implementatie van het UNESCO-verdrag 1970 in 2005 aan uw Kamer voor te leggen.

23

Wat wordt bedoeld met het uitwerken van de implementatiewetgeving langs de lijnen van de richtlijn nr. 93/7/EEG en de huidige regels van het Burgerlijk Wetboek? Valt daaronder ook een verzwaring van de bewijslast voor de houder van een gestolen of gesmokkeld cultuurobject van zijn goede trouw?

Welke elementen van richtlijn 93/7/EEG onderdeel zullen uitmaken van de implementatiewetgeving valt op dit moment nog niet te zeggen. De bewijslastverdeling is, gezien de huidige tekst van het Burgerlijk Wetboek, wel een van de elementen die bij het opstellen van een wetsontwerp in de overwegingen betrokken zal worden.

24 en 25

Op welke wijze gaat u het publieke bewustzijn vergroten? Krijgen douane en de Inspectie Cultuurbezit in dit kader ook meer bevoegdheden om een groter publiek bewustzijn te bevorderen? Zo ja, welke?

Welke niet-wettelijke maatregelen met betrekking op de zelfregulering hebt u voor ogen? Valt hieruit te concluderen dat u van mening bent dat aanvullende maatregelen nodig zijn omdat de kunsthandel op dit moment een onvoldoende zelfreinigend karakter heeft om zich te ontrekken aan geroofde en/of illegaal uitgevoerde cultuurgoederen? Zo neen, waarom niet?

Over de verschillende niet-wettelijke maatregelen onder meer die met betrekking tot zelfregulering en ter vergroting van het publiek bewustzijn en de rol daarbij van verschillende instanties is gedachtevorming gaande. Wij zullen u ten tijde van de indiening van het implementatiewetsontwerp nader informeren.

26

Hoe kunnen niet-wettelijke maatregelen voor meer «public awareness» omtrent import van geroofd cultureel erfgoed in Nederland gerijmd worden met het toestaan van import van geroofd cultureel erfgoed uit landen buiten de Europese Unie?

Naast wettelijke maatregelen zijn niet-wettelijke maatregelen nodig in de bestrijding van de illegale handel in cultuurgoederen.

27

Waarom zou zelfregulering bij de kunsthandel wel werken en niet bij de tweedehandse autohandel of drugshandel?

Het is niet de strekking van het UNESCO-verdrag 1970 om de bescherming van cultuurgoederen aan de zelfregulering van de kunsthandel over te laten.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), Kalsbeek (PvdA), Cornielje (VVD), Voorzitter, Lambrechts (D66), Hamer (PvdA), Van Bommel (SP), Vendrik (GL), Mosterd (CDA), Blok (VVD), Balemans (VVD), Slob (CU), Vergeer (SP), Tichelaar (PvdA), Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Eski (CDA), Eijsink (PvdA), Leerdam, MFA (PvdA), Ondervoorzitter, Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Hermans (LPF), Van Dam (PvdA), Visser (VVD), Azough (GL), Roefs (PvdA).

Plv. leden: Ferrier (CDA), Verbeet (PvdA), Rijpstra (VVD), Bakker (D66), Bussemaker (PvdA), Vacature (SP), Tonkens (GL), Jonker (CDA), Hirsi Ali (VVD), Örgü (VVD), Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Dijksma (PvdA), Hessels (CDA), Sterk (CDA), Atsma (CDA), Van Bochove (CDA), Van Hijum (CDA), Arib (PvdA), Stuurman (PvdA), De Krom (VVD), Varela (LPF), Nawijn (LPF), Adelmund (PvdA), Aptroot (VVD), Halsema (GL), Kruijsen (PvdA).

Naar boven