nr. 10
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 november 2004
Met genoegen zend ik u hierbij, zoals toegezegd tijdens het wetgevingsoverleg
over het jaarverslag 2003 van het ministerie van OCW, mede namens de minister
van Financiën de «Subsidieregeling indemniteit bruiklenen 2005»1. Deze regeling is onlangs bekendgemaakt in de Staatscourant
2004 (205, blz.17 e.v.) en zal per 1 januari 2005 formeel in werking
treden.
De regeling beoogt door het beperken van de verzekeringskosten van tijdelijke
bruiklenen uit het buitenland een bijdrage te leveren aan het realiseren van
tentoonstellingen van uitzonderlijk belang in Nederland. Nieuw is dat ook
langdurige bruiklenen van uitzonderlijk belang vallen onder de nieuwe regeling.
Het organiseren van grote, tijdelijke tentoonstellingen en het regelen van
langdurige bruiklenen behoren voor onze musea tot de belangrijkste mogelijkheden
om hun presentatiefunctie vorm te geven en aldus cultuurparticipatie te stimuleren.
Aanleiding voor de herziening van de regeling vormde het signaal uit het
museumveld dat de regeling in de praktijk te weinig kostenverlagend werkte
en ook te ingewikkeld was. Daarnaast heeft de Algemene Rekenkamer de uitvoering
van de indemniteitsregeling in 2003 nader onderzocht en over de uitkomst verslag
gedaan in zijn «Rapport bij het Jaarverslag 2003 van het Ministerie
van OCW» [Kamerstukken 2003–2004, 29 540, nr.17 TK].
In 2003 is in mijn opdracht door het onderzoeksbureau Ecorys-Nei en het
Verzekeringsinstituut van de Erasmus Universiteit onderzocht hoe de indemniteitsregeling
in de afgelopen jaren heeft gewerkt. Dat resulteerde in december 2003 in het
rapport «Vrij verkeer voor collecties». Beide onderzoeksrapporten
concludeerden dat de indemniteitsregeling en de uitvoering ervan verbetering
en vereenvoudiging behoefde.
Op basis van de beide rapporten en overleg daarover met mijn collega van
Financiën is besloten tot een aantal verbeteringen die in hoofdlijnen
aldus zijn aan te duiden:
– het percentage van de waarde van de te verzekeren voorwerpen waarvoor
de Staat zich garant stelt wordt verdubbeld. Daardoor worden de verzekeringslasten
voor de musea verder verminderd;
– het subsidieplafond (het maximale bedrag waarvoor de Staat garant
staat) wordt verruimd tot € 230 miljoen op enig
moment (was op jaarbasis);
– mede door de verruiming van het subsidieplafond is het mogelijk
om langdurige bruiklenen onder de indemniteitsregeling te brengen;
– vereenvoudiging van de procedure, zowel in verband met de subsidieaanvraag
als wat betreft de subsidievaststelling. Van subsidievaststelling zal alleen
nog sprake zijn indien het risico waarvoor de indemniteitsverklaring geldt,
zich realiseert. Een andere belangrijke vereenvoudiging is dat het subsidieproces
geheel en al door het Instituut Collectie Nederland namens de Staatssecretaris
wordt afgehandeld (er is dus maar één loket).
Deze voor de Nederlandse musea belangrijke verbetering van de regeling
komt op een goed moment. Het onderwerp collectiemobiliteit is een onderwerp
dat, mede op initiatief van het Nederlandse voorzitterschap, hoog op de agenda
staat van de Europese Unie. Dit heeft geresulteerd in een onderzoek in opdracht
van de Europese Commissie naar de indemniteitsregelingen in 31 Europese landen.
Het rapport dat recentelijk is verschenen vormde mede onderwerp van bespreking
tijdens de conferentie «Museumcollections on the Move» die op
28 en 29 oktober 2004 in Den Haag plaatsvond. Eén van mijn aandachtspunten,
namelijk het zoveel mogelijk terugdringen van (verzekerings)kosten bij collectiemobiliteit,
vind ik terug in de aanbevelingen van het rapport. Indien in de toekomst de
musea in de verschillende lidstaten elkaar minder kosten in rekening gaan
brengen, zal dat bijdragen aan een verhoogde collectiemobiliteit.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. C. van der Laan