29 311
Wijziging van de Algemene wet gelijke behandeling en enkele andere wetten naar aanleiding van onderdelen van de evaluatie van de Algemene wet gelijke behandeling, de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen en artikel 646 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (Evaluatiewet Awgb)

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 2 april 2004

Algemeen

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van PvdA en ChristenUnie. Ik zal trachten de gerezen vragen zo goed mogelijk te beantwoorden.

De leden van de PvdA-fractie merkten op dat een aantal toezeggingen uit het kabinetsstandpunt over de Evaluatie van de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) niet in dit wetsvoorstel is opgenomen omdat deze worden meegenomen in de toekomstige integratiewet. Wanneer zullen deze wijzigingen wel kunnen worden doorgevoerd, zo vroegen deze leden.

De integratiewet waarin de gronden leeftijd en handicap en chronische ziekte in de Awgb worden opgenomen zal naar verwachting binnen 6 maanden na aanvaarding van de EG-implementatiewet Awgb (Kamerstukken 28 770) in de Eerste Kamer aan de Raad van State worden voorgelegd. Ditzelfde tijdschema is in een eerder stadium aan de Staten-Generaal gemeld (Kamerstukken II 2001/02, 28 169, nr. 30, Kamerstukken II 2001/02, 28 170, nr. 12 en Kamerstukken I 2003/04, 28 770, C, p. 5). Op dit moment ga ik ervan uit dat het wetsvoorstel derhalve medio 2004 aan de Raad van State zal worden voorgelegd. De in het kabinetsstandpunt op de evaluatie van de Awgb toegezegde wijzigingen die voortvloeien uit de evaluatie en die niet zijn opgenomen in het onderhavige wetsvoorstel, zullen in de integratiewet worden opgenomen. Het gaat daarbij onder andere om aanpassing van de definitie van indirect onderscheid, wijzigingen in artikel 5 Awgb, het in de Awgb opnemen van het vereiste van kenbaarheid van de grond voor wél toegestaan onderscheid bij het aanbieden van een betrekking (zoals in artikel 3, tweede lid, Wgb m/v) en de stroomlijning van de regeling van de bevoegdheid van de Commissie gelijke behandeling in Awgb en andere wetten.

Waarom wordt met de Integratiewet de «grond» chronische ziekte niet in de Awgb opgenomen en leeftijd en handicap wel, zo vroegen de leden van de PvdA-fractie. In antwoord hierop kan ik melden dat de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (WGBH/CZ) integraal opgenomen zal worden in de Awgb, zonder dat dit enige verslechtering van de rechtsbescherming voor de burger zal betekenen. Chronische ziekte wordt dus niet van de integratie uitgesloten. Voor zover in de memorie van toelichting (Kamerstukken II, 2003–2004, 29 311, nr. 3, p. 1) is gesproken over de «integratiewet waarmee de gronden leeftijd en handicap in de Awgb opgenomen zullen worden» dan is daarmee gedoeld op de integratie van de gehele WGBH/CZ. Kortheidshalve is gesproken over «handicap» als overkoepelend begrip. Het is niet de bedoeling geweest daarmee de indruk te wekken dat de grond «chronische ziekte» niet in de Awgb zal worden geïntegreerd.

Artikelen

Artikel I

C

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen of kan worden verduidelijkt om welke reden de beperkingen die de Commissie gelijke behandeling (Cgb) ervaart door de formulering van het huidige artikel 12, kennelijk zo zwaar wegen dat het mogelijk zou moeten worden om wél individuele bedrijven en instellingen uit eigen beweging te onderzoeken. Ook vroegen deze leden of onderzoeken of uitspraken in het verleden achterwege zijn gebleven omdat hetzij geen klachten betreffende bepaalde bedrijven of instellingen zijn ingediend, terwijl de Cgb kennelijk anderszins wel bepaalde signalen bereikten, hetzij omdat anderzijds ook werd afgezien van een sectoronderzoek.

In de door de Cgb uitgevoerde evaluatie van vijf jaar Awgb (Gelijke behandeling in beweging, mei 2000) heeft de Commissie aangegeven de wettelijke beperkingen aan het onderzoek uit eigen beweging te restrictief te vinden. Onder de huidige wettelijke voorwaarden is het volgens de Commissie niet mogelijk bijvoorbeeld steeksproefgewijs een beperkt onderzoek te verrichten dat zich uitstrekt tot een paar bedrijven in een bepaalde sector. Juist dat type onderzoek zou volgens de Commissie een impuls kunnen geven aan de naleving van de gelijkebehandelingswetgeving. Als voorbeeld gaat de Commissie in haar evaluatie uitgebreid in op het terrein van gelijke beloning. Zij geeft aan dat de structuur van de wetgeving, waarbij de Commissie oordeelt op basis van individuele klachten, het bevorderen van structurele verandering bemoeilijkt. De verschillende individuele gevallen zijn vaak casuïstisch van aard en niet zonder meer te extrapoleren naar grote groepen andere gevallen. De door de Commissie ontwikkelde methoden, zoals de systematiek van het vergelijken van loonlijnen binnen een onderneming, kunnen, naar de mening van de Commissie, in combinatie met gerichter en kleinschaliger onderzoek uit eigen beweging, leiden tot snelle resultaten bij het op structurele wijze aanpakken van ongelijke beloning. Overigens geeft de Commissie aan dat ook op andere gebieden dan gelijke beloning een onderzoek uit eigen beweging zeer wel denkbaar is, bijvoorbeeld bij het aanbieden van goederen en diensten. In de memorie van toelichting (p. 3) is aangegeven dat de regering de visie van de Cgb deelt, dat onderzoek uit eigen beweging een verdere bijdrage kan leveren aan het tegengaan van ongerechtvaardigd onderscheid. Bovenstaande voorbeelden van de Commissie beantwoorden grotendeels de vragen van de fractie van de ChristenUnie. Daar komt bij dat een sectorbreed onderzoek uit eigen beweging zoveel menskracht vergt dat de Commissie hiertoe in het verleden slechts in een zeer beperkt aantal gevallen is overgegaan.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen ten slotte of situaties voorstelbaar zijn waarin door niemand klachten worden ingediend en een eigen onderzoek op bedrijfsniveau door de Cgb nog de enige weg is.

Uit de praktijk blijkt dat individuele werknemers in veel gevallen een hoge drempel moeten overwinnen voor zij een verzoek tot onderzoek doen bij de Commissie gelijke behandeling, ook al is de Cgb relatief eenvoudig toegankelijk in vergelijking met de rechter. Ook zonder klachten kan de Cgb signalen krijgen van mogelijk ongerechtvaardigd onderscheid. Bronnen daarvoor kunnen bijvoorbeeld zijn: berichten uit de pers, resultaten van onderzoek verricht door universiteiten, het CBS of de Arbeidsinspectie.

Overigens moet nog worden opgemerkt dat ook de Commissie heeft aangegeven dat het niet de bedoeling is dat een onderzoek uit eigen beweging wordt ervaren als een heksenjacht op enkele bedrijven. De Commissie heeft dan ook een zorgvuldige procedure opgesteld voor het onderzoek uit eigen beweging, die de interne en externe gang van zaken beziet en uitgaat van een zorgvuldige benadering van partijen die worden betrokken. Uitgangspunt daarbij is dat een onderzoek uit eigen beweging dient te worden omgeven met waarborgen en een duidelijke procedure. Het besluit tot instellen van een dergelijk onderzoek wordt genomen door de plenaire Commissie, na toetsing ervan aan het vigerende beleid. De Cgb heeft aangegeven dat een extra waarborg zonodig tevens zou kunnen worden vastgelegd in het Besluit werkwijze Commissie gelijke behandeling. De regering zal een dergelijke wijziging van het Besluit werkwijze Commissie gelijke behandeling op korte termijn doorvoeren. Doel van deze wijziging is om zeker te stellen dat er alleen tot een onderzoek uit eigen beweging kan worden overgegaan indien er signalen of aanwijzingen zijn die het vermoeden rechtvaardigen dat er bij een bedrijf «stelselmatig» ongerechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt. Deze wijziging van het Besluit is bedoeld als verduidelijking van hetgeen inherent is aan een zorgvuldige procedure, zoals opgesteld door de Cgb.

Daarnaast bevat artikel 12 Awgb ook nog een waarborg. Hierin wordt de term «stelselmatig» gehandhaafd, zodat duidelijk wordt gemaakt dat er sprake moet zijn structurele vormen van ongelijke behandeling.

E

De leden van de PvdA fractie vroegen naar het verband tussen het niet noodzakelijk zijn van de vereisten voor benoembaarheid tot rechter voor het hoofd van het bureau van de Cgb en het laten vervallen van de functie van secretaris.

In het huidige artikel 17, derde lid, van de Awgb is bepaald dat de secretaris ook de functie van hoofd van het bureau bekleedt. Zoals opgemerkt in de memorie van toelichting (p. 3) is het in het huidige tijdsgewricht belangrijk dat het hoofd van het bureau managementkwaliteiten bezit. De wettelijke koppeling tussen de functies van secretaris en hoofd van het bureau kan een belemmering zijn voor het werven van de juiste kandidaten voor hoofd van het bureau en zou dus moeten vervallen. Als de leden van de PvdA-fractie willen aangeven dat het vervallen van deze koppeling niet vanzelfsprekend betekent dat de functie van secretaris moet vervallen dan hebben deze leden daarin gelijk. De wettelijke vereisten aan en de koppeling van de functies van secretaris en het hoofd van het bureau, niet de functies als zodanig, kunnen vervallen. Artikel 17, derde lid, vervalt en daarmee dus ook de wettelijke regeling van de functie van secretaris. Er kan nog altijd een secretaris benoemd worden, maar die functie is dan niet meer wettelijk geduid.

F

Omdat in de memorie van toelichting (p. 4) is gesteld dat met betrekking tot de rechtspositie van de Cgb zoveel mogelijk moet worden aangesloten bij de regeling die geldt voor het College Bescherming persoonsgegevens(CBP) vroegen de leden van de PvdA-fractie wat de bepalende overeenstemming tussen het CBP en de Cgb is.

Aangezien de huidige grondslag voor een rechtspositieregeling van de Cgb in artikel 21, tweede lid, Awgb niet langer voldeed, moest overwogen worden hoe een nieuwe bepaling kon worden vormgegeven. Uit het oogpunt van eenvormigheid van regelgeving is getracht voor de formulering van een dergelijke bepaling aansluiting te zoeken bij reeds bestaande vergelijkbare regelingen. Het College Bescherming persoonsgegevens is, net als de Commissie gelijke behandeling een bij wet ingesteld onafhankelijk orgaan, dat toezicht houdt op de naleving van wetgeving die gezien kan worden als uitwerking van een grondrecht. De rechtspositiebepaling voor het CBP biedt bovendien een helder kader en is derhalve geschikt als model voor het nieuwe artikel 21, tweede en derde lid, van de Awgb. Daarbij is overigens wel rekening gehouden met de specifieke omstandigheden van de Cgb. De bepalingen stemmen dan ook niet letterlijk overeen.

Artikel III

Nu in de memorie van toelichting (p. 4) gesteld wordt dat deze wijziging wordt geformuleerd onder het voorbehoud van eerdere inwerkingtreding van de EG-implementatiewet Awgb, vroegen de leden van de PvdA-fractie of zich een probleem voordoet als de EG-implementatiewet Awgb later in werking treedt.

Artikel III houdt een wijziging in van artikel 1a van de Awgb. Artikel 1a staat op dit moment nog niet in de Awgb, maar wordt geïntroduceerd door de EG-implementatiewet Awgb. Indien de EG-implementatiewet Awgb niet eerder in werking treedt dan het onderhavige wetsvoorstel, kan artikel 1a ook niet gewijzigd worden, dan bestaat dat artikel namelijk nog niet. De wijziging is daarom geformuleerd onder voorbehoud van de eerdere inwerkingtreding van de EG-implementatiewet Awgb. Overigens is niet de verwachting dat de EG-implementatiewet later in werking treedt dan het onderhavige wetsvoorstel, aangezien de behandeling van de EG-implementatiewet Awgb in de Eerste Kamer in een vergevorderd stadium is.

Mede namens de Minister van Justitie, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,

Th. C. de Graaf

Naar boven