29 303
Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet (verlenging termijn waarbinnen een afnemer wordt beschouwd als beschermde afnemer in de zin van de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998)

28 982
Liberalisering energiemarkten

nr. 7
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 december 2003

Met deze brief kom ik tegemoet aan de wens van de Vaste Commissie voor Economische Zaken van uw Kamer om schriftelijk antwoord te geven op de tijdens het Algemeen Overleg van 3 december jl. gestelde vragen, die op dat moment wegens tijdgebrek niet mondeling konden worden beantwoord. Deze brief is tevens de beantwoording van de uitgebreide inbreng van de fractie van het CDA op het wetsvoorstel «Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet in verband met verlenging van de termijn waarbinnen een afnemer wordt beschouwd als beschermde afnemer in de zin van de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet» (Kamerstukken II, 2003–2004, 29 303 nr. 1 tot en met 3). De inbreng van de overige partijen zal door middel van de nota bij het verslag worden beantwoord.

Ter wille van de leesbaarheid en vindbaarheid van de door de diverse fracties gestelde vragen c.q. geleverde inbreng, heb ik een paragraafindeling gemaakt naar verschillende onderwerpgebieden:

I Datum liberalisering kleinverbruikersmarkt

II Bescherming consumenten

III Onderzoek DTe naar liquiditeit en prijsontwikkeling

IV Ontwerpbesluit Leveringszekerheid Gaswet en de gasmarkt in het algemeen

V Regelgeving

VI Concentraties, oligopolies, interconnectoren

VII Onafhankelijkheid netbeheerders

I Datum liberalisering kleinverbruikersmarkt

Ten behoeve van het uitstel naar 1 juli 2004 van het tijdstip waarop de elektriciteitsmarkt en de gasmarkt voor kleinverbruikers wordt geliberaliseerd heb ik u eerder in ontwerp een algemene maatregel van bestuur voorgelegd. Ik ben voornemens de maatregel na contrasignering aan de Minister van Justitie aan te bieden met het oog op de bekendmaking in het Staatsblad. Dit dient uiterlijk 12 december a.s. te geschieden. Gelet op het besprokene in het overleg op 3 december ga ik er van uit dat de Tweede Kamer overeenkomstig het bepaalde in artikel 1, vierde lid, van de Gaswet, als dan zal hebben ingestemd met de datumwijziging.

Zoals ik in het overleg heb aangegeven is het juridisch niet onmogelijk deze datum op een later moment, doch uiteraard ruim voor 1 juli 2004, te wijzigen, indien daartoe aanleiding zou ontstaan. In termen van leden van uw Kamer, gaat het hier om de mogelijkheid van het invoeren van een zogenaamde noodrem. In de nota van toelichting op de algemene maatregel van bestuur heb ik dit tot uitdrukking gebracht. Ik acht het overigens, mede op grond van het advies van de Commissie Van Rooy, mogelijk en verantwoord dat de markt per 1 juli 2004 wordt geopend.

II Bescherming van consumenten

1. Algemene voorwaarden

Verschillende leden van de Kamer hebben vragen gesteld over de zogenaamde Algemene voorwaarden. Met name de passage in mijn brief van 6 oktober jl. (Kamerstukken II, 2003–2004, 28 982 nr. 5), waarin ik aangaf de bewuste artikelen te heroverwegen heeft bij sommigen van u enige bezorgdheid opgeroepen. Met «heroverwegen» heb ik echter beslist niet bedoeld dat ik overwoog deze bepalingen te schrappen of van hun essentie, namelijk ook de bescherming van zakelijk kleinverbruikers, te ontdoen. Mijn bedoeling was te zoeken naar een manier om de bewuste artikelleden (art. 26a, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 en art. 14, vierde lid, van de Gaswet) zodanig aan te passen, dat zij de intentie van de indieners van de amendementen waarmee deze artikelen in de wet zijn opgenomen blijven weerspiegelen, maar waarbij de geconstateerde inbreuk op het gesloten stelsel van het Burgerlijk Wetboek (BW) tot een minimum beperkt zou kunnen worden. De duidelijke wens van de Tweede Kamer om de bescherming van klein zakelijke afnemers te verbeteren is hierbij voor mij leidend. Het initiële idee van het amendement zal dan ook in mijn voorstel behouden blijven. Ik ben voornemens een en ander zo te regelen dat voor consumenten de bestaande bescherming van de artikelen 236 en 237 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek in stand blijft, en dat kleinzakelijke afnemers op het punt van algemene voorwaarden dezelfde bescherming wordt gegeven als de (huishoudelijk) consument. Deze regeling omtrent de algemene voorwaarden zal zowel op de voorwaarden van netbeheerders als van vergunninghouders van toepassing zijn.

2. Opzegtermijnen

Leden van Uw Kamer vroegen of ik bereid ben er voor te zorgen dat de opzegtermijn van consumenten en kleine zakelijke afnemers beperkt wordt tot één maand.

Consumenten die momenteel energie afnemen van vergunninghoudende leveranciers op basis van artikel 54 Elektriciteitswet 1998 en artikel 22 van de Gaswet, kunnen op ieder moment te kennen geven dat zij de overeenkomst wensen te beëindigen. Wel dienen zij conform de algemene voorwaarden die door EnergieNed namens haar leden en in overleg met de Consumentbond tot stand zijn gekomen, daarbij een opzegtermijn van ten hoogste 9 dagen in acht te nemen. Alle vergunninghouders die zijn aangesloten bij EnergieNed hanteren deze voorwaarden, zodat consumenten ook in staat zijn een eventueel geschil hierover aanhangig te maken bij de Geschillencommissie Openbare Nutsbedrijven.

Ik acht het niet nodig de opzegtermijn van kleine zakelijke afnemers bij wet te maximeren. Al op 17 november jl. ben ik gestart met een massamediale voorlichtingscampagne. Daarbij wordt vooral aandacht geschonken aan de rechten en plichten van kleine zakelijke afnemers. Ik vind daarom dat deze categorie verbruikers voldoende in staat is tijdig te anticiperen op de aanstaande keuzevrijheid. Daarbij merk ik op dat zakelijke afnemers op de vrije markt aanmerkelijk kortere opzegtermijnen overeen weten te komen dan in het verleden gangbaar. Tot slot, sluit ik mij aan bij de commissie Van Rooy die leveranciers oproept tot coulance met betrekking tot de opzegtermijnen van zakelijke afnemers.

3. Klachten van consumenten

Mij is gevraagd wie de klachten van consumenten behandelt. Klachten van een consument worden in eerste instantie door de leverancier of netbeheerder zelf in behandeling genomen. Wanneer dit voor de consument niet tot een bevredigende oplossing leidt, heeft hij de mogelijkheid zich tot een onafhankelijke geschillencommissie te wenden. Alle in Nederland opererende vergunninghouders zijn op grond van de geldende vergunningsregels verplicht onafhankelijke geschilbeslechting aan te bieden. DTe toetst deze verplichting bij de vergunningaanvraag. Alle netbeheerders en nagenoeg alle vergunninghouders hebben zich daartoe aangesloten bij de Geschillencommissie Openbare Nutsbedrijven, welke in het verleden door EnergieNed, Vewin (brancheorganisatie van drinkwaterbedrijven) en de Consumentenbond is opgericht. Deze geschillencommissie brengt voor partijen een bindend advies uit.

Indien een energieleverancier of netbeheerder zijn verplichtingen opgelegd door de Elektriciteitswet 1998 of de Gaswet niet nakomt kan de consument met een beroep op wanprestatie of onrechtmatige daad zich eveneens tot de rechter wenden.

Verder merk ik op dat het BW de mogelijkheid biedt dat een stichting of vereniging namens anderen wier belangen worden geschaad, een rechtsvordering instelt ter bescherming van die belangen. Dit maakt de mogelijkheid voor consumenten om recht te halen in gelijksoortige zaken eenvoudiger en goedkoper. Daarnaast heeft ook de DTe een belangrijke, publiekrechtelijke rol in de bescherming van de consument. Zij heeft daartoe een aantal instrumenten ter beschikking. In aanvulling op het reeds bestaande instrumentarium, de bindende aanwijzing en de last onder dwangsom, zal de DTe de mogelijkheid krijgen bij overtreding van de Elektriciteitswet 1998 of de Gaswet een bestuurlijke boete op te leggen. Deze kan bijvoorbeeld worden opgelegd bij het niet correct uitvoeren van het switchverzoek van de klant door de netbeheerder. Het boete-instrument zal zich evenwel niet beperken tot het functioneren van netbeheerders.

Het boete-instrument kan bijvoorbeeld ook worden gebruikt bij het leveren zonder vergunning aan kleinverbruikers, wanneer een leverancier weigert informatie aan DTe te verstrekken of bij schending van de leveringsplicht aan kleinverbruikers.

4. Leveranciersmodel

Leden van uw Kamer hebben gevraagd waarom er twee modellen in de markt worden gehanteerd die de relaties tussen aan de ene kant de klant en aan de andere kant de leverancier en netbeheerder beschrijven. In het Platform Versnelling Energieliberalisering (PVE) is door alle partijen overeengekomen voor kleinverbruikers zoveel mogelijk het zogenaamde leveranciersmodel te hanteren. Dit model regelt dat kleinverbruikers hun leverancier inschakelen en hun contacten met de netbeheerder via deze laten lopen. Het leveranciersmodel is ontwikkeld met het oog op het gemak voor de klant voor facturering en mutaties als gevolg van switchen en verhuizen. Aan het model ligt een modelovereenkomst ten grondslag over de informatie-uitwisseling en betaling tussen netbeheerders en leveranciers. Voor de grote zakelijke klanten zijn hierover geen nadere afspraken gemaakt, omdat het goed voorstelbaar is dat deze klanten rechtstreeks contact willen onderhouden met zowel de netbeheerder als de leverancier. In dat geval is er sprake van het netbeheerdersmodel. Op dit moment veroorzaken noodzakelijke aanpassingen van de administratieve systemen dat het leveranciersmodel niet over de volle breedte in de markt wordt toegepast. EnergieNed onderzoekt daarom met netbeheerders en leveranciers de mogelijkheid of deze modelovereenkomst meer bij de praktijk kan aansluiten. Ook wordt er bezien of de afspraken over de betaling tussen netbeheerders en leveranciers gefaseerd geïmplementeerd kunnen worden. De klant die gekozen heeft voor het leveranciersmodel merkt van dit laatste overigens niets en zijn bevrijdende betaling zal in alle gevallen gegarandeerd zijn. Hierdoor worden toekomstige discussies over dubbele facturen voorkomen. Het is uiteindelijk aan individuele marktpartijen te besluiten wel of niet van het leveranciersmodel gebruik te maken. Indien klanten dit een belangrijk element in de keuze voor een leverancier vinden, ben ik ervan overtuigd dat marktpartijen geprikkeld worden het leveranciersmodel aan te bieden.

5. Bescherming tegen wanprestatie door buitenlandse leverancier

Leden van Uw Kamer vroegen of de consument wel voldoende beschermd is tegen het niet goed presteren van een buitenlandse leverancier. Ik wijs erop dat de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet geen onderscheid maken tussen Nederlandse en buitenlandse leveranciers. In beide gevallen zullen leveranciers een vergunning voor levering aan kleinverbruikers moeten hebben (art. 43 Gaswet en artikel 95a Elektriciteitswet 1998) Daarbij hoort ook dat men moet beschikken over een onafhankelijke voor de consument toegankelijke geschillencommissie. Daarnaast is ook een buitenlandse leverancier die wil leveren aan Nederlandse consumenten gehouden aan de relevante bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek, waarover ik u in mijn brief van 6 oktober jl. (Kamerstukken II, 2003–2204, 28 982 nr. 5) heb geïnformeerd. Immers, indien buitenlandse bedrijven hier op de markt actief zijn, vallen zij voor die activiteiten automatisch onder het in Nederland geldende recht.

6. Beroep op «niet-ontvankelijkheid van afnemers» door DTe

Leden van de Kamer vroegen of de directeur van de DTe zich in toenemende mate beroept op «niet-ontvankelijkheid van afnemers» als argument om deze afnemers van een inhoudelijke toetsing door de rechter van besluiten van de directeur van de DTe af te houden.

De directeur DTe heeft aangeven dat zowel de statuten van deze organisaties als het vervallen van procesbelang een rol hebben gespeeld in het standpunt van DTe over de niet-ontvankelijkheid. Het procesbelang van LTO/PT zou vervallen zijn omdat de indicatieve tarieven waartegen de belangenorganisaties procederen geen werking meer hebben. Ik heb begrepen dat deze zaken in januari op de agenda van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven staan. Het lijkt mij verstandig om de rechter hier nu eerst een oordeel over te laten vormen.

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is DTe, net als elk ander bestuursorgaan, in bezwaarprocedures gehouden de ontvankelijkheid van partijen die bezwaar maken tegen een besluit van de directeur DTe, te toetsen. Op grond van artikel 1:2 van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ik wijs de leden van uw Kamer erop dat de besluiten van de directeur DTe zich vaak richten tot de netbeheerder. De netbeheerders zijn daarmee vaak direct belanghebbende bij het betreffende besluit. Voor belangenorganisaties zijn de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen van belang (artikel 1:3, derde lid van de Awb). DTe beoordeelt dit per geval. Vaak spelen de statuten van een belangenorganisatie daarbij een grote rol. Belangenorganisaties hebben hier overigens zelf invloed op. Immers door aanscherping of aanpassing van hun statuten of hun feitelijke werkzaamheden kunnen zij dit formele oordeel sterk beïnvloeden. Bovendien kunnen belangenorganisaties vaak ook namens één of meer direct belanghebbenden optreden.

Ik ben daarom van oordeel dat een wetswijziging om de rechtspositie van belangenorganisaties in de Elektriciteitswet 1998 of de Gaswet te verbeteren overbodig is. Bovendien zou dit een afwijking betekenen van het stelsel voor rechtsbescherming zoals dit is neergelegd in de Algemene wet bestuursrecht.

7. Status DTe als publiekrechtelijk toezichthouder

De Kamer heeft mij gevraagd naar de status van DTe als publiekrechtelijk toezichthouder in het licht van de vraag of DTe zich in voldoende mate op de consument richt en in dat kader voldoende bevoegdheden heeft. De DTe is als onderdeel van de NMa een publiekrechtelijk toezichthouder. Zoals u weet ben ik van plan de NMa op korte termijn de status van zelfstandig bestuursorgaan (zbo) te geven. Dit laatste acht ik van groot belang voor een efficiënte, onafhankelijke en slagvaardige toezichthouder, zowel voor het bedrijfsleven als voor de consument.

In het afgelopen jaar is DTe begonnen meer accent te leggen op het toezicht op het gedrag van marktpartijen. De bescherming van de consument vormt daarbij een belangrijk aspect. Het toezicht komt onder meer tot uitdrukking door toetsing van aanvragen van een leveringsvergunning, en er scherp op toezien dat alle leveranciers daadwerkelijk over een vergunning beschikken. Daarnaast ziet DTe toe op het gedrag van marktpartijen in het licht van de wet, zoals het in acht nemen van de maximale termijn voor het uitvoeren van een switch. Indien nodig zal DTe handhavend optreden. Om de effectiviteit daarvan te vergroten zal het handhavinginstrumentarium zoals aangekondigd worden uitgebreid met het boete-instrument.

Leden van Uw Kamer vroegen naar een reactie op de stelling van de Consumentenbond dat de DTe ook de transparantie in de markt zou moeten vergroten door objectieve informatie te verschaffen over onder meer de prijzen van verschillende leveranciers. Ik acht dit op dit moment niet nodig, aangezien in de markt goede initiatieven zijn genomen om de prijstransparantie, via verschillende websites te vergroten.

Consumenten kunnen wel rechtstreeks vragen stellen via de gratis informatielijn van de NMa en de DTe en via e-mail. Vanaf begin 2004 zal DTe objectieve informatie verstrekken over het functioneren van energiebedrijven. Zij zal daarbij onder meer gebruik maken van klachten die haar bereiken. De informatie zal zich toespitsen op de kwaliteit van de nota's het overstappen naar andere leveranciers en de administratieve verwerking van verhuizingen. DTe zal daarbij onder meer gebruik maken van de door de commissie Van Rooy genoemde methodiek van het Britse Energywatch, waardoor kwaliteitsverschillen tussen de verschillende bedrijven zichtbaar worden.

Ook vroegen leden van Uw Kamer om een reactie op de mening van de Consumentenbond dat DTe vooraf moet kunnen ingrijpen tegen agressieve verkoopmethoden van energieleveranciers. Ik vind dat de consument op dit punt voldoende beschermd is. Zoals collega Donner en ik al in de brief van 6 oktober jl. (Kamerstukken II, 2003–2004, 28 982 nr. 5) hebben aangegeven beschikken consumenten over een juridisch sterke positie. De commissie Van Rooy heeft dit in haar laatste rapportage bevestigd. Zoals aangekondigd in genoemde brief zal deze positie zal nog verder versterkt worden door wijziging van het Burgerlijk Wetboek inzake consumentenkoop, in die zin dat de regels omtrent consumentenkoop ook van toepassing zullen zijn op gas en elektriciteit. Allereerst zal de Raad voor de Rechtspraak zich moet uitspreken over de werklast alvorens het wetsvoorstel aan de Raad van State gestuurd kan worden. Mijn collega Donner en ik streven er krachtig naar dat voor de marktopening op 1 juli 2004, elektriciteit en gas niet langer zullen zijn uitgezonderd van de consumentenkoopregeling.

Daarnaast zal ik, zoals toegezegd bij de behandeling van de begroting van Economische Zaken, bij de beantwoording van de motie Heemskerk nog kijken naar de manier waarop het consumentenbelang door de verschillende markttoezichthouders wordt gediend.

Verder zijn, zoals eerder al opgemerkt, leveranciers gebonden aan de eisen die zijn verbonden aan het verkrijgen van een vergunning voor het leveren aan kleinverbruikers Dat werpt een drempel voor malafide bedrijven op.

Tot slot merk ik op dat consumenten of consumentenorganisaties op grond van het Burgerlijk Wetboek altijd de mogelijkheid hebben bij de rechter overtredingen, van bijvoorbeeld de Colportagewet, de Wet misleidende reclame of de Wet Verkoop op afstand, aan te kaarten.

8. Doelmatigheidskortingen

Leden van uw Kamer vroegen of de overeenkomst met de netbeheerders (in het kader van de zogenoemde reparatie van de x-factoren naar aanleidingen van een uitspraak van het CBB) bepaalt dat eventuele prijsverhogende effecten wel worden doorberekend en eventuele prijsverlagende effecten niet. Van een dergelijke situatie kan natuurlijk geen sprake zijn omdat dit in zou druisen tegen het gehanteerde systeem van tariefregulering. In het op basis van de CBB uitspraak herziene besluit van DTe over de nettarieven elektriciteit en de transporttarieven gas voor de jaren 2001–2003 zijn zowel de x-factoren voor de eerste als voor de tweede reguleringsperiode vastgelegd. Na het besluit optredende kostenveranderingen, zowel verhogingen als verlagingen worden niet doorberekend in deze x-factoren en hebben derhalve geen invloed op de tarieven in deze periodes. Vanaf de derde reguleringsperiode zullen in het systeem van maatstafconcurrentie wel de gemiddelde kostenveranderingen worden doorberekend. Dit betreft zowel kostenverhogingen als verlagingen.

9. Aansprakelijkheid

In reactie op vragen van enkele leden van uw Kamer naar aanleiding van het onlangs door de Algemene Energieraad (AER) uitgebrachte advies over aansprakelijkheid bij leveringsonderbrekingen merk ik – vooruitlopend op mijn op een later tijdstip aan u toe te zenden formele reactie op het advies van de raad – het volgende op. Ik ben blij met het advies van de raad. Enerzijds omdat ik met de raad van mening ben dat aansprakelijkheid bij leveringsonderbrekingen van stroom en gas goed geregeld moeten zijn. Anderzijds omdat de raad duidelijk laat zien dat een goede aansprakelijkheidsregeling «een kwestie is van maatvoering en balans» waarin de belangen van diverse betrokkenen (de individuele klant, het collectief van klanten, de netbeheerder, producenten en leveranciers) op een evenwichtige manier tegen elkaar moeten worden afgewogen. Dat laatste vraagt om zorgvuldigheid, ook in mijn reactie op het advies. Dat past ook bij de opvatting van de raad waar hij stelt het van groot belang te vinden dat voldoende tijd wordt besteed aan het ontwerpen van een goede regeling. En voorts, dat gedegen onderzoek naar jurisprudentie en verzekerbaarheid nodig is. Mede met het oog op dit laatste bereid ik mijn reactie op het advies van de raad in nauw overleg met de Minister van Justitie voor.

III Onderzoek DTe naar liquiditeit en prijsontwikkeling

1. Liquiditeit

Het Market Surveillance Committee van DTe heeft dit voorjaar gewezen op de teruglopende liquiditeit op de Nederlandse elektriciteitsmarkt. Signalen uit de markt wijzen in de richting van een sindsdien verder afnemende liquiditeit. Zo zijn er berichten dat enkele partijen zich hebben teruggetrokken. Verschillende leden van uw Kamer hebben mij daarover vragen gesteld.

De teruglopende liquiditeit baart mij zorgen, gelet op het belang van een goed functionerende groothandelsmarkt voor de concurrentie op de eindverbruikersmarkt. Ik heb DTe daarom verzocht een onderzoek te verrichten naar de ontwikkeling van de liquiditeit op de Nederlandse elektriciteitsmarkt, in aanvulling op het onderzoek dat dit voorjaar door het MSC is verricht. Het gaat in het bijzonder om de volgende vragen:

– Hoe heeft de liquiditeit zich dit jaar feitelijk ontwikkeld, i.h.b. sinds het uitbrengen van het rapport van het MSC afgelopen voorjaar? Zijn het volume en het aantal partijen dat actief is op de markt inderdaad verder afgenomen? Wat zijn de beweegredenen geweest voor partijen om zich van de markt hebben terug te trekken? Om welk (type) partijen gaat het?

– Wat zijn de achterliggende oorzaken geweest van de teruglopende liquiditeit? Welke rol hebben incidentele factoren gespeeld bij de ontwikkeling van de liquiditeit? In hoeverre zijn de factoren van meer structurele aard?

– Hangt een lagere liquiditeit samen met de mogelijkheid om de elektriciteitsprijs te beïnvloeden?

– Wat is de verwachting t.a.v. de ontwikkeling van de liquiditeit voor de eerstkomende periode?

– Belemmert het verwachte liquiditeitsniveau een effectieve concurrentie op de groothandelsmarkt en uiteindelijk op de markt voor levering aan eindverbruikers?

Indien de laatste vraag bevestigend moet worden beantwoord, vraag ik de DTe mij te adviseren over de mogelijkheden om de liquiditeit op de Nederlandse markt structureel te verbeteren. DTe heeft mij aangegeven het onderzoek te richten op de maand januari, zodat een vergelijking met het vorige onderzoek dat betrekking had op januari 2003, goed mogelijk is. Dit betekent dat DTe eind februari 2004 over haar bevindingen aan mij zal rapporteren. Ik vraag de DTe tevens het onderzoek waar wenselijk samen met de NMa te verrichten.

2. Prijsontwikkeling

De prijsontwikkelingen van de laatste maanden op de APX en de OTC-markt zijn voor mij een reden tot zorg en waakzaamheid. De signalen van marktpartijen en organisaties daarover neem ik ter harte. Ik wijs in dit verband op het onderzoek naar de liquiditeit dat DTe op mijn verzoek gaat verrichten. Ik stel echter ook vast dat prijsbewegingen bij marktwerking horen. De tijd van gereguleerde prijzen waarin alle kostenstijgingen werden afgewenteld op de afnemers ligt achter ons. Kijkend naar de feiten, stel ik vast dat de prijzen voor kleinverbruikers zonder liberalisering nog aanzienlijk hoger hadden gelegen. Dit is het gevolg van de efficiëntieslag waarover ik het in mijn brief van 1 december (Kamerstuk 21 501–33/28 982, nr. 44) heb gehad. De prijzen liggen nog steeds lager dan op het moment dat we de discussie over liberalisering zijn begonnen, zeker als we de inflatie en de gestegen gasprijzen in ogenschouw nemen. Ik stel ook vast dat de prijzen in omringende landen eveneens stijgen en dat de prijsverschillen met Duitsland voor levering in 2005 geleidelijk aan wat afnemen. Natuurlijk gaat dat wel met enige schommelingen gepaard maar, nogmaals, dat is ook de markt. De overheid moet alleen in heel uitzonderlijke gevallen interveniëren op de markt. Ik voel dan ook niets voor het invoeren van maximumprijzen.

IV Ontwerpbesluit Leveringszekerheid Gaswet en de gasmarkt in het algemeen

Ontwerpbesluit Leveringszekerheid Gaswet

Met betrekking tot het ontwerpbesluit leveringszekerheid Gaswet ben ik verheugd dat in zijn algemeenheid de Kamer positief heeft gereageerd op het voorstel. Ik ben voornemens om zo snel mogelijk na het vervolgoverleg van 17 december a.s. het ontwerpbesluit voor te leggen aan de Raad van State. Dit zal ik doen nadat ik het ontwerpbesluit aangepast heb om enkele inhoudelijke en juridische onduidelijkheden weg te nemen, waarop belanghebbenden en uw Kamer mij hebben gewezen. Hieronder ga ik in op de nadere vragen die door leden van Uw Kamer gesteld zijn.

1. Consistentie met Europese regelgeving

Enkele leden van uw Kamer vroegen zich af of het ontwerpbesluit wel past binnen de tweede Gasrichtlijn (2003/55/EG) van de Europese Unie. De genoemde Gasrichtlijn stelt expliciet dat lidstaten openbare dienstverplichtingen mogen opleggen aan gasbedrijven, onder andere met het oog op leveringszekerheid en consumentenbescherming. Dergelijke openbare dienstverplichtingen moeten wel objectief, transparant en non-discriminatoir zijn en moeten voldoen aan het zogenoemde proportionaliteitsvereiste. Verder verplicht de richtlijn lidstaten maatregelen te treffen om een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen. Het ontwerpbesluit leveringszekerheid Gaswet voldoet hieraan. Bovendien is de marktverstoring die het gevolg is van het centraliseren van de pieklevering proportioneel, gezien het te beschermen doel, leveringszekerheid voor kleinverbruikers. Er treedt immers alleen een significante marktverstoring op in de capaciteitsmarkt (vrijwel geen verstoring in de commoditymarkt), en zelfs binnen deze verstoring blijft concurrentie mogelijk. De maatregel legt immers allerminst vast wie de extra capaciteit, benodigd voor extreem koude dagen, aan de landelijke netbeheerder aanbiedt. Verder is het zo dat het gros van de benodigde capaciteit voor kleinverbruikers, namelijk voor -9 Celsius en warmer, niet onder dit ontwerpbesluit valt. Daar grijpt dit ontwerpbesluit niet op in en zijn er nog voldoende mogelijkheden voor marktpartijen die investeringen plegen in capaciteitsmaatregelen, zoals ondergrondse opslag. Tot slot geldt voorliggend ontwerpbesluit voor iedere leverancier aan kleinverbruikers, zonder onderscheid te maken in de nationaliteit van de leverancier. Het ontwerpbesluit leveringszekerheid Gaswet is daarom in lijn is met Europese regelgeving. Overigens heeft over het ontwerpbesluit ten tijde van de totstandkoming overleg plaatsgevonden met de Europese Commissie, juist met het oog op het voorkomen van strijdigheid met de Europese richtlijn.

2. Alternatieve maatregelen bij extreme kou

Enkele leden van uw Kamer vroegen zich af waarom er niet gekozen is voor een alternatieve maatregel om de leveringszekerheid bij extreme kou te garanderen. In dit alternatief reserveert de landelijke netbeheerder alleen reservecapaciteit, als ex ante door DTe wordt geconstateerd dat vergunninghouders te weinig gecontracteerd hebben. Vervolgens worden de kosten, die de landelijke netbeheerder maakt voor deze reservering, gedragen door vergunninghouders die ex post te weinig hebben gecontracteerd. Ik vind dat het primaire doel, de leveringszekerheid voor kleinverbruikers, in dit alternatief ondersneeuwt. Ten eerste is er onvoldoende stimulans voor vergunninghouders om (vóóraf) te investeren in leveringszekerheid voor extreem koude dagen. Immers, het alternatief beoogt dat er alleen kosten ontstaan voor de vergunninghouder als extreme kou daadwerkelijk optreedt, terwijl er wel, door de landelijke netbeheerder, iedere winter geïnvesteerd dient te worden in reservecapaciteit. Ten tweede is de controle ex ante door DTe een momentopname, die niet overeen hoeft te komen met de werkelijke hoeveelheid klanten van vergunninghouders tijdens de winter. Tussen het moment van controle en een extreem koude dag, mogen in een vrije markt klanten van leverancier wisselen. Een vergunninghouder met een afnemend aantal klanten onder kleinverbruikers is dan uiteraard vrij om het overschot aan reservecapaciteit elders aan te bieden, dus niet noodzakelijkerwijs aan een vergunninghouder met een toegenomen hoeveelheid klanten onder kleinverbruikers. Zodoende kan er een tekort ontstaan. Het ontwerpbesluit leveringszekerheid Gaswet kent deze twee nadelen niet. Aangezien mijn primaire doel de leveringszekerheid voor kleinverbruikers is, zal ik het ontwerpbesluit op dit punt niet aanpassen, omdat het model dat ik voorstel in het ontwerpbesluit naar mijn stellige overtuiging de leveringszekerheid voor de kleinverbruiker het beste garandeert.

3. Melding faillissement

Leden van uw Kamer vroegen mij welke mogelijkheden de DTe heeft om te handhaven dat partijen een faillissement van een leverancier zullen melden. Zoals u weet, ben ik voornemens de DTe een boete-instrument te geven. Dit instrument zal ook gelden voor de maatregelen bij een faillerende vergunninghouder; zodoende is een extra «stok achter de deur» gecreëerd.

4. Motie Ten Hoopen

Leden van uw Kamer vroegen mij of ik uitvoering geef aan de motie Ten Hoopen (Kamerstukken II, 2002–2003, 28 600, XIII, nr. 26). Met voorliggend ontwerpbesluit leveringszekerheid Gaswet wordt in de geest van de motie Ten Hoopen gehandeld. Strikt formeel geeft het ontwerpbesluit echter uitvoering aan het amendement Kortenhorst (neergelegd in artikel 10 en artikel 47 Gaswet). De Motie Ten Hoopen is meer omvattend dan het amendement Kortenhorst. In de Motie Ten Hoopen wordt het Kabinet verzocht een wetsvoorstel in te dienen tot wijziging van de Gaswet met het oog op de publieke belangen in de gassector, m.n. met het oog op het handhaven van het kleine veldenbeleid en het onafhankelijk beheer van het hogedrukgastransport. Met het wetsvoorstel «Wijziging van de Elektriciteits- en Gaswet in verband met implementatie en aanscherping van het toezicht netbeheer», dat ik nog dit jaar zal indienen, beoog ik uitvoering te geven aan de motie. Het kleine veldenbeleid, al opgenomen in de huidige Gaswet, zal volledig gehandhaafd blijven. Genoemd wetsvoorstel bevat, mede met het oog op implementatie van de Europese richtlijn, regels omtrent de juridische splitsing van Gasunie en regels met betrekking tot het onafhankelijk beheer van het gastransportnet.

5. Reikwijdte van de maatregelen omtrent een «noodleverancier»

Leden van Uw Kamer vroegen of ook kleinzakelijke afnemers onder de regeling «noodleverancier» vallen, omdat de kleinzakelijke afnemer naar hun mening vergelijkbaar is met de consument voorzover het gasinkoop betreft. Ik sluit mij volledig aan bij dit standpunt. De genoemde regeling zal dan ook gelden voor alle kleinverbruikers. Voor elektriciteit is eveneens een regeling in de maak, die analoog is aan het onderdeel «noodleverancier» van het ontwerpbesluit leveringszekerheid Gaswet. Deze regeling zal in de Systeemcode worden opgenomen. De gezamenlijke netbeheerders zullen deze in januari aan DTe sturen. Het is gepland deze regeling vast te stellen in het voorjaar van 2004. Het lijkt me voorbarig om deze regeling op dit moment inhoudelijk te bespreken, aangezien DTe nog wacht op een voorstel van de gezamenlijke netbeheerders.

6. Pieklevering

Door leden van uw Kamer is de reikwijdte van het ontwerpbesluit op het onderdeel pieklevering ter sprake gebracht, en werd de vraag gesteld of het gehele midden- en kleinbedrijf onder de regeling zou moeten vallen. Ik wijs erop dat een groot deel van het midden- en kleinbedrijf, namelijk zij die jaarlijks minder dan 170 000 m3 gas afnemen, onder de regeling zal vallen. Deze afnemers zijn immers gedefinieerd als kleinverbruiker. Afnemers met een hoger jaarlijks gasverbruik hebben een veel sterkere inkooppositie. Derhalve beschouw ik extra maatregelen voor hen als onnodig marktverstorend. Er wordt wel beweerd dat het gasnet één communicerend vat is, zodat een beperkte reikwijdte van maatregelen überhaupt niet mogelijk is. Dit is mijns inziens onjuist. Uiteraard is het van belang het gehele gasnet op druk te houden, maar de manier waarop hiertoe bijgedragen kan worden, verschilt per doelgroep. Voor kleinverbruikers kan tijdens extreme kou praktisch alleen via de aanbodzijde voor voldoende gasdruk gezorgd worden, waartoe voorliggend ontwerpbesluit strekt. Bij grootverbruikers zijn individuele maatregelen aan de vraagkant een reële optie; de benodigde deskundigheid mag bij hen aanwezig worden verondersteld. Zodoende is de reikwijdte van het ontwerpbesluit niet alleen in lijn met het publieke belang, maar tevens realiseerbaar.

7. - 9/-17 graden

Enkele leden van de Kamer stelden de vraag waarom ik gekozen heb om zeldzaam koude winterdagen te definiëren als dagen waar de gemiddelde etmaaltemperatuur tussen min 9 graden en min 17 graden Celsius ligt. De kernvraag hierbij is: waar ligt de grens tussen enerzijds voor de markt aantrekkelijke levering, en anderzijds pieklevering, die economisch onaantrekkelijk is voor individuele leveranciers? Er is voor deze grens geen definitie te vinden die door iedereen wetenschappelijk aanvaard is. Ik schat echter in dat de markt voldoende mogelijkheden heeft om gaslevering die vaker dan ééns per twee jaar nodig is, het leeuwendeel dus, zelf op te pakken. Voor levering die veel minder vaak voorkomt, in de ordegrootte van één week per 15 jaar, vind ik de marktprikkels onvoldoende en ben ik niet bereid, zeker in de eerste jaren na marktopening, onnodig risico nemen met de leveringszekerheid aan kleinverbruikers. Deze tweejaarlijkse frequentie in het achterhoofd houdend, brengen meteorologische statistieken mij op een temperatuurgrens van min 9 graden Celsius. De ondergrens van min 17 graden wordt nu al gehanteerd; de huidige gasinfrastructuur is erop gebouwd dat er boven deze temperatuur wel voldoende capaciteit is om aan alle vraag te voldoen. De historie van de Nederlandse gaslevering geeft mij geen aanleiding om deze grens aan te passen.

8. Prijsvorming pieklevering

Leden van uw Kamer maakten zich zorgen over de prijsvorming rondom de dienst pieklevering en vroegen zich af of de positie van de kleinverbruiker niet wordt geschaad. Ik wijs erop dat de dienst pieklevering bestaat uit een transport- , commodity-, en capaciteitsdeel. Voor het transportdeel zijn er wettelijke procedures (Gaswet, artikel 80 en artikel 81) voor het vaststellen van de tarieven en voorwaarden voor transport van gas. Commodity en capaciteit zijn te koop op de Noordwest-Europese groothandelsmarkt. De landelijke netbeheerder zal beiden inkopen onder de meest voordelige en zekere voorwaarden. Dit is en blijft een markt met concurrentie, omdat voorliggend ontwerpbesluit alleen regels stelt aan de inkoop voor vergunninghoudende leveranciers, een stap lager in de leveringsketen. Vandaar dat sprake is van zogenoemde marktconforme tarieven voor deze dienst van de beheerder van het landelijk gastransportnet. In het ontwerpbesluit is geregeld dat DTe zal toezien op deze tarieven. Tot slot wijs ik er op dat voor de eindprijzen aan kleinverbruikers wettelijk is vastgelegd (artikel 44, eerste lid Gaswet) dat leveranciers redelijke tarieven dienen te hanteren. Ook hierop ziet de DTe toe. Ik ben daarom van mening dat de positie van de kleinverbruiker niet geschaad wordt.

Gas algemeen.

1. Spotmarkt gas

Leden van uw Kamer vroegen of er een spotmarkt voor gas bij de APX komt.

Op dit moment beziet de APX de mogelijkheden om een dergelijke spotmarkt op te zetten. Voor zover ik begrepen heb zit men nog in de fase van een haalbaarheidsonderzoek. In dat kader wordt door APX met diverse marktpartijen en met de beheerder van het landelijk gastransportnet (GTS) gesproken. Ik sta positief tegenover een dergelijk initiatief.

2. Veilen van importcapaciteit gas

Mij is ook gevraagd hoe ik tegenover het veilen van importcapaciteit voor gas sta. Ik heb begrepen dat er zorgen zijn omtrent de importcapaciteit van het landelijk gastransportnet. Een mogelijk tekort aan importcapaciteit werd door onderzoeksbureau Brattle in een onderzoek in opdracht van de DTe als een van de problemen voor een gasmarkt gesignaleerd. DTe evalueert op dit moment – mede naar aanleiding van genoemd rapport – de richtlijnen voor toegang tot het gasnet en organiseert in dat kader een marktconsultatie. Ik vind het daarom nog te vroeg inhoudelijk in te gaan op de vraag of importcapaciteit geveild zou moeten worden.

3. Grondstofgastarief

Leden van uw Kamer hadden een vraag over het grondstoftarief van Gasunie Trade & Supply. In zijn algemeenheid wil ik mij niet mengen in commerciële afwegingen van ondernemingen. Naar ik begrepen heb zijn de onderhandelingen tussen Gasunie en de afnemers bovendien nog gaande. Ik wil derhalve noch vooruitlopen op de uitkomsten van die onderhandelingen noch speculeren over de gevolgen daarvan.

V Regelgeving

1. Boetes

Diverse leden van uw Kamer hebben, mede naar aanleiding van uitlatingen van de Consumentenbond, gevraagd hoe het precies met boetes zit. Graag licht ik nog eens nader mijn voornemen omtrent de introductie van een boetesysteem toe. Ik wil het handhavingsinstrumentarium van de DTe uitbreiden door de DTe de mogelijkheid te geven om bij overtreding van een groot aantal specifiek aangewezen bepalingen van de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998 een boete op te leggen. Daarbij gaat het niet alleen om bepalingen die gericht zijn op netbeheerders, maar ook om bepalingen die verplichtingen voor leveranciers behelzen. Het voorstel voor dit boete-instrument is onderdeel van het wetsvoorstel tot wijziging van de Elektriciteits- en Gaswet in verband met implementatie en aanscherping van het toezicht netbeheer. Ik zal dit wetsvoorstel nog dit jaar indienen bij uw Kamer. In verband met de implementatiedatum van de herziene Europese liberaliseringsrichtlijnen moet genoemd wetsvoorstel op 1 juli 2004 tot wet zijn verheven en in werking treden. Dat betekent dat DTe op het moment van marktopening over het boete-instrument zal kunnen beschikken.

2. Planning voorstellen voor gemiddelde kwaliteitsnormen

Leden van Uw Kamer vroegen naar de planning van de voorstellen voor gemiddelde kwaliteitsnormen en kwaliteitsregulering. Het wetsvoorstel «Wijziging Elektriciteitswet 1998 en Gaswet in verband met implementatie en aanscherping toezicht netbeheerder» bevat een aantal maatregelen ter borging van de kwaliteit van de netwerken. Het betreft hier onder andere het invoeren van kwaliteitsregulering door middel van maatstafconcurrentie, het versnellen van de storingsregistratie en, in de vorm van een tegemoetkomingsregeling, prikkels voor netbeheerders om het aantal en de duur van leveringsonderbrekingen te beperken. Het systeem van kwaliteitsregulering zal op zijn vroegst in 2005 in werking treden. De gemiddelde kwaliteitsnormen waar de leden naar vragen, zien op de spanningskwaliteit. Deze normen zijn opgenomen in de technische codes van de DTe. Bij besluit van 14 februari 2003 heeft DTe de minimumnormen voor de spanningskwaliteit vastgesteld. Daarbij heeft DTe de netbeheerders tevens opgedragen om een voorstel voor te bereiden ter vaststelling van de gemiddelde kwaliteit. Op grond van dat besluit dienen de netbeheerders medio 2004 een voorstel bij DTe in te dienen. Deze periode is nodig, aangezien een reeks van metingen uitgevoerd moet worden om een goed onderbouwd voorstel voor de gemiddelde spanningskwaliteit op te stellen. Nadat DTe het voorstel van de netbeheerders heeft ontvangen, zal de directeur daarover een besluit nemen.

3. Handhavingsplan DTe

Leden van Uw Kamer vroegen wanneer ik het goedkeuringsbesluit voor het handhavingsplan van DTe zal nemen. Op dit moment is dat niet aan de orde. DTe heeft in de zomer van 2003, vooruitlopend op de wettelijke plicht daartoe, een handhavingsplan opgesteld. De proactieve houding van de directeur DTe heb ik daarbij zeer gewaardeerd. Een herzien handhavingsplan zal DTe op grond van de wettelijke verplichting aan mij ter goedkeuring voorleggen. Het goedkeuringsbesluit zal ik voor 1 juli 2004 publiceren.

VI Concentraties, oligopolies, interconnectoren

1. Investeringen in productiecapaciteit voor elektriciteit

Er is mij gevraagd om vóór 1 juli 2004 de garantie te geven dat er voldoende productiecapaciteit voor elektriciteit beschikbaar is en hoe het staat met de ontwikkeling van een markt voor capaciteit. Verder is door leden van de Kamer gewezen op de noodzaak van voldoende investeringen in productiecapaciteit. Daarbij vroegen deze leden zich af of de hoge marktprijzen wel een voldoende prikkel voor investeringen zijn als er tegelijkertijd een ruime mogelijkheid is tot import van elektriciteit.

Uit het op 3 september jl. gepubliceerde monitoringsrapport van TenneT blijkt dat er de komende jaren nog voldoende productiecapaciteit beschikbaar zal zijn. De reservemarge voor binnenlandse productiecapaciteit is 23% en als de importcapaciteit wordt meegerekend is de reservemarge 46%. Wel concludeert de DTe op basis van de monitoringsrapportage dat er in de periode na 2007 sprake zal zijn van een oplopend tekort van binnenlandse productiemiddelen ten opzichte van de binnenlandse vraag. In mijn brief van 3 september jl. heb ik daarom beleid langs drie sporen aangekondigd. Het betreft het verbeteren van marktmechanismen, het vergroten van de vraagrespons en het versterken van investeringsprikkels. De achterliggende analyse en een actieprogramma ter invulling van deze beleidssporen kunt in vinden in de notitie «Elektriciteit in Evenwicht» die onlangs is gepubliceerd.1

Op dit moment ben ik bezig met een nadere analyse en invulling van de drie in de brief van 3 september jl. genoemde mogelijkheden om te komen tot aanvullende investeringsprikkels voor productiecapaciteit. Het gaat hier om een bilaterale capaciteitsmarkt, reservecontracten en betrouwbaarheidscontracten. Gezien de complexiteit van de mechanismen en de effecten daarvan op de werking van de markt is zorgvuldigheid geboden. Ik werk daarom voor de analyse en uitwerking nauw samen met betrokkenen en deskundigen in binnen- en buitenland. Daarbij houd ik ook rekening met de ideeën die bij de Europese Commissie circuleren. Zoals eerder toegezegd zal ik u vóór 1 juli 2004 een uitgewerkt voorstel aanbieden, zonodig vergezeld van een opzet voor de daarvoor noodzakelijke aanpassingen van de regelgeving.

In hoeverre een hogere marktprijs zal bijdragen aan nieuwe investeringen, zal in de praktijk moeten blijken. Interessant is wel dat meerdere producenten hebben aangekondigd reeds bestaande centrales te gaan renoveren om zodoende de levensduur substantieel te verlengen. Zulke investeringen dragen uiteraard ook bij aan de beschikbare productiecapaciteit op de langere termijn.

Een toename van de import van elektriciteit beschouw ik uit oogpunt van zowel marktwerking, liquiditeit, mededinging als leveringszekerheid overigens als positief. Ook verbindingen met landen waar wij nu nog geen verbinding hebben als het Verenigd Koninkrijk is een goede ontwikkeling vanuit zowel nationale als Europese optiek. Het is immers een signaal van een toenemende integratie van markten en biedt de mogelijkheid om voor de balanshandhaving niet uitsluitend afhankelijk te zijn van nationale productiecapaciteit. De vraag waar de elektriciteit precies geproduceerd wordt vind ik ondergeschikt aan de vraag of in Nederland het licht blijft branden.

2. Transparantie

Terecht is door meerdere fracties opgemerkt dat transparantie in de elektriciteitsproductiesector van groot belang is voor de marktwerking, zeker wanneer het aantal aanbieders in de markt afneemt. Het gaat daarbij om twee vormen van transparantie, transparantie op de lange- en transparantie op de korte termijn.

Wat betreft de lange termijn is in het wetsvoorstel «Wijziging Elektriciteitswet 1998 en Gaswet in verband met implementatie en aanscherping toezicht netbeheer» opgenomen dat ik de landelijk netbeheerder elektriciteit kan opdragen de ontwikkeling van de productiecapaciteit voor de langere termijn te monitoren.

Ten aanzien van de korte termijn zal DTe nog deze maand elektriciteitsproductiebedrijven de verplichting opleggen iedere dag aan de landelijke netbeheerder de inzet van productiemiddelen voor de volgende dag te melden.

Dit ten behoeve van het handhaven van de energiebalans, het evenwicht tussen vraag en aanbod. Zo wordt voorkomen dat de stroomvoorziening naar afnemers wordt verbroken terwijl er nog productievermogen aanwezig is die dit kan voorkomen. Deze informatie zal in enigerlei vorm aan marktpartijen beschikbaar worden gesteld. Marktpartijen kunnen daardoor beter beoordelen of, en zo ja tegen welke prijs zij productievermogen willen aanbieden aan TenneT voor het handhaven van de energiebalans.

Ik vind dat hiermee een belangrijke impuls wordt gegeven aan de transparantie op de elektriciteitsmarkt.

3 Grootverbruikers en nieuwe centrales

Leden van de Kamer hebben gevraagd hoe ik oordeel over de plannen van een groep metaalproducenten om een eigen elektriciteitscentrale te bouwen. Ik ken de details van de plannen niet, maar naar ik heb begrepen willen de initiatiefnemers daarmee hun afhankelijkheid van de stroomproducenten verminderen. Ik juich dergelijke plannen toe. Met het bouwen van een centrale groeit de productiecapaciteit en wordt het aanbod van elektriciteit op de Nederlandse markt hoe dan ook verruimd. Ik beschouw een dergelijk eigen initiatief dan ook als één van de vruchten van marktwerking.

4 EU-sancties tegen oligopolies

Leden van uw Kamer hebben gevraagd naar de mogelijkheden die de Europese Commissie heeft om tegen oligopolievorming op de elektriciteitsmarkt op te treden. De Commissie heeft daartoe de beschikking over het mededingingsinstrumentarium. Dat bestaat uit een verbod op kartelvorming, een verbod op misbruik van economische machtsposities en het concentratietoezicht. In dit verband zijn vooral de laatste twee relevant. Het Europeesrechtelijke verbod op misbruik van een economische machtspositie biedt ruwweg dezelfde mogelijkheden als art. 24 van de Nederlandse Mededingingswet dat ook op misbruik van economische machtsposities ziet. De nieuwe Europese mededingingsverordening (Vo.1/2003) vormt, zoals in mijn brief van 1 december jl. uiteengezet een verruiming van het Europese instrumentarium, omdat het hiermee mogelijk wordt structurele maatregelen te nemen indien misbruik van economische machtspositie grensoverschrijdende effecten heeft. De Europese Concentratieverordening biedt mogelijkheden om ongewenste grensoverschrijdende concentraties op de elektriciteitsmarkt tegen te gaan. Zoals ik in genoemde brief van 1 december jl. heb geschreven zijn de mogelijkheden van dat toezicht niet onbeperkt. Een zaak wordt afgehandeld òf door de EU òf door een lidstaat. Voor meer informatie over de mogelijkheden en beperkingen verwijs ik naar het in de hierboven genoemde brief genoemde rapport dat NERA hierover op verzoek van mijn ministerie heeft gemaakt.

5. Vuile stroom door interconnectoren

Leden van uw Kamer vroegen of een toename van de elektriciteitsimport ook een toename van de import van vuile stroom betekent en of dit wenselijk is. De mate waarin elektriciteit wordt geïmporteerd en de milieukwaliteit van deze geïmporteerde elektriciteit wordt primair door de markt bepaald. Deze internationale markt moet in zijn totaliteit voldoen aan de milieuregels die internationaal gelden, waaronder het Kyoto-protocol. Het stellen van regels voor de milieukwaliteit van geïmporteerde elektriciteit acht ik daarom niet wenselijk en is overigens in het kader van het EU-recht ook niet mogelijk. Wel vind ik het van groot belang dat afnemers zelf kunnen bepalen wat de milieukwaliteit van de aan hen geleverde elektriciteit is. Een dergelijke mogelijkheid hoort bij een internationale, vraaggestuurde en transparante elektriciteitsmarkt. Met de introductie van stroometikettering wordt dit mogelijk gemaakt. Alle lidstaten zijn op grond van de richtlijn 54/03/EG verplicht stroometikettering per 1 juli 2004 in te voeren. Ik implementeer deze verplichting door middel van het wetsvoorstel «Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet in verband met implementatie en aanscherping van het toezicht netbeheer» dat in december nog aan u zal worden toegestuurd. Stroometikettering houdt in dat alle leveranciers, de verplichting zullen krijgen om de bronnen waarmee hun elektriciteit is opgewekt kenbaar te maken aan hun afnemers. Tevens moet de leverancier op de energierekening verwijzen naar beschikbare referentiebronnen waar over de milieugevolgen van de geleverde elektriciteit informatie voor een ieder beschikbaar is (bijvoorbeeld de website). Ook moeten leveranciers jaarlijks aan hun afnemers een etiket tonen op de jaarrekening. Deze verplichting is niet alleen nationaal, maar geldt voor alle leveranciers binnen de Europese Unie. Stroometikettering geeft afnemers de mogelijkheid naast prijs en service ook op basis van milieukwaliteit een keuze te maken voor een leverancier. Zowel in nationaal als Europees verband wordt overleg gevoerd over het harmoniseren van een etiket. Voorlopig wil ik bezien hoe deze besprekingen verlopen voor ik verplichtingen aan de uniformiteit van een etiket zal stellen.

6. Technische beperkingen importcapaciteit

Verschillende leden van uw Kamer vroegen mij wat precies de technische beperkingen voor importcapaciteit zijn. Naast de gangbare technische begrenzing van het maximale doorlaatvermogen en blindlastvermogen van de interconnectoren is er nog een aantal specifieke beperkingen. Voor de grens met Duitsland hebben die betrekking op het relatief grote aandeel windenergie in Noord-Duitsland. Hierdoor is er sprake van relatief grote onbalans in de productie die door andere productie-eenheden moet worden gecompenseerd. Dit vraagt weer de nodige netcapaciteit van de achterliggende netten waardoor de capaciteit voor import wordt beperkt. Voor de grens met België hebben de beperkingen te maken met de capaciteit van de achterliggende netten. Met name de interconnectiecapaciteit tussen België en Frankrijk vormt een knelpunt. Hier wordt door de betrokken TSO's overigens aan gewerkt.

7. Wettelijke regulering oligopolies

Er zijn vragen gesteld omtrent de regulering van oligopolies. Een oligopolie is een sector waarin slechts een paar ondernemingen actief zijn. Een dergelijke sector kent in het algemeen een hoge concentratiegraad. Zoals ik in mijn hierboven genoemde brief van 1 december jl. uiteengezet heb is de Nederlandse markt minder geconcentreerd dan die in omringende landen. Bovendien is ook op een redelijk geconcentreerde markt wel degelijk effectieve concurrentie mogelijk. Een oligopolie is dan ook op zichzelf niet strafbaar. De Nederlandse Mededingingswet biedt mogelijkheden op te treden tegen bepaalde gedragingen van ondernemingen, i.c. die gedragingen die kunnen worden aangemerkt als misbruik van een bestaande economische machtspositie. Artikel 24 van de Mededingingswet strekt daartoe. Het concentratietoezicht van de Mededingingswet biedt geen mogelijkheden om op te treden tegen de economische machtspositie zelf, maar wel tegen de uitbreiding daarvan via een fusie of een overname. Fusies en overnames boven een bepaalde drempel moeten worden gemeld bij de NMa. Die kan dan toetsen of met de fusie of overname een bestaande economische machtspositie op de relevante markt wordt versterkt. Als de NMa constateert dat dit het geval is, kan zij een vergunning voor de fusie weigeren of slechts afgeven nadat de betrokken ondernemingen concessies hebben gedaan (zogenoemde «remedies») die de gerezen bezwaren wegnemen. Het huidige instrumentarium maakt naar mijn mening een effectief toezicht mogelijk op oligopolies door ongewenste gedragingen op oligopolistische markten te verbieden en ongewenste uitbreidingen van oligopolies te verhinderen. Ik zie dan ook geen reden om dit instrumentarium aan te passen.

8. Verplichte verkoop via APX

Leden van uw Kamer hebben gevraagd of het niet zinvol is het aanbod op de APX te verruimen door producenten te verplichten een deel van hun productie op de APX aan te bieden. Ik kan de effecten van een dergelijke maatregel op de elektriciteitsmarkt niet goed inschatten. Het is misschien mogelijk dat een dergelijke maatregel bijdraagt aan een verbetering van de liquiditeit, maar bijvoorbeeld bijzonder nadelig uitpakt voor de handel op de Over The Counter (OTC) markt of de investeringsbereidheid en de voorzieningszekerheid. Ik zal deze vraag betrekken bij het onderzoek dat DTe op mijn verzoek gaat verrichten naar de liquiditeitsontwikkeling door de Nederlandse markt.

VII Onafhankelijkheid netbeheerders

Tijdens het overleg met uw Kamer zijn verschillende vragen over de unbundling van energiebedrijven gesteld. Ik ben het volledig met de leden van de Tweede Kamer eens dat bij de unbundling de sleutel ligt tot een goede marktwerking. In Nederland gaan we daar nu al heel ver in. Zo moet de netbeheerder in een aparte NV of BV ondergebracht zijn (juridische unbundling) en mogen het bestuur en de meerderheid van de leden van de Raad van Commissarissen van de netbeheerder geen directe of indirecte binding met een producent, een leverancier of een aandeelhouder van de netbeheerder hebben. De aandeelhouders mogen zich niet bemoeien met de uitvoering van de taken van de netbeheerder en een netbeheerder of een dochter van een netbeheerder mag geen concurrerende goederen of diensten leveren noch een groepsmaatschappij bevoordelen. De netbeheerder mag niet discrimineren bij een aansluiting en het transport en moet een aparte boekhouding voeren. Tevens moet de netbeheerder gegevens geheim houden.

Het rapport van Deloitte en Touche laat nog eens zien dat Nederland op de dimensies «waarborgen publieke belangen» en «marktwerking» in vergelijking met het buitenland goed scoort. Het wetsvoorstel dat ik binnenkort bij uw Kamer zal indienen scherpt de bestaande regels voor de onafhankelijkheid van netbeheerders nog verder aan.

In het geval een netbeheerder wanbeheer pleegt is het juridisch mogelijk om de economische eigendom over te laten gaan naar een andere netbeheerder. Voorwaarde hierbij is dat degene aan wie de wanpresterende netbeheerder zijn economische eigendom ontleend daar tijdig zijn medewerking aan verleent. Ik werk dit uit in het wetsvoorstel dat ik binnenkort bij de Tweede Kamer in zal dienen.

Met betrekking tot het afsplitsen van de eigendom van de netten en een koppeling aan privatisering kan ik aangeven dat ik er naar streef om in februari mijn visie op privatisering aan u kenbaar zal maken. Ik spreek op dit moment met vele partijen om mij een goed oordeel omtrent privatisering te kunnen vormen. Ook de AER zal mij op dit onderwerp in december adviseren. Dat advies neem ik graag mee in mijn brief aan uw Kamer. Ik wil nogmaals benadrukken dat ik liberalisering en privatisering zoveel mogelijk los van elkaar wil behandelen. Op die manier is er alle tijd en ruimte om over dit onderwerp met uw Kamer verder te praten. Uitgangspunt van mijn beleid blijft steeds de positie van consumenten. Bij het opstellen van mijn privatiseringsnotitie zal ik ook serieus kijken naar de voor- en nadelen van het afsplitsen van de eigendom van de netwerken in het geval van privatisering. Dit gaat wel veel verder dan in de meeste andere Europese landen, maar ik wil wel naar deze optie kijken.

Ook zal ik een eventuele scheiding tussen distributienetten en transportnetten bestuderen.

In de wet Financiering decentrale overheden1 is aangegeven dat openbare lichamen (o.a. gemeenten en provincies) uitsluitend ten behoeve van de uitoefening van de publieke taak leningen aan mogen gaan, middelen uit mogen zetten (deelnemingen nemen) of garanties mogen verlenen, tenzij deze middelen of derivaten een prudent karakter hebben en niet gericht zijn op het genereren van inkomen door het lopen van overmatig risico. De publieke taak zelf wordt in deze wet niet nader omschreven. De afbakening van de publieke taak is de eigen verantwoordelijkheid van de openbare lichamen. Afhankelijk van de afweging terzake van het openbaar lichaam zelf, kunnen deze activiteiten dus een onderdeel van de publieke taak van een openbaar lichaam zijn. De wet verbiedt derhalve geen deelneming in energiebedrijven.

Enkele leden van uw Kamer vroegen mij hoe het voornemen van TenneT tot samenwerking met de Rabobank zich verhoudt tot het uitgangspunt dat organen met een publieke taak gescheiden moeten zijn van commerciële instellingen? Ook vroegen enkele leden of het juist is dat TenneT zou streven naar participatie in buitenlandse bedrijven in de energiesector.

Het is juist dat TenneT en de Rabobank een joint-venture hebben opgericht die actief zal zijn als handelsplatform voor duurzame energiecertificaten. De NMa heeft op 11 september jl. bepaald dat voor deze concentratie geen vergunning is vereist. In het wetsvoorstel «Wijziging van de Elektriciteits- en Gaswet in verband met implementatie en aanscherping van het toezicht netbeheer», zal ik nader ingaan op de positionering van TenneT en haar onafhankelijke rol als landelijke netbeheerder van de elektriciteitsmarkt.

De Minister van Economische Zaken,

L. J. Brinkhorst


XNoot
1

Zie: http://ez.nl/upload/docs/abw/ elektriciteitinevenwicht.pdf.

XNoot
1

Staatsblad 2000, 587.

Naar boven