29 303
Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet (verlenging termijn waarbinnen een afnemer wordt beschouwd als beschermde afnemer in de zin van de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998)

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 10 december 2003

1. Inleiding

Met belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag van 4 december 2003 (Kamerstukken II 2003–2004, 29 303, nr 4). Graag ga ik hieronder in op de vragen en opmerkingen van uw Kamer en vertrouw op een spoedige behandeling van dit wetsvoorstel.

2. Vragen en opmerkingen van technische aard

De leden van de PvdA-fractie vroegen of ik het standpunt van het MKB, dat privatisering van de netwerken nog tenminste 5 jaar zou moeten worden uitgesteld, deel. Ik streef er naar om in februari 2004 mijn visie op privatisering aan de Tweede Kamer kenbaar te maken. Ik spreek op dit moment met vele partijen om mij een goed oordeel omtrent privatisering te kunnen vormen. Ook de AER zal mij op dit onderwerp in december adviseren. Dat advies neem ik mee in de brief die ik u daarover zal sturen. Ik wil nogmaals benadrukken dat ik liberalisering en privatisering zoveel mogelijk los van elkaar wil behandelen. Op die manier is er alle tijd en ruimte om over dit moeilijke onderwerp met uw Kamer verder te praten. Uitgangspunt van mijn beleid blijft steeds de positie van consumenten.

De leden van de PvdA-fractie wilden weten of een uitstel van de privatisering van netwerken met 5 jaar kan zonder de huidige Elektriciteitswet 1998 en Gaswet te hoeven veranderen. Op grond van artikelen 93, negende lid, van de Elektriciteitswet 1998 en 85, achtste lid, van de Gaswet kan het verbod tot privatisering bij ministeriële regeling met een bij de regeling te bepalen termijn verzet worden indien de wettelijke bepalingen die voorzien in aanscherping van het toezicht op de netbeheerder nog niet in werking zijn getreden of indien de ontwikkelingen op de elektriciteits- of gasmarkt voor beschermde afnemers daartoe aanleiding geven. De ministeriële regeling wordt niet vastgesteld dan nadat daarover met de Tweede Kamer overleg is gevoerd.

Voorts vroegen de leden van de PvdA-fractie naar de mogelijkheden om het tijdstip van marktopening voor gas en elektriciteit door middel van een nieuwe amvb te verschuiven. Dit is inderdaad mogelijk. Op grond van artikel 1, tweede lid, van de Gaswet en artikel 1, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 is het mogelijk om bij amvb de datum van liberalisering in de wet zo nodig een of meerdere malen te wijzigen.

In het verlengde hiervan stelden de leden van de PvdA-fractie de vraag of de status van beschermde afnemer door middel van artikel 1, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 1, tweede lid, van de Gaswet ook zou kunnen worden hersteld nadat marktopening heeft plaatsgevonden. Hoewel dit theoretisch niet onmogelijk is, lijkt dit in de praktijk niet uitvoerbaar. Immers, marktopening betekent dat meerdere leveranciers de markt betreden en dat de huidige monopoliepositie van de leveranciers vervalt. Het weren van partijen van de markt en het herstellen van de monopolies zou zeer onlogisch zijn. Overigens merk ik op dat met name kleinverbruikers ook na marktopening inhoudelijk nog wel degelijk een beschermde positie zullen hebben, doch dat zij in de wettelijke terminologie niet meer «beschermde afnemers» zullen heten.

3. Vragen en opmerkingen van inhoudelijke aard

3.1 Toezicht door de Dte

De leden van de fractie van het CDA vroegen wanneer het goedkeuringsbesluit inzake het handhavingsplan zal worden gepubliceerd. Op dit moment is dat niet aan de orde. DTe heeft in de zomer van 2003, vooruitlopend op de wettelijke plicht daartoe, een handhavingsplan opgesteld. De proactieve houding van de directeur DTe heb ik daarbij zeer gewaardeerd. Een herzien handhavingsplan zal DTe op grond van de wettelijke verplichting aan mij ter goedkeuring voorleggen. Het goedkeuringsbesluit zal ik voor 1 juli 2004 publiceren.

Ook vroegen de leden van de CDA-fractie naar de overeenkomsten tussen DTe en bepaalde groepen marktpartijen. Deze leden vroegen of de belangen van niet rechtstreeks betrokken groeperingen wel voldoende zouden meewegen in de bestuurlijke overeenkomsten die de directeur DTe met marktpartijen sluit. Uiteraard kan als gevolg van deze overeenkomsten de juridische positie van belanghebbenden nooit worden geschaad. Uiteraard zullen formele besluiten worden genomen door de directeur DTe over genoemde kwestie. Hiertegen staat zoals gebruikelijk voor belanghebbenden in de zin van de Algemene wet bestuursrecht bezwaar en beroep open. De eisen die in het algemeen aan de energietoezichthouder worden gesteld zijn vastgelegd in de energiewetgeving en in de Algemene wet bestuursrecht. De directeur van DTe heeft als voornaamste taak het toezicht op de naleving van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet. Verder is hij voor wat betreft de bestuursrechtelijke handhaving gebonden aan de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht. De DTe dient zich dus te houden aan bijvoorbeeld eisen ten aanzien van rechtszekerheid en rechtsbescherming. Daarnaast vroegen de leden van de fractie van het CDA of de overeenkomst met de netbeheerders (in het kader van de zogenoemde reparatie van de x-factoren naar aanleidingen van een uitspraak van het CBB) bepaalt dat eventuele prijsverhogende effecten wel worden doorberekend en eventuele prijsverlagende effecten niet. Van een dergelijke situatie kan natuurlijk geen sprake zijn omdat dit in zou druisen tegen het gehanteerde systeem van tariefregulering. In het op basis van de CBB uitspraak herziene besluit van DTe over de nettarieven elektriciteit en de transporttarieven gas voor de jaren 2001–2003 zijn zowel de x-factoren voor de eerste als voor de tweede reguleringsperiode vastgelegd. Na het besluit optredende kostenveranderingen, zowel verhogingen als verlagingen, worden niet doorberekend in deze x-factoren en hebben derhalve geen invloed op de tarieven in deze periodes. Vanaf de derde reguleringsperiode zullen in het systeem van maatstafconcurrentie wel de gemiddelde kostenveranderingen worden doorberekend. Dit betreft zowel kostenverhogingen als verlagingen.

Ook stelden de leden van de fractie van het CDA enkele vragen over het beroep op «niet ontvankelijkheid van afnemers» door DTe. De directeur DTe heeft aangeven dat zowel de statuten van deze organisaties als het vervallen van procesbelang een rol hebben gespeeld in het standpunt van DTe over de niet-ontvankelijkheid. Het procesbelang van LTO/PT zou vervallen zijn omdat de indicatieve tarieven waartegen de belangenorganisaties procederen geen werking meer hebben. Ik heb begrepen dat deze zaken in januari op de agenda van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven staan. Het lijkt mij verstandig om de rechter hier nu eerst een oordeel over te laten vormen.

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht is DTe, net als elk ander bestuursorgaan, in bezwaarprocedures gehouden de ontvankelijkheid van partijen die bezwaar maken tegen een besluit van de directeur DTe, te toetsen. Op grond van artikel 1:2 van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ik wijs erop dat de besluiten van de directeur DTe zich vaak richten tot de netbeheerder. De netbeheerders zijn daarmee vaak direct belanghebbende bij het betreffende besluit. Voor belangenorganisaties zijn de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen van belang (artikel 1:3, derde lid, van de Awb). DTe beoordeelt dit per geval. Vaak spelen de statuten van een belangenorganisatie daarbij een grote rol. Belangenorganisaties hebben hier overigens zelf invloed op. Immers door aanscherping of aanpassing van hun statuten of hun feitelijke werkzaamheden kunnen zij dit formele oordeel sterk beïnvloeden. Bovendien kunnen belangenorganisaties vaak ook namens één of meer direct belanghebbenden optreden. Ik ben daarom van oordeel dat een wetswijziging om de rechtspositie van belangenorganisaties in de Elektriciteitswet 1998 of de Gaswet te verbeteren overbodig is. Bovendien zou dit een afwijking betekenen van het stelsel voor rechtsbescherming zoals dit is neergelegd in de Algemene wet bestuursrecht.

3.2 Positie van de consument

De leden van de fractie van het CDA vroegen tegen de achtergrond van de uitspraken van de Consumentenbond, of liberalisering van de kleinverbruikersmarkt verantwoord is. Ook vroegen leden van de fractie van het CDA om een reactie op de mening van de Consumentenbond dat DTe vooraf moet kunnen ingrijpen tegen agressieve verkoopmethoden van energieleveranciers. Ik meen, in navolging van het laatste rapport van de Commissie Van Rooy, inderdaad dat de liberalisering van de kleinverbruikersmarkt verantwoord is. In de brief die ik samen met collega Donner op 6 oktober naar uw Kamer heb verzonden (Kamerstukken II 2003/04, 28 982, nr. 5) heb ik aangegeven, dat ik van mening ben dat de positie van de consument op de energiemarkt een goede is. Ik heb tegelijkertijd aangekondigd dat ik deze in 2004 nog nader zal versterken door middel van een wijziging van het Burgerlijk Wetboek opdat elektriciteit en gas niet langer een uitzonderingspositie hebben ten aanzien van de bepalingen over consumentenkoop in het BW. Zoals in mijn brief van 8 december jl. (ME/EM/3073315) aangegeven streven collega Donner en ik er krachtig naar dit voor marktopening te realiseren.

Verder zal ik de Europese Richtlijnen implementeren waarbij nadere eisen worden gesteld ter versterking van de positie van de consument. Dit zal plaatsvinden door middel van het wetsvoorstel «Wijziging van de Elektriciteits- en Gaswet in verband met implementatie en aanscherping van het toezicht netbeheer», dat ik nog dit jaar zal indienen.

Leden van de fractie van het CDA vroegen mij welk deel van de uitbreiding van de importcapaciteit momenteel daadwerkelijk wordt gebruikt. Op dit moment wordt geen gebruik gemaakt van de uitbreiding van de importcapaciteit. Dit heeft te maken met de technische problemen waarover ik u in mijn brief van 8 december jl. (ME/EM 3073315) schreef. Naast de gangbare technische begrenzing van het maximale doorlaatvermogen en blindlastvermogen van de interconnectoren is er een aantal specifieke beperkingen. Voor de grens met Duitsland hebben die betrekking op het relatief grote aandeel windenergie in Noord-Duitsland. Hierdoor is er sprake van relatief grote onbalans in de productie die door andere productie-eenheden moet worden gecompenseerd. Dit vraagt weer de nodige netcapaciteit van de achterliggende netten waardoor de capaciteit voor import wordt beperkt. Voor de grens met België hebben de beperkingen te maken met de capaciteit van de achterliggende netten. Met name de interconnectiecapaciteit tussen België en Frankrijk vormt een knelpunt. Hier wordt door de betrokken TSO's overigens aan gewerkt.

De leden van de fractie van het CDA vroegen of het klopt dat een aanzienlijk deel van de beschikbare importcapaciteit in handen is van de grote producenten.

Ik verwijs de leden van de fractie van het CDA in dat verband naar artikel 13 van de Overgangswet Elektriciteitsproductiesector waarin is bepaald dat tot en met 31 maart 2005 ten hoogste 900 MW en van 1 april 2005 tot en met 31 maart 2009 ten hoogste 750 MW op aanvraag is toegewezen aan de door de leden van de fractie van het CDA genoemde partijen. Daarnaast is in artikel 31a, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 bepaald dat een afnemer, leverancier of handelaar niet over een grotere hoeveelheid transportcapaciteit op het landsgrensoverschrijdende net mag beschikken dan 400 MW.

De leden van de CDA-fractie vroegen of het gebrek aan liquiditeit het risico van aanzienlijke prijsstijgingen met zich meebrengt. Het Market Surveillance Committee van DTe heeft dit voorjaar gewezen op de teruglopende liquiditeit op de Nederlandse elektriciteitsmarkt. Signalen uit de markt wijzen in de richting van een sindsdien verder afnemende liquiditeit. Zo zijn er berichten dat enkele partijen zich hebben teruggetrokken. De teruglopende liquiditeit baart mij zorgen, gelet op het belang van een goed functionerende groothandelsmarkt voor de concurrentie op de eindverbruikersmarkt. Ik heb DTe daarom verzocht een onderzoek te verrichten naar de ontwikkeling van de liquiditeit op de Nederlandse elektriciteitsmarkt, in aanvulling op het onderzoek dat dit voorjaar door het MSC is verricht. Het gaat in het bijzonder om de volgende vragen:

– Hoe heeft de liquiditeit zich dit jaar feitelijk ontwikkeld, i.h.b. sinds het uitbrengen van het rapport van het MSC afgelopen voorjaar? Zijn het volume en het aantal partijen dat actief is op de markt inderdaad verder afgenomen? Wat zijn de beweegredenen geweest voor partijen om zich van de markt hebben terug te trekken? Om welk (type) partijen gaat het?

– Wat zijn de achterliggende oorzaken geweest van de teruglopende liquiditeit? Welke rol hebben incidentele factoren gespeeld bij de ontwikkeling van de liquiditeit? In hoeverre zijn de factoren van meer structurele aard?

– Hangt een lagere liquiditeit samen met de mogelijkheid om de elektriciteitsprijs te beïnvloeden?

– Wat is de verwachting ten aanzien van de ontwikkeling van de liquiditeit voor de eerstkomende periode?

– Belemmert het verwachte liquiditeitsniveau een effectieve concurrentie op de groothandelsmarkt en uiteindelijk op de markt voor levering aan eindverbruikers?

Indien de laatste vraag bevestigend moet worden beantwoord, vraag ik de DTe mij te adviseren over de mogelijkheden om de liquiditeit op de Nederlandse markt structureel te verbeteren. DTe heeft mij aangegeven het onderzoek te richten op de maand januari, zodat een vergelijking met het vorige onderzoek dat betrekking had op januari 2003, goed mogelijk is. Dit betekent dat DTe eind februari 2004 over haar bevindingen aan mij zal rapporteren. Ik vraag de DTe tevens het onderzoek waar wenselijk samen met de NMa te verrichten.

De prijsontwikkelingen van de laatste maanden op de APX en de OTC-markt zijn voor mij een reden tot zorg en waakzaamheid. De signalen van marktpartijen en organisaties daarover neem ik ter harte. Ik wijs in dit verband op het onderzoek naar de liquiditeit dat DTe op mijn verzoek gaat verrichten. Ik stel echter ook vast dat prijsbewegingen bij marktwerking horen. De tijd van gereguleerde prijzen waarin alle kostenstijgingen werden afgewenteld op de afnemers ligt achter ons. Kijkend naar de feiten, stel ik vast dat de prijzen voor kleinverbruikers zonder liberalisering nog aanzienlijk hoger hadden gelegen. Dit is het gevolg van de efficiëntieslag waarover ik het in mijn brief van 1 december (ME/EM/3070292) heb gehad. De prijzen liggen nog steeds lager dan op het moment dat we de discussie over liberalisering zijn begonnen, zeker als we de inflatie en de gestegen gasprijzen in ogenschouw nemen. Ik stel ook vast dat de prijzen in omringende landen eveneens stijgen en dat de prijsverschillen met Duitsland voor levering in 2005 geleidelijk aan wat afnemen. Natuurlijk gaat dat wel met enige schommelingen gepaard maar, nogmaals, dat is ook de markt. De overheid moet alleen in heel uitzonderlijke gevallen interveniëren op de markt. Ik voel dan ook niets voor het invoeren van maximumprijzen.

Daarnaast vroegen de leden van de CDA-fractie naar het voorzien in wettelijke regulering van oligopolies. Een oligopolie is een sector waarin slechts een paar ondernemingen actief zijn. Een dergelijke sector kent in het algemeen een hoge concentratiegraad. Zoals ik in mijn hierboven genoemde brief van 1 december jl. uiteengezet heb is de Nederlandse markt minder geconcentreerd dan die in omringende landen. Bovendien is ook op een redelijk geconcentreerde markt wel degelijk effectieve concurrentie mogelijk. Een oligopolie is dan ook op zichzelf niet strafbaar. De Mededingingswet biedt mogelijkheden op te treden tegen bepaalde gedragingen van ondernemingen, in casu die gedragingen die kunnen worden aangemerkt als misbruik van een bestaande economische machtspositie. Artikel 24 van de Mededingingswet strekt daartoe. Het concentratietoezicht van de Mededingingswet biedt geen mogelijkheden om op te treden tegen de economische machtspositie zelf, maar wel tegen de uitbreiding daarvan via een fusie of een overname. Fusies en overnames boven een bepaalde drempel moeten worden gemeld bij de NMa. Die kan dan toetsen of met de fusie of overname een bestaande economische machtspositie op de relevante markt wordt versterkt. Als de NMa constateert dat dit het geval is, kan zij een vergunning voor de fusie weigeren of slechts afgeven nadat de betrokken ondernemingen concessies hebben gedaan (zogenoemde «remedies») die de gerezen bezwaren wegnemen. Het huidige instrumentarium maakt naar mijn mening een effectief toezicht mogelijk op oligopolies door ongewenste gedragingen op oligopolistische markten te verbieden en ongewenste uitbreidingen van oligopolies te verhinderen. Ik zie dan ook geen reden om dit instrumentarium aan te passen.

3.3 Betrouwbaarheid en leveringszekerheid

De leden van de CDA-fractie vroegen naar de reikwijdte van de regeling voor leveringszekerheid van gas. Daarnaast vroegen de leden naar de regeling voor een noodleverancier voor elektriciteit en of ook kleinzakelijke afnemers onder de regeling «noodleverancier» vallen, omdat de kleinzakelijke afnemers naar hun mening vergelijkbaar is met de consument voor zover het gasinkoop betreft. Ik sluit mij volledig aan bij dit standpunt. De genoemde regeling zal dan ook gelden voor alle kleinverbruikers. Voor elektriciteit is eveneens een regeling in de maak, die analoog is aan het onderdeel «noodleverancier» van het ontwerpbesluit leveringszekerheid Gaswet. Deze regeling zal in de Systeemcode worden opgenomen. De gezamenlijke netbeheerders zullen deze in januari aan DTe sturen. Het is gepland deze regeling vast te stellen in het voorjaar van 2004. Het lijkt me voorbarig om deze regeling op dit moment inhoudelijk te bespreken, aangezien DTe nog wacht op een voorstel van de gezamenlijke netbeheerders.

De leden van de fractie van het CDA vroegen hoe het ontwerpbesluit leveringszekerheid Gaswet zich verhoudt tot het streven naar een dynamische markt voor opslagdiensten. Ik ben van mening dat een goed werkende markt voor opslagdiensten zeer belangrijk is. Ik wil deze markt dan ook zoveel mogelijk vrijlaten. Alleen daar waar volledige marktvrijheid niet strookt met het publieke belang, neem ik maatregelen. Dit is bijvoorbeeld het geval voor de additioneel benodigde levering aan kleinverbruikers bij extreme kou. Ik verwacht dat bovengenoemd ontwerpbesluit indirect ingrijpt op de vrije markt voor opslagdiensten en accepteer deze marktverstoring, met het oog op de leveringszekerheid voor kleinverbruikers.

De leden van de fractie van het CDA vroegen zich af waarom er niet gekozen is voor een alternatieve maatregel om de leveringszekerheid bij extreme kou te garanderen. In dit alternatief reserveert de landelijke netbeheerder alleen reservecapaciteit, als ex ante door DTe wordt geconstateerd dat vergunninghouders te weinig gecontracteerd hebben. Vervolgens worden de kosten, die de landelijke netbeheerder maakt voor deze reservering, gedragen door vergunninghouders die ex post te weinig hebben gecontracteerd. Ik vind dat het primaire doel, de leveringszekerheid voor kleinverbruikers, in dit alternatief ondersneeuwt. Ten eerste is er onvoldoende stimulans voor vergunninghouders om (vóóraf) te investeren in leveringszekerheid voor extreem koude dagen. Immers, het alternatief beoogt dat er alleen kosten ontstaan voor de vergunninghouder als extreme kou daadwerkelijk optreedt, terwijl er wel, door de landelijke netbeheerder, iedere winter geïnvesteerd dient te worden in reservecapaciteit. Ten tweede is de controle ex ante door DTe een momentopname, die niet overeen hoeft te komen met de werkelijke hoeveelheid klanten van vergunninghouders tijdens de winter. Tussen het moment van controle en een extreem koude dag, mogen in een vrije markt klanten van leverancier wisselen. Een vergunninghouder met een afnemend aantal klanten onder kleinverbruikers is dan uiteraard vrij om het overschot aan reservecapaciteit elders aan te bieden, dus niet noodzakelijkerwijs aan een vergunninghouder met een toegenomen hoeveelheid klanten onder kleinverbruikers. Zodoende kan er een tekort ontstaan. Het ontwerpbesluit leveringszekerheid Gaswet kent deze twee nadelen niet. Aangezien mijn primaire doel de leveringszekerheid voor kleinverbruikers is, zal ik het ontwerpbesluit op dit punt niet aanpassen, omdat het model dat ik voorstel in het ontwerpbesluit naar mijn stellige overtuiging de leveringszekerheid voor de kleinverbruiker het beste garandeert.

De leden van de fractie van het CDA maakten zich zorgen over de prijsvorming rondom de dienst pieklevering en vroegen zich af of de positie van de kleinverbruiker niet wordt geschaad. Ik wijs erop dat de dienst pieklevering bestaat uit een transport- , commodity-, en capaciteitsdeel. Voor het transportdeel zijn er wettelijke procedures (artikel 80, 81 en artikel 82 Gaswet) voor het vaststellen van de tarieven en voorwaarden voor transport van gas. Commodity en capaciteit zijn te koop op de Noordwest-Europese groothandelsmarkt. De landelijke netbeheerder zal beiden inkopen onder de meest voordelige en zekere voorwaarden. Dit is en blijft een markt met concurrentie, omdat voorliggend ontwerpbesluit alleen regels stelt aan de inkoop voor vergunninghoudende leveranciers, een stap lager in de leveringsketen. Vandaar dat sprake is van zogenoemde marktconforme tarieven voor deze dienst van de beheerder van het landelijk gastransportnet. In het ontwerpbesluit is geregeld dat DTe zal toezien op deze tarieven. Tot slot wijs ik er op dat voor de eindprijzen aan kleinverbruikers wettelijk is vastgelegd (artikel 44, eerste lid Gaswet) dat leveranciers redelijke tarieven dienen te hanteren. Ook hierop ziet de DTe toe. Ik ben daarom van mening dat de positie van de kleinverbruiker niet geschaad wordt.

De leden van de fractie van het CDA vroegen hoe het voornemen van TenneT tot samenwerking met de Rabobank zich verhoudt tot het uitgangspunt dat organen met een publieke taak gescheiden moeten zijn van commerciële instellingen? Ook vroegen de leden van de fractie van het CDA of het juist is dat TenneT zou streven naar participatie in buitenlandse bedrijven in de energiesector. Het is juist dat TenneT en de Rabobank een joint-venture hebben opgericht die actief zal zijn als handelsplatform voor duurzame energiecertificaten. De NMa heeft op 11 september jl. bepaald dat voor deze concentratie geen vergunning is vereist. In het wetsvoorstel «Wijziging van de Elektriciteits- en Gaswet in verband met implementatie en aanscherping van het toezicht netbeheer», zal ik nader ingaan op de positionering van TenneT en haar onafhankelijke rol als landelijke netbeheerder van de elektriciteitsmarkt.

De leden van de fractie van het CDA vroegen naar de planning van de voorstellen voor gemiddelde kwaliteitsnormen en kwaliteitsregulering. Het wetsvoorstel «Wijziging Elektriciteitswet 1998 en Gaswet in verband met implementatie en aanscherping toezicht netbeheerder» bevat een aantal maatregelen ter borging van de kwaliteit van de netwerken. Het betreft hier onder andere het invoeren van kwaliteitsregulering door middel van maatstafconcurrentie, het versnellen van de storingsregistratie en, in de vorm van een tegemoetkomingsregeling, prikkels voor netbeheerders om het aantal en de duur van leveringsonderbrekingen te beperken. Het systeem van kwaliteitsregulering zal op zijn vroegst in 2005 in werking treden. De gemiddelde kwaliteitsnormen waar de leden naar vragen, zien op de spanningskwaliteit. Deze normen zijn opgenomen in de technische codes van de DTe. Bij besluit van 14 februari 2003 heeft DTe de minimumnormen voor de spanningskwaliteit vastgesteld. Daarbij heeft DTe de netbeheerders tevens opgedragen om een voorstel voor te bereiden ter vaststelling van de gemiddelde kwaliteit. Op grond van dat besluit dienen de netbeheerders medio 2004 een voorstel bij DTe in te dienen. Deze periode is nodig, aangezien een reeks van metingen uitgevoerd moet worden om een goed onderbouwd voorstel voor de gemiddelde spanningskwaliteit op te stellen. Nadat DTe het voorstel van de netbeheerders heeft ontvangen, zal de directeur daarover een besluit nemen.

In reactie op vragen van de leden van de CDA-fractie naar aanleiding van het onlangs door de Algemene Energieraad (AER) uitgebrachte advies over aansprakelijkheid bij leveringsonderbrekingen merk ik – vooruitlopend op mijn op een later tijdstip aan de Tweede Kamer toe te zenden formele reactie op het advies van de raad – het volgende op. Ik ben blij met het advies van de raad. Enerzijds omdat ik met de raad van mening ben dat aansprakelijkheid bij leveringsonderbrekingen van stroom en gas goed geregeld moeten zijn. Anderzijds omdat de raad duidelijk laat zien dat een goede aansprakelijkheidsregeling «een kwestie is van maatvoering en balans» waarin de belangen van diverse betrokkenen (de individuele klant, het collectief van klanten, de netbeheerder, producenten en leveranciers) op een evenwichtige manier tegen elkaar moeten worden afgewogen. Dat laatste vraagt om zorgvuldigheid, ook in mijn reactie op het advies. Dat past ook bij de opvatting van de raad waar hij stelt het van groot belang te vinden dat voldoende tijd wordt besteed aan het ontwerpen van een goede regeling. En voorts, dat gedegen onderzoek naar jurisprudentie en verzekerbaarheid nodig is. Mede met het oog op dit laatste bereid ik mijn reactie op het advies van de raad in nauw overleg met de Minister van Justitie voor.

De Minister van Economische Zaken,

L. J. Brinkhorst

Naar boven