29 303
Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet (verlenging termijn waarbinnen een afnemer wordt beschouwd als beschermde afnemer in de zin van de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 4 december 2003

De vaste commissie voor Economische Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek naar bovengenoemd wetsvoorstel heeft de eer de regering de navolgende vragen en opmerkingen voor te leggen.

Onder het voorbehoud dat de gestelde vragen en gemaakte opmerkingen genoegzaam zijn beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

1. Inleiding

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. De leden van de CDA-fractie merken echter op met gemengde gevoelens kennis te hebben genomen van het voorliggende wetsvoorstel.

2. Vragen en opmerkingen van technische aard

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering het standpunt deelt van het MKB dat privatisering van de netwerken nog tenminste 5 jaar zou moeten worden uitgesteld. Kan dat zonder verandering van de huidige Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet? Tevens vragen de leden van de PvdA-fractie of het waar is dat, wanneer in het voorjaar onverhoopt blijkt dat niet aan de gestelde voorwaarden is voldaan, het tijdstip van marktopening zowel voor gas als voor elektriciteit door middel van een nieuwe AMvB kan worden verschoven. Tenslotte vragen deze leden of de status van beschermde afnemer door middel van art. 1 lid 3 Elektriciteitswet en art. 1 lid 2 Gaswet kan worden hersteld nadat marktopening heeft plaatsgevonden.

3. Vragen en opmerkingen van inhoudelijke aard

3.1 Algemeen

De leden van de CDA-fractie stellen dat wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet enerzijds wenselijk is, om eenduidig vast te leggen dat de liberalisering van de kleinverbruikersmarkt niet op 1 januari 2004 zal plaatsvinden. Anderzijds moeten deze leden constateren dat thans nog steeds niet aan de voorwaarden voor liberalisering is voldaan. Er is volgens de leden van de CDA-fractie een groot aantal knelpunten op de energiemarkt waarvoor vooralsnog geen oplossingen lijken te worden geboden. Deze knelpunten betreffen zowel het functioneren van de markt, het toezicht op deze markt en het gedrag van partijen die op deze markten (moeten) opereren.

Alles overwegende constateert de CDA-fractie dat er ten aanzien van het energiebeleid en het functioneren van de energiemarkten nog de nodige vragen zijn en problemen spelen die een oplossing behoeven. Typerend voor deze problematiek noemt deze fractie de uitspraak van de Consumentenbond in hun brief van 1 december 2003, waarin zij stellen: «De zorg van de Consumentenbond is tevens dat de liberalisering van de energiemarkt niet positief zal worden ontvangen. Helemaal nu steeds minder zeker is of het algemene doel van liberalisering, te weten meer keuzevrijheid, lagere prijs en hogere kwaliteit, in de praktijk bewaarheid zal worden.». De CDA-fractie stelt vast dat momenteel niet is voldaan aan de voorwaarden voor liberalisering. Eerst moeten de juiste randvoorwaarden, zoals een goed functionerend toezicht, een goede rechtspositie van de consument in het algemeen en goed functionerende energiemarkten waarbij redelijke prijzen en voorwaarden voor consumenten voldoende verzekerd zijn, zijn geschapen, voordat de CDA-fractie met liberalisering van de kleinverbruikers zal kunnen instemmen.

3.2 Toezicht door de DTe

De leden van de CDA-fractie merken op dat het toezicht op de energiemarkt thans onvoldoende functioneert. Het onlangs openbaar gemaakte rapport «Audit DTe» bevestigt het beeld dat de CDA-fractie al lange tijd heeft, namelijk dat de DTe onder de maat presteert. Van een gedegen handhavingsbeleid is, zo blijkt uit het rapport, geen sprake. Weliswaar heeft de Dte een handhavingsplan opgesteld. Echter, in de rechtsliteratuur is op het handhavingsplan ernstige kritiek geuit. Verwezen wordt in dit verband naar de publicatie, getiteld: «Enkele kanttekeningen bij het handhavingsplan van de DTe» opgenomen in het Nederlands Tijdschrift voor Energierecht (2003 nr. 5, blz. 189 e.v.). De kern van deze kritiek is naar het oordeel van de CDA-fractie dat het handhavingsplan marktpartijen geen of onvoldoende inzicht geeft in het door de Dte gevoerde handhavingsbeleid. Dit is echter een van de hoofddoelstellingen van het handhavingsplan, zo blijkt uit artikel 5b Elektriciteitswet 1998 en artikel 60b Gaswet. Ook zou sprake zijn van gedoogbeleid door de directeur van de Dte. Ook dit staat haaks op hetgeen is neergelegd in de wet. De CDA-fractie zou graag met de minister van Economische Zaken van gedachten wisselen over de inhoud van het handhavingsplan. In dit verband verneemt de CDA-fractie graag, wanneer het door de minister te nemen wettelijk voorgeschreven goedkeuringsbesluit zal worden gepubliceerd. Aan de hand van dit goedkeuringsbesluit kan vervolgens overleg plaatsvinden tussen minister en Tweede Kamer om te komen tot wijziging van het handhavingsplan.

De CDA-fractie constateert dat de directeur van de DTe in toenemende mate over gaat tot het sluiten van overeenkomsten met bepaalde groepen van marktpartijen, zoals netbeheerders. In dit verband wijzen deze leden op overeenkomsten tussen de DTe en netbeheerders omtrent de toepassing van de zogeheten doelmatigheidskortingen als geregeld in de Gaswet en Elektriciteitswet 1998. Deze bestuurlijke overeenkomsten hebben naar het oordeel van de CDA-fractie als ernstig nadeel dat zij afbreuk kunnen doen aan de rechtspositie van die marktpartijen, normaliter afnemers, die niet bij het overleg en de totstandkoming van bedoelde overeenkomsten zijn betrokken. Weliswaar zullen bedoelde overeenkomsten uiteindelijk worden geïmplementeerd in door de directeur van de DTe te nemen besluiten, waartegen bezwaar en vervolgens beroep openstaat, maar daarmee vechten marktpartijen die bezwaar tegen deze besluiten (genomen in lijn met deze overeenkomsten) wel tegen de berg op. De leden van het CDA-fractie vernemen graag of het klopt dat in deze overeenkomsten is bepaald dat de directeur van de DTe in het kader van uitvoeringsbesluiten er naar zal streven zoveel mogelijk te beslissen op eventuele bezwaren in lijn met hetgeen met marktpartijen is afgesproken en neergelegd in de overeenkomst. Een inherent bezwaar van het gebruik van overeenkomsten, waarbij slechts enkele marktpartijen zijn betrokken, is dat de belangen van deze marktpartijen over het algemeen zwaarder meewegen in de uiteindelijke overeenkomsten dan de belangen van niet bij de overeenkomst (rechtstreeks) betrokken groeperingen. Klopt het, zo vragen de leden van de CDA-fractie, dat in de overeenkomst met de netbeheerders over de toepassing van de doelmatigheidskortingen is bepaald dat eventuele prijsverhogende effecten van de doelmatigheidsfactor ten gunste van het netwerkbedrijf en dus ten koste van de afnemers zullen worden doorberekend, maar dat een eventueel prijsverlagend effect van dezelfde doelmatigheidsfactor niet wordt verdisconteerd in de prijzen en dus ten nadele van de afnemers niet wordt doorberekend?

Het gebruik van het instrument van de overeenkomst, daar waar de directeur van de DTe ook de mogelijkheid heeft de bij overeenkomst geregelde materie te regelen bij besluit, dient naar het oordeel van de CDA-fractie slechts onder zeer stringente voorwaarden plaats te vinden. Het gebruik van overeenkomsten is naar het oordeel van de CDA-fractie slechts dan toelaatbaar, indien onverwijlde spoed dit vereist, de overeenkomst in anticipatie van af te wachten besluitvorming plaatsvindt, alle relevante marktpartijen betrokken zijn en deze overeenkomsten integraal bekend worden gemaakt. Uiteraard moet rechtsbescherming tegen deze overeenkomsten op enigerlei wijze openstaan.

De leden van de CDA-fractie krijgen ook signalen dat de directeur van de DTe zich in toenemende mate beroept op «niet-ontvankelijkheid van afnemers» als argument om deze afnemers van een inhoudelijke toetsing door de rechter van besluiten van de directeur van de DTe af te houden. Zo zou de directeur van de DTe in het kader van de beroepsprocedures omtrent de bindende aanwijzingen 2001 en 2002 zich op het standpunt stellen dat het procesbelang van procederende afnemersorganisaties wegens tijdverloop is komen te vervallen. Is dit waar? Is het zo dat in het kader van een bezwaarprocedure met betrekking tot een besluit op basis van de zogeheten artikel 82-Gaswet voorwaarden de afnemersorganisaties PT en LTO niet ontvankelijk zijn verklaard in hun bezwaren? Heeft de CDA-fractie het goed begrepen dat in het kader van bezwaarprocedures van afnemers tegen de door de directeur van de DTe bij besluit vastgestelde netwerktarieven voor het jaar 2003 ook de «ontvankelijkheidskwestie» speelt? Hoe verhoudt het beroep van de directeur van de DTe op «niet onvankelijkheid» zich tot het in de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet neergelegde uitgangspunt van een effectieve rechtsbescherming? Acht de minister in dit verband wetswijziging ter verbetering van de rechtsbescherming van met name afnemersorganisaties aangewezen. Ten aanzien van elektriciteitsbedrijven lijkt dit punt niet of in ieder geval minder te spelen. Van klachten van netbeheerders over ontvankelijkheidskwesties hebben de leden van de CDA-fractie niet gehoord.

3.3 Positie van de consument

De CDA-fractie ontving recentelijk een brief van de Consumentenbond d.d. 1 december 2003 waarin wordt ingegaan op de positie van de consument op een geliberaliseerde energiemarkt. Een van de conclusies van de Consumentenbond is dat wordt betwijfeld of de DTe de belangen van consumenten op een vrije energiemarkt zal beschermen. Letterlijk schrijft de Consumentenbond: «Daarnaast heeft directeur Zijl van de DTe zich begin oktober in twee interviews zodanig uitgelaten over consumenten, dat de consumentenbond niet het vertrouwen heeft dat de DTe er voor consumenten zal zijn.». Acht de minister tegen de achtergrond van deze uitspraak van de Consumentenbond liberalisering van de kleinverbruikersmarkt verantwoord, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Zo ja, waarop baseert hij deze opvatting? Terzijde wordt opgemerkt door de leden van de CDA-fractie dat de Consumentenbond in zijn brief stelt dat de huidige rechtspositie van de consument in een vrije energiemarkt vooralsnog onvoldoende is geregeld. Zo vragen zij uitdrukkelijk aandacht voor de rechtsverhouding leverancier – consument. Het toezicht van de DTe op met name deze rechtsverhouding is naar de mening van de Consumentenbond onder de maat. Zo zou de DTe geen toezicht houden op zogeheten «oneerlijke handelspraktijken» en«agressieve verkoopmethoden». De minister zou weigeren de directeur DTe op dit punt van de nodige bevoegdheden te voorzien. De leden van de CDA-fractie vernemen graag of dit klopt. Zo ja, op basis van welke overwegingen is de minister dan tot deze conclusie gekomen?

Zolang het toezicht op de energiemarkten in de praktijk onvoldoende functioneert kan van liberalisering van de kleinverbruikers naar het oordeel van de CDA-fractie logischerwijs geen sprake zijn. Uitgaande van de huidige situatie zijn de leden van de CDA-fractie van oordeel dat er momenteel onvoldoende waarborgen bestaan om de consumenten een redelijke prijs voor geleverde elektriciteit en gas te verzekeren. Ook dit is een belangrijke overweging voor de CDA-fractie zich kritisch op te stellen bij het voornemen de kleinverbruikers van gas en elektriciteit op korte termijn te liberaliseren. De leden van de CDA-fractie hebben onvoldoende vertrouwen in de consumentenbescherming en meer in het algemeen de voorwaarden waaronder afnemers aanspraak zullen kunnen maken op levering en transport van gas en elektriciteit.

De minister heeft, mede naar aanleiding van vragen van de CDA-fractie, inmiddels de noodzaak ingezien van aanpassing van het Burgerlijk Wetboek, teneinde de regeling inzake consumentenkoop (titel 7:1 BW) ook van toepassing te verklaren op elektriciteits- en gascontracten. Concrete wijzigingsvoorstellen hebben deze leden vooralsnog niet mogen ontvangen. Het is daarmee de vraag of deze wijzigingsvoorstellen kunnen worden behandeld voor de datum van 1 juli 2004. Is de regering met de CDA-fractie van mening dat invoering van deze aanpassingen van het BW voor liberalisering van de kleinverbruikers van groot belang is om de rechtspositie van consumenten op een vrije energiemarkt te waarborgen?

3.4 Liquiditeit van de energiemarkt

Naar het oordeel van de leden van de CDA-fractie valt op de energiemarkt in toenemende mate een tendens tot oligopolievorming waar te nemen. Het voornemen van NUON en RELIANT om samen te gaan is in dit verband illustratief. Over deze trend naar oligopolievorming bestaan bij deze leden ernstige zorgen. Het gevaar bestaat, zo vrezen deze leden, dat de oligopolistische marktstructuur, vooralsnog alleen voor productie van elektriciteit, maar mogelijk ook voor levering van elektriciteit en gas, zich voor de consumenten zal vertalen in aanzienlijk hogere prijzen voor elektriciteit. Met name het laatste jaar krijgt de CDA-fractie in toenemende mate signalen dat op de elektriciteitsmarkt sprake zou zijn van zeer hoge prijzen. De minister is blijkens zijn brief van 1 december jl. van oordeel dat het bestaan van oligopolies als zodanig geen probleem behoeft te zijn. Van belang is dan wel dat de energiemarkt voldoende liquide is. De minister komt in zijn brief tot de conclusie dat de binnenlandse situatie op de energiemarkt wordt gekenmerkt door een aanzienlijke daling van de liquiditeit van de energiemarkt. Zo neemt de concentratiegraad in de elektriciteitssector toe en trekken handelaren zich terug uit deze markt. Voor het in stand houden van goede marktcondities is het naar de mening van de CDA-fractie van belang dat er sprake is van voldoende importcapaciteit. De minister wekt in zijn brief van 1 december jl. de indruk dat er sprake is van voldoende importcapaciteit om de liquiditeit in de energiemarkt op peil te houden. Zo wordt aangegeven dat TenneT de importcapaciteit aanzienlijk heeft uitgebreid van 3650 MW naar 5000 MW. Slechts om technische redenen zou van deze uitbreiding van de importcapaciteit nog niet ten volle gebruik kunnen worden gemaakt. Kan aangegeven worden welk deel van deze uitbreiding van de importcapaciteit (in MW, uitgaande van een gemiddelde over de periode te rekenen vanaf het moment van ingebruikstelling van deze uitgebreide capaciteit) daadwerkelijk wordt gebruikt? Klopt het dat een aanzienlijk deel van de beschikbare importcapaciteit ten gevolge van de in artikel 13 Overgangswet elektriciteitsproductiesector geregelde voorrangspositie in handen is van die producenten die momenteel onderdeel uitmaken van het oligopolie?

Het valt de leden van de CDA-fractie op dat de minister in zijn brief van 1 december jl. weliswaar een groot aantal andere maatregelen noemt die te zijner tijd mogelijk tot vergroting van de importcapaciteit kunnen leiden. Echter, voor zover deze leden kunnen overzien zullen de door de minister geschetste maatregelen niet op korte termijn worden uitgevoerd. Dit doet de vraag opkomen of in de tussenliggende periode er sprake zal zijn van voldoende importcapaciteit om het verlies aan liquiditeit in de energiemarkt voldoende te compenseren. Brengt een aanzienlijk verlies en daarmee gebrek aan liquiditeit van de energiemarkt niet het risico van aanzienlijke (structurele) prijsstijgingen voor consumenten met zich mee? Kan de minister tegen deze achtergrond nog eens uitleggen, waarom niet wordt voorzien in wettelijke regulering van oligopolies?

Ook de ontwikkelingen op de gasmarkt lijken geen goede basis te bieden voor een geslaagde liberalisering van het segment kleinverbruikers, zo vinden de leden van de CDA-fractie. Uit een door de «Brattle-groep» in opdracht van de overheid gemaakt rapport over knelpunten op de gasmarkt blijkt dat de huidige gasmarkt wordt gekenmerkt door hoge toetredingsdrempels en ook voor het overige niet of nauwelijks als een markt met concurrentie functioneert. Het ontbreken van een markt waarin sprake is van voldoende concurrentie brengt aanzienlijke prijsrisico's voor de consument met zich mee. Van concrete maatregelen, die de geconstateerde problemen op structurele wijze verhelpen, is vooralsnog niet gebleken. Weliswaar heeft de minister een hoop beleidsmaatregelen aangekondigd, maar deze maatregelen zijn nog steeds niet uitgevoerd. Bovendien kunnen vraagtekens worden gesteld bij de effectiviteit van de aangekondigde maatregelen in de praktijk. Deze leden wijzen er op dat ook in het verleden regelmatig sprake is geweest van de aankondiging van «scherpe maatregelen» die de problemen op de energiemarkten moesten oplossen, die echter in de praktijk niet het beoogde resultaat hadden. Enige voorzichtigheid is dan ook op zijn plaats.

3.5 Gasgebouw

Ter verbetering van het functioneren van de markt is het volgens de leden van de CDA-fractie van groot belang dat de zogeheten motie Ten Hoopen over de inrichting van het gasgebouw en het functioneren van de gasmarkt op korte termijn en naar inhoud en strekking daarvan wordt uitgevoerd. Tot op heden ontbreekt elk zicht op een concrete uitvoering van deze motie. Zo zijn er nog steeds geen concrete voorstellen voor invoering van een systeembeheerder (GTS), die bij uitsluiting wordt belast met de uitvoering van een aantal expliciet bij wet opgedragen wettelijke taken (kleine veldenbeleid, leveringszekerheid, faciliteren marktwerking).

De minister lijkt naar het oordeel van de CDA-fractie vast te houden aan zijn eerder in het kader van de evaluatie van de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet uitgesproken opvatting dat het Groningenveld een particulier monopolie betreft en dus niet (primair) ten dienste staat van het algemeen belang. Zo valt het de leden van de CDA-fractie op dat de toegang tot het Groningenveld ter uitvoering van de aan Gasunie opgedragen wettelijke taken, o.a. het waarborgen van de leveringszekerheid, nog steeds niet wettelijk wordt geregeld. Het ontwerp-besluit leveringszekerheid Gaswet verplicht slechts Gasunie een aanbod te doen tot verkoop van gas uit Groningen; de producent van het Groningengas (NAM) wordt op grond van dit besluit niet wettelijk verplicht een aanbod te doen tot levering van gas ter uitvoering van de op Gasunie rustende plicht de leveringszekerheid te waarborgen. Ook blijft de minister vasthouden aan het uitgangspunt dat de levering van gas uit Groningen moet plaatsvinden op basis van «marktconforme prijzen». De gedachte van marktconforme prijzen lijkt zich evenwel slecht te verdragen met de politieke wens van het CDA de consumenten te behoeden voor (te) hoge gasprijzen. Levering van gas bij – 17 graden celsius tegen marktconforme tarieven, als voorgeschreven door het ontwerp-besluit leveringszekerheid Gaswet, zou voor consumenten wel eens een erg kostbare aangelegenheid kunnen worden.

3.6 Betrouwbaarheid en leveringszekerheid

De discussie over de betrouwbaarheid en leveringszekerheid van elektriciteit en gas is naar de mening van de CDA-fractie nog niet beëindigd. Inmiddels heeft deze fractie kennis genomen van het ontwerp-besluit leveringszekerheid Gaswet. Daarmee is een eerste stap gezet ter verzekering van de leveringszekerheid van afnemers. De leden van de CDA-fractie vragen zich af waarom deze regeling in reikwijdte is beperkt tot kleinverbruikers? Naar de mening van deze leden kan ook het midden- en kleinbedrijf worden geconfronteerd met aanzienlijke problemen indien hun reguliere leverancier wegvalt. Waarom vallen deze groepen niet onder de reikwijdte van het besluit? Hoe verhoudt het besluit, waarin Gasunie de wettelijke taak krijgt de leveringszekerheid te waarborgen bij zeer lage temperaturen, zich overigens tot de door de minister uitgesproken wens de markt voor opslagdiensten te bevorderen? Waarom is niet gekozen voor een systeem, waarbij het in eerste instantie aan een vergunninghoudende leverancier is zelf maatregelen te treffen om de leveringszekerheid voor zijn klanten te waarborgen en de taak van Gasunie op dit punt slechts te beperken tot die gevallen, waarin blijkt dat een bepaalde vergunninghoudende leverancier zelf onvoldoende voorzieningen heeft getroffen? Zou een dergelijke constructie niet minder marktverstorend werken? Waarom is overigens in het ontwerp-besluit leveringszekerheid Gaswet geen eenduidige regeling omtrent vaststelling van gasprijzen opgenomen? De enkele uitspraak dat de consumenten een «marktconforme gasprijs» in rekening krijgen gebracht sluit volgens de leden van de CDA-fractie immers niet uit dat dezelfde consumenten in de praktijk met zeer hoge gasrekeningen worden geconfronteerd. Waarom is niet voorzien in een expliciete prijsbeschermende maatregel?

Op TenneT rust volgens de leden van de CDA-fractie de wettelijke taak de leveringszekerheid van afnemers te waarborgen. Deze leden hebben begrepen dat de regelingen die thans door TenneT in overleg met het ministerie van EZ zijn opgesteld slechts betrekking hebben op situaties waarbij de zogeheten programmaverantwoordelijke partij wegvalt. De regeling voorziet in het opvangen van een dergelijke situatie. Echter, voor het wegvallen van een leverancier die levert aan kleinverbruikers zal geen regeling worden getroffen. Het wegvallen van een leverancier wordt een verantwoordelijkheid van de programmaverantwoordelijke partij. Waarom is deze keuze gemaakt? Hoe verhoudt deze regeling zich tot het bepaalde in artikel 16 lid 2 aanhef en onderdeel d Elektriciteitswet 1998 gelezen in samenhang met het bepaalde in artikel 31 lid 1 aanhef en onderdeel g Elektriciteitswet 1998. Blijkens deze wetsbepalingen rust de verantwoordelijkheid voor het oplossen van de problemen die samenhangen met het wegvallen van een leverancier op de schouders van TenneT en dus niet op die van de programmaverantwoordelijke partij.

In de Staatscourant is een voornemen van een samenwerkingsverband tussen TenneT en de Rabobank bekendgemaakt. Zoals de minister bekend is het CDA van mening dat er een strikte scheiding moet worden gehandhaafd tussen publieke instellingen die publieke taken uitvoeren, zoals TenneT, en commerciele marktpartijen die een winstoogmerk hebben. Hoe verhoudt het voornemen van TenneT tot samenwerking met de Rabobank zich tot dit uitgangspunt? De CDA-fractie verneemt ook geluiden dat TenneT zou streven naar participatie in buitenlandse bedrijven in de energiesector. Is dit juist? Zo ja, welk beleid hanteert de minister dan in relatie tot TenneT? Welke uitgangspunten worden gehanteerd en waar liggen de grenzen van het toelaatbare?

3.8 Kwaliteit elektriciteitsnetten

Ook de kwaliteit en daarmee de betrouwbaarheid van de elektriciteitsnetten is een kwestie die naar het oordeel van de CDA-fractie de gemoederen bezig houdt. Een einde van deze discussie lijkt vooralsnog niet in zicht. De leden van de CDA-fractie vragen wanneer de voorstellen voor zogeheten «gemiddelde kwaliteitsnormen», als toegezegd door de minister in de Eerste Kamer ten tijde van de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Overgangswet Elektriciteitsproductiesector en enkele andere wetten (kamerstukken 28 174), tegemoet kunnen worden gezien? Op welke termijn denkt de regering te kunnen komen met concrete voorstellen voor het aangekondigde systeem van kwaliteitsregulering? Wanneer zal een dergelijk systeem naar het oordeel van de minister op zijn vroegst in werking kunnen treden?

Inmiddels heeft ook de Algemene EnergieRaad advies uitgebracht over «aansprakelijkheid van netbeheerders». De leden van de CDA-fractie geven aan dat het volgens de AER tijd is de regeling omtrent aansprakelijkheid van netbeheerders grondig te herzien. De minister heeft per brief aangegeven de zienswijze van de AER te delen. Dit betekent naar de mening van de CDA-fractie dat in de energiewetten een regeling omtrent aansprakelijkheid moet worden opgenomen. Wanneer kunnen de voorstellen voor aanpassing van deze wetgeving worden verwacht?

De voorzitter van de commissie,

De Grave

De adjunct-griffier van de commissie,

De Veth


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Crone (PvdA), De Grave (VVD), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), ondervoorzitter, Atsma (CDA), Timmermans (PvdA), Vendrik (GL), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), Slob (CU), Van den Brink (LPF), Duyvendak (GL), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Varela (LPF), Algra (CDA), Van Fessem (CDA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), De Krom (VVD), Van der Laan (D66), Heemskerk (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD).

Plv. leden: Tichelaar (PvdA), Örgü (VVD), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Hijum (CDA), Koenders (PvdA), Vos (GL), Weekers (VVD), De Vries (CDA), Van der Vlies (SGP), Hermans (LPF), Van den Brand (GL), Verburg (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Lazrak (SP), De Ruiter (SP), Eerdmans (LPF), De Haan (CDA), Van Dijk (CDA), Hofstra (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Van Heteren (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Giskes (D66), Tjon-A-Ten (PvdA), Waalkens (PvdA), Szabó (VVD).

Naar boven