29 303
Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet (verlenging termijn waarbinnen een afnemer wordt beschouwd als beschermde afnemer in de zin van de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).

Dit wetsvoorstel strekt ertoe de termijn waarbinnen afnemers die beschikken over een aansluiting op het elektriciteitsnet met een maximale doorlaatwaarde van minder dan 3.80 A voor elektriciteit of die een jaarverbruik hebben van minder dan 1 000 000 m3 gas, als beschermde afnemer worden beschouwd, te verlengen tot en met 30 juni 2004. Dit wordt bereikt door in artikel 1, eerste lid, onderdeel n, onder 2°, van de Gaswet en artikel 1, eerste lid, onderdeel d, onder 2°, van de Elektriciteitswet 1998 genoemde datum van 31 december 2003 te vervangen door 30 juni 2004. Dienovereenkomstig worden ook artikel 104, vierde lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 88, vierde lid, van de Gaswet aangepast.

2. Inhoud

Ingevolge de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998 kunnen beschermde afnemers, behoudens enkele uitzonderingen, niet kiezen tussen verschillende leveranciers. Dit volgt uit artikel 21 van de Gaswet en uit artikel 53 van de Elektriciteitswet 1998, waarin is bepaald dat voor het leveren van gas respectievelijk elektriciteit aan een beschermde afnemer, een leverancier over een leveringsvergunning moet beschikken. Deze leveringsvergunning wordt verleend voor een bepaald gebied en per gebied is er maar één vergunninghouder.

De Gaswet en de Elektriciteitswet 1998 voorzien in een gefaseerde afbouw van de groep beschermde afnemers. In de Gaswet is het begrip beschermde afnemer gedefinieerd aan de hand van het verbruik van gas, in de Elektriciteitswet 1998 aan de hand van de maximum doorlaatwaarde in combinatie met het beschikbaar gesteld vermogen van elektriciteit. Vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Gaswet en van de Elektriciteitswet 1998 is de groep grootverbruikers gas en elektriciteit (jaarverbruik vanaf 10 000 000 m3 gas of beschikbaar gesteld elektrisch vermogen van meer dan 2 MW) vrij om een leverancier te kiezen. Op 1 januari 2002 volgde het middensegment (jaarverbruik van 1 000 000 m3 tot 10 000 000 m3 gas of totale maximale doorlaatwaarde van meer dan 3.80 A en een beschikbaar gesteld elektrisch vermogen van ten hoogste 2 MW per aansluiting). Sinds 1 juli 2001 zijn ook kleinzakelijke afnemers enconsumenten vrij in hun keuze van een elektriciteitsleverancier mits ze voor duurzaam opgewekte elektriciteit kiezen. Deze categorie heeft die keuzevrijheid nog niet wat betreft de levering van gas of van niet-duurzaam opgewekte elektriciteit.

Ingevolge dit wetsvoorstel is de groep van kleinzakelijke afnemers en consumenten met ingang van 1 juli 2004 vrij in de keuze voor een leverancier voor gas en alle soorten elektriciteit. Vanaf 1 juli 2004 hebben dus alle afnemers keuzevrijheid.

Artikel III van het wetsvoorstel regelt dat dit wetsvoorstel in werking treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. In dat besluit wordt zo nodig toepassing gegeven aan artikel 16 van de Tijdelijke referendumwet. Een zo spoedig mogelijke inwerkingtreding is noodzakelijk omdat op deze wijze zo snel mogelijk duidelijkheid wordt geboden naar alle betrokkenen toe. Marktpartijen kunnen zich op deze wijze voorbereiden op de voorgestelde liberaliseringsdatum.

3. Overwegingen voor uitstel van marktopening

Uit consumentenonderzoek is gebleken dat consumenten veel waarde hechten aan keuzevrijheid. Ze hebben aangegeven daadwerkelijk gebruik te willen maken van hun keuzevrijheid door te kiezen voor de leverancier die hen het meeste voordeel oplevert. Dit voordeel kan financieel zijn, maar kan ook liggen op het gebied van geboden service of productdifferentiatie. De liberalisering van de markt voor duurzaam opgewekte elektriciteit heeft dit laatste ook bevestigd. Sinds 1 juli 2001 hebben ruim 1 800 000 huishoudens gekozen voor duurzaam opgewekte elektriciteit. Ongeveer één op de tien huishoudens is daarbij ook van leverancier gewisseld.

Voorop staat echter dat consumenten en kleinzakelijke ondernemingen gemakkelijk gebruik kunnen maken van hun keuzevrijheid en dat zij daartoe beschikken over een goede juridische positie en goede informatie over hun rechten en plichten. Dat betekent bijvoorbeeld dat afnemers verzekerd moeten zijn van energie als hun leverancier door faillissement of door andere omstandigheden niet in staat is te leveren. Verder dienen de energiebedrijven administratief en organisatorisch goed voorbereid te zijn, zodat afnemers zonder problemen binnen de daartoe gestelde termijnen van leverancier kunnen wisselen en ook de juiste facturen ontvangen over het verbruik. Dit impliceert dat de energiebedrijven de problemen die zich vanaf 1 januari 2002 hebben voorgedaan bij het vrijkomen van het zogenaamde middensegment, moeten hebben opgelost.

Op dit moment is de datum van volledige opening van de gas- en elektriciteitsmarkt in de Gaswet en Elektriciteitswet 1998 bepaald op 1 januari 2004. Bij brief van 18 juni 2003 (Kamerstukken II 2002/03, 28 982, nr. 1) is aangegeven dat er op dat moment nog onvoldoende zekerheid bestond dat consumenten en kleinzakelijke afnemers op 1 januari 2004 effectief gebruik kunnen maken van hun keuzevrijheid en dat de hierboven genoemde voorwaarden zijn vervuld. De borging van publieke belangen en de bescherming van de consument staan voorop. Om die reden wordt in dit wetsvoorstel de datum van 1 juli 2004 voorgesteld. Hierdoor krijgen bedrijven voldoende tijd om alle noodzakelijke voorbereidingen te treffen en de laatste achterstanden van het middensegment weg te werken. De verwachting is gerechtvaardigd dat een ordentelijke marktopening per 1 juli 2004 gerealiseerd zal worden. Een gelijktijdige opening van de gas- en elektriciteitsmarkt voor beide segmenten (huishoudens en niet-huishoudens) is essentieel. Dit is altijd het uitgangspunt geweest van de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998. Immers, afnemers zouden bij verschillende data voor marktopening voor elektriciteit en gas belemmerd worden in de keus voor één leverancier voor zowel gas als elektriciteit. Daarnaast zou dit leiden tot veel onduidelijkheid in de markt.

De voorbereidingen voor de volledige liberalisering van de gas- en elektriciteitsmarkt worden gemonitord door de door de Minister van Economische Zaken ingestelde commissie Van Rooy (Stct. 2003, nr. 57).

4. Europese aspecten

Op grond van richtlijnen nr. 98/30/EG en nr. 96/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende de gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas (PbEG L 204) en voor elektriciteit (PbEG 1997, L 27) nemen lidstaten de nodige maatregelen om hun gas- en elektriciteitsmarkt open te stellen. Verschillende Europese landen waaronder het Verenigd Koninkrijk, Zweden, Oostenrijk en Finland, hebben hun markt inmiddels reeds volledig geliberaliseerd; andere landen zijn nog bezig met dit proces. Het Europees Parlement en de Europese Raad hebben op 26 juni 2003 de richtlijn nr. 2003/54/EG betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en houdende intrekking van richtlijn 98/30/EG (PbEG 2003, L 176) en de richtlijn nr. 2003/55/EG betreffende gemeenschappelijks regels voor de interne markt voor aardgas en houdende intrekking van richtlijn 98/30/EG vastgesteld (PbEG 2003, L 176). Deze richtlijnen dienen uiterlijk op 1 juli 2004 te zijn geïmplementeerd. Een wijziging van de Gaswet en Elektriciteitswet 1998 ter implementatie van de nieuwe richtlijnen is in voorbereiding. De bovengenoemde richtlijnen bepalen dat 1 juli 2004 de uiterste datum is waarop aan alle niet-huishoudelijke afnemers keuzevrijheid geboden moet zijn. Een volledige marktopening moet uiterlijk 1 januari 2007 zijn gerealiseerd. Gelet op de Europese ontwikkelingen loopt Nederland met het openstellen van de markt per 1 juli 2004 in de pas, maar zeker niet voorop.

5. Effecten

Indien dit wetsvoorstel tot wet is verheven zal na 1 juli 2004 op grond van artikel 43, eerste lid, van de Gaswet verboden zijn zonder vergunning gas te leveren aan afnemers die minder dan 170 000 m3 per jaar verbruiken. Datzelfde geldt op grond van artikel 95a, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 voor afnemers met een maximale doorlaatwaarde van ten hoogste 3.80 A. Er zal dan wel keuzevrijheid zijn, in combinatie met een aangepast stelsel van beschermende regels voor die afnemers. Deze twee vergunningstelsels vervangen de vergunningstelsels op basis van artikel 53 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 21 van de Gaswet. Anders dan in de vergunningen op basis van artikel 53 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 21 van de Gaswet, wordt in een nieuwe vergunning geen gebied meer aangewezen waarvoor een vergunning geldig is, zodat concurrentie kan ontstaan. Door het verschuiven van de datum van volledige marktopening zal de concurrentie tussen leveranciers een aantal maanden later tot ontwikkeling komen. Afnemers zullen een half jaar later dan oorspronkelijk voorzien kunnen profiteren van de positieve effecten van marktwerking, zoals een verbeterde prijs-kwaliteitverhouding in het aanbod van gas en elektriciteit. Echter, een verantwoorde opening van de gas- en elektriciteitsmarkt en duidelijkheid aan alle betrokkenen is nu prioritair. In artikel 1, vijfde lid, van de Gaswet wordt een aantal omstandigheden genoemd waarmee rekening moet worden gehouden bij een wijziging van de datum van volledige marktopening. In paragraaf 3 van deze toelichting is ingegaan op de redenen voor uitstel van de marktopening. De redenen voor uitstel van de marktopening zijn gelegen in andere overwegingen dan genoemd in artikel 1, vijfde lid, van de Gaswet. Artikel 1, vijfde lid, van de Gaswet is vooral gericht op de situatie dat vóór 1 januari 2004 de markt volledig zou worden geopend. Een volledige opening van de markt met ingang van 1 juli 2004 is, ook gelet op artikel 1, vijfde lid, van de Gaswet, verantwoord. Door de koppeling van het moment van liberalisering en de instemming met het voornemen tot privatisering, zal uitstel van de volledige marktopening een soortgelijk effect hebben op de privatisering (zie hierover ook Kamerstukken II 2002/03, 28 174, nr. 48, p. 7 v.).

De keuze om de volledige liberalisering van de markt voor de levering van gas en elektriciteit met zes maanden uit te stellen wordt breed ondersteund door de marktpartijen.

De Minister van Economische Zaken,

L. J. Brinkhorst

Naar boven