29 299
Wijziging van de Drank- en Horecawet in verband met de introductie van de bestuurlijke boete

nr. 5
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 11 september 2003 en het nader rapport d.d. 7 november 2003, aangeboden aan de Koningin door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 16 juli 2003, no.03.002983, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting houdende wijziging van de Drank- en Horecawet in verband met de introductie van de bestuurlijke boete.

In het wetsvoorstel wordt de bestuurlijke boete in de Drank- en Horecawet (hierna: DHW) geïntroduceerd voor overtredingen die geen direct gevaar opleveren voor de gezondheid en de veiligheid. Hiermee wordt een effectievere handhaving beoogd van de regels van de DHW. Het in het wetsvoorstel gekozen systeem sluit aan bij het systeem van de bestuurlijke boete in de Tabakswet en de Warenwet. De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt enkele opmerkingen, onder meer over de mogelijke cumulatie van verschillende bestuursrechtelijke sancties. Hij is van oordeel dat enige aanpassing van het wetsvoorstel wenselijk is.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 16 juli 2003, no. 03.002983, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 11 september 2003, nr. W13.03.0300/III, bied ik U hierbij aan.

De Raad van State is van oordeel dat enige aanpassing van het wetsvoorstel wenselijk is. Hij maakt een tweetal opmerkingen waarop hieronder wordt ingegaan.

1. Het wetsvoorstel sluit aan bij de systematiek van de bestuurlijke boete in de Tabakswet en de Warenwet. Evenals in genoemde wetten1 wordt de bevoegdheid tot oplegging van een bestuurlijke boete in het voorgestelde artikel 44a DHW toegekend aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Deze zal die bevoegdheid mandateren aan het hoofd van het Bureau Bestuurlijke Boetes van de Voedsel en Waren Autoriteit, onderdeel Keuringsdienst van Waren (hierna: VWA/KvW). Deze dienst is van oudsher belast met het toezicht op de naleving van de DHW2 en heeft in het kader van de Warenwet reeds ruime ervaring met de toepassing van de bestuurlijke boete.3

De Raad wijst erop dat het naar zijn oordeel in het algemeen wenselijk is, dat in het bijzonder het bestuursorgaan dat is belast met de uitvoering van voorschriften bevoegd is inzake de bestuursrechtelijke handhaving van de desbetreffende bepalingen. Dit uitgangspunt wordt in het wetsvoorstel niet doorgevoerd. Ingevolge artikel 3 DHW is het verboden het horecabedrijf of slijterij uit te oefenen zonder daartoe strekkende vergunning van burgemeester en wethouders.1 Nu een anticumulatiebepaling terzake ontbreekt, kan het wetsvoorstel er in de praktijk toe leiden dat ten aanzien van eenzelfde overtreding burgemeester en wethouders overgaan tot intrekking of schorsing van de vergunning, terwijl de VWA/KvW namens de minister een boete oplegt.

De Raad acht de mogelijkheid van samenloop van deze sancties in beginsel niet wenselijk. De Raad adviseert het wetsvoorstel op dit punt aan te passen.

1. Voor de door de Raad gesignaleerde situatie van mogelijke samenloop van bepaalde sancties is in artikel 44a, zesde lid, van het voorstel een anticumulatiebepaling opgenomen (onderdeel b van het genoemde lid). De memorie van toelichting is op dit punt aangevuld.

2. De Raad beveelt aan in de toelichting in te gaan op de vraag wie beslist in een voorkomende bezwaarschriftprocedure, nu ingevolge artikel 10:3, derde lid, Awb op een bezwaarschrift niet krachtens mandaat mag worden besloten door degene die het primaire besluit in mandaat heeft genomen.

2. Op het punt van de taakverdeling tussen de Voedsel en Warenautoriteit, onderdeel Keuringsdienst van Waren, en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ter zake van bezwaarschriften is de memorie van toelichting overeenkomstig de aanbeveling van de Raad verduidelijkt.

Los van het advies van de Raad is in de voorgestelde redactie van artikel 31, tweede lid, onderdeel b, een onjuistheid gecorrigeerd en zijn in de memorie van toelichting enige ondergeschikte verduidelijkingen aangebracht.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

J. F. Hoogervorst


XNoot
1

Artikel 11b, eerste lid, van de Tabakswet; artikel 32a, eerste lid, van de Warenwet.

XNoot
2

Zie de toelichting op artikel I, onderdeel C, en artikel 41 DHW.

XNoot
3

Memorie van toelichting, algemeen deel, onder Historie van dit wetsvoorstel.

XNoot
1

Anders dan de DHW kent noch de Tabakswet, noch de Warenwet een vergunningsysteem door burgemeester en wethouders.

Naar boven