29 284
Jeugdagenda

28 447
Regeling met betrekking tot tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang en waarborging van de kwaliteit van kinderopvang (Wet kinderopvang)

30 009
Opvang zwerfjongeren 2004

nr. 7
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 22 maart 2005

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 heeft op 24 februari 2005 overleg gevoerd met staatssecretaris Ross-van Dorp van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en minister Van der Hoeven van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:

– de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 22 juni 2004 inzake Operatie Jong en beantwoording van commissievragen terzake (29 284, nrs. 2 en 4);

– de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 5 augustus 2004 inzake het Nationaal Actieplan Kinderen (29 284/26 150, nr. 3);

– de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 12 november 2004 (28 447/29 284, nr. 104 herdruk) ter beantwoording van de motie-Lambrechts (28 447, nr. 78) inzake tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang en waarborging van de kwaliteit van kinderopvang (Wet basisvoorziening kinderopvang) (28 447/29 284, nr. 104);

– de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 22 november 2004 inzake Operatie Jong: plannen van aanpak (29 284, nr. 5);

– de brief van de Algemene Rekenkamer d.d. 20 december 2004 ter aanbieding van het rapport «Opvang zwerfjongeren 2004» (30 009, nrs. 1–2).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Kalsbeek (PvdA) onderschrijft de centrale visie van Operatie Jong: uitgaan van het kind en de ouders en ingrijpen als het echt niet anders kan. De overgave waarmee Steven van Eijck zich op het onderwerp heeft gestort, verdient grote waardering.

Professionals geven een beoordeling vanuit hun eigen specifieke beoordelingskader en stellen vervolgens vast welke specialistische hulp nodig is. Een kernprobleem is dat zij steeds vaker doorverwijzen en niet zelf problemen oplossen. In de Operatie Jong moet hier beslist meer aandacht aan worden besteed. Terecht wordt terecht gesteld dat er te veel samenwerkingsverbanden zijn.

Het kabinet signaleert dat er geen sprake is van een doorzettingsmacht, maar biedt nog geen oplossing. De gemeenten zouden uiteindelijk verantwoordelijk moeten worden. In de praktijk zal dat vaak lastig zijn, bijvoorbeeld wanneer een gezinsvoogd een opdracht van de rechter krijgt. Daarnaast kan het problematisch zijn dat Bureau Jeugdzorg onder de provincie valt. Door het instrument van de jong-overeenkomst worden de gemeenten als het ware uitgenodigd om elk een eigen noodprocedure te bedenken. De precieze inhoud van de jong-overeenkomst is overigens onduidelijk. De indruk bestaat dat een aantal steden in de jong-overeenkomst ideeën en activiteiten wil opnemen die ze toch al ondernamen. Het zou beter zijn als met de overeenkomsten voor het gehele veld in kaart zou worden gebracht wat er gebeurt. De problemen zouden op die manier systematisch uit de weg kunnen worden geruimd.

De brief over de regionale meld- en coördinatiepunten (RMC's) is teleurstellend. De departementale loopgravenoorlog walmt ervan af. Waarom wordt er niet voor gekozen om de gemeenten verantwoordelijk te maken voor een centraal meldpunt?

Het hoofdstuk over onderwijs is een vreemde eend in de bijt. De opmerkingen zijn zeer abstract en onuitgewerkt. Gevreesd moet worden dat hier een richtingenstrijd aan ten grondslag ligt. Het is mogelijk om vanuit de school een zorgstructuur uit te bouwen. Een andere mogelijkheid is de school als onderwijsinstituut met daarnaast op zichzelf staande zorgvoorzieningen. Het verdient de voorkeur om de zorgstructuur bij het onderwijs te beperken tot onderwijskundige zaken en problemen die daar dicht tegenaan liggen.

De opmerkingen over vroegsignalering verdienen ondersteuning. De passage over harmonisatie van indicatiestellingen is in aanzet goed, maar wat ontbreekt is de vraag hoe kan worden gekomen tot minder indicatiestellingen.

Registratie en informatie-uitwisseling biedt veel kansen, maar het zal dan moeten gaan om een bescheiden en flexibel informatiesysteem dat maatwerk per gemeente vraagt. Een zwak punt is dat de jongere of zijn wettelijk vertegenwoordiger toestemming moet geven. De verwijsindex werkt per kind, maar het zou mooi zijn als de gezinnen eraan gekoppeld kunnen worden.

De nazorg voor criminele jongeren moet volgens het stuk bij de gemeente worden ondergebracht. Gezien de zeer beperkte kennis op dit terrein van de gemeenten moet dit idee ernstig worden ontraden.

Aangegeven moet worden hoeveel zwerfjongeren er zijn en hoe het mogelijk is dat maar zo weinig gemeenten er voorzieningen voor treffen.

Mevrouw Kant (SP) stelt voor om de leider van Operatie Jong, heer Van Eijck, toe te voegen aan het kabinet. Zij vind het hoog tijd dat er een bewindsman voor jeugd komt. Daarmee zou het probleem opgelost kunnen worden dat de integrale coördinatie buiten en niet binnen het kabinet plaatsvindt. Degene die het buiten het kabinet doet, hoeft geen verantwoordelijkheid af te leggen en is niet bevoegd om beleid uit te stippelen. In het kabinet zou iemand aangesproken moeten kunnen worden op het feit dat kinderen die opgroeien in armoede een niet meer in te halen ontwikkelingsachterstand oplopen. Hoe goed de doelstelling van Operatie Jong ook is, hoe enthousiast de heer Van Eijck zijn taak ook oppakt, het dreigt een techno-bureaucratische operatie te blijven. Er moeten concrete, ook politieke stappen worden genomen.

Bureaucratie is een van de grootste problemen. De Bureaus Jeugdzorg mogen niet de RIO's voor de jeugd worden. Zij mogen geen bureaucratisch orgaan worden, waar wachtlijsten ontstaan, waar de doorstroming stagneert en waar onvoldoende macht aanwezig is om in te grijpen. Er moet teruggegaan worden naar de wijken, op kindafstand. Gedacht kan worden aan een koppeling aan het consultatiebureau. De kinderen moeten gekend worden.

De heer Van Eijck meent dat sprake is van honderdduizenden gevallen van kindermishandeling. Als deze cijfers kloppen, is de urgentie alleen maar groter om het actieplan van de SP uit te voeren. Een van de punten daarin is het verplicht stellen van de meldcode. In de opleiding van mensen die werken met kinderen moet hieraan meer aandacht worden besteed.

Sport blijkt voor veel kinderen te duur. Een landelijke sportstrippenkaart voor kinderen tot een bepaalde leeftijd zou aan dit probleem tegemoet kunnen komen. Elk kind heeft het recht om met sport in aanraking te komen. In dit licht is het onbegrijpelijk dat de minimumlessentabel voor lichamelijke opvoeding in het voortgezet onderwijs zal komen te vervallen.

Het is goed dat gesproken wordt over het belang van preventie en vroegsignalering, maar de consultatiebureaus moet daarvoor dan wel de tijd en de mankracht worden geboden.

Het aantal zwerfjongeren neemt toe, terwijl er te weinig voorzieningen voor zijn. Het gebrek aan capaciteit op alle vlakken is onacceptabel.

Mevrouw Aasted Madsen-van Stiphout (CDA) vindt dat de begrippen «jeugd centraal» en «vraaggestuurd» centraal moeten staan in de Operatie Jong. De afstemming op beleidsniveau en in de uitvoering moet drastisch verbeterd worden. Het verkokerde aanbod leidt vaak tot doorverwijsgedrag. Instellingsbelangen moeten ondergeschikt zijn aan de belangen van jeugdigen. Het slagen van de operatie zal afhangen van de bereidheid van overheden op alle niveaus om harde afspraken te maken over afstemming van het aanbod en verantwoording over de effectiviteit. Voorkomen moet worden dat kinderen tussen wal en schip raken.

Bij Bureau Jeugdzorg moet veel meer gebruikgemaakt worden van professionals in de nulde en eerste lijn. Daarmee kan voorkomen worden dat de intake moet worden overgedaan. De nulde en eerste lijn moeten niet alleen een rol als verwijzer krijgen, maar ook als hulpverlener. Vroegtijdig moeten de problemen in de eigen leefomgeving worden onderkend en aangepakt. De ketenbenadering mag niet beperkt blijven tot het maken van afspraken over wie waarvoor verantwoordelijk is. Kan in dit verband een zorgplicht worden ingevoerd?

Het wegnemen van wettelijke en financiële belemmeringen verdient steun. De staatssecretaris zal uitvoering geven aan de motie van mevrouw Soutendijk op dit punt.

Vroegsignalering en het blijven volgen van gezinnen en kinderen is belangrijk. Terecht krijgen de teams voor vroegtijdige onderkenning van ontwikkelingsstoornissen een duidelijke rol. De school is een belangrijke vindplaats, maar het onderwijs is geen hulpverlenings- of zorginstelling. Bij het registreren en volgen van het kind moet de jeugdgezondheidszorg een centrale rol hebben.

Er worden creatieve voorstellen gedaan, bijvoorbeeld om combinatiefuncties van welzijn en onderwijs te stimuleren. Het moet mogelijk worden dat één persoon actief is als peuterspeelzaalleider, klassenassistent en overblijfkracht. Zo'n combifunctie is ook voorstelbaar voor klassenassistenten en verzorgenden in de gehandicaptenzorg.

Harmonisatie van indicatiestelling is voor een deel in gang gezet. De indicatie voor aanvullende zorg binnen het onderwijs wordt reeds gestroomlijnd. Zit een gezamenlijke indicatie voor speciaal onderwijs en aanvullende AWBZ-voorzieningen in de school ook in de planning?

Dat het meten van de effectiviteit wordt beperkt tot lopende en nieuwe programma's is een gemiste kans. Er kan meer uit het verleden worden geleerd. Met dossieronderzoek zouden vragen beantwoord kunnen worden. Hoe vaak is een individueel probleem eigenlijk een onderdeel van een gezinsprobleem? Hoeveel pubers met gedragsproblemen in het speciaal onderwijs hebben een negatief zelfbeeld opgebouwd omdat zij in het onderwijstraject jarenlang overvraagd zijn geweest? Hoeveel zwakbegaafde jongeren komen met justitie in aanraking? In hoeveel gevallen is een civielrechtelijke plaatsing in een justitiële jeugdinrichting een gevolg van falende jeugdhulpverlening in de vele jaren daaraan voorafgaand? Hoeveel zwerfjongeren zijn door de jeugdhulpverlening als onbehandelbaar afgeschreven en op straat gezet?

Er moet meer op het niveau van het gezin worden ingestoken. Het CDA-voorstel om niet het kind, maar het gezin onder toezicht te plaatsen past in die lijn. De gespecialiseerde gezinshulp van het verleden, die gezinnen met praktische opvoedingsondersteuning bijstond, was misschien nog niet zo slecht.

De heer Nawijn (LPF) zwaait de heer Van Eijck lof toe voor zijn inspanningen om orde in de chaos te scheppen. Het is echt ongelooflijk hoeveel verschillende instanties en administraties er op het gebied van het jeugdbeleid actief zijn. Het is inmiddels onduidelijk wie voor wat verantwoordelijk is.

Wat de school betreft vraagt hij zich af of het nog wel gebruikelijk is dat scholen ouders in kennis stellen van spijbelgedrag van hun kinderen. De minister moet hierover helderheid verschaffen.

In de voogdij worden soms zeer jonge voogden aangesteld, waarbij het de vraag is of zij het gezag hebben om ouders van wie een kind onder toezicht is gesteld, te vertellen hoe zij kinderen moeten opvoeden.

Het is goed om de gemeenten verantwoordelijk te maken, maar dan moeten ze wel in staat zijn om die verantwoordelijkheid waar te maken. In de huidige situatie lopen ze vaak aan tegen provinciale instellingen en rijksinstellingen. De hiërarchische lijn in de zorg moet worden hersteld. Daarnaast moet helder worden waar mensen moeten zijn. De scholen zijn het allerbelangrijkst. In dit verband past een pleidooi voor kleinschaligheid.

De heer Van der Vlies (SGP) vindt het goed dat het kabinet met een verfrissende nieuwe aanpak is gekomen. Er is een centrale plaats ingeruimd voor de jeugd.

Veel departementen hebben op de een of andere manier te maken met jeugd. Zo zijn in de loop der tijden verschillende hulpverleningscircuits ontstaan. Er moet worden gewerkt in de richting van een integrale aanpak voor jongeren die een hulpvraag hebben of veroorzaken. Niet de structuren, maar het kind moet centraal staan. Het gaat in dit debat om samenhang, samenwerking, capaciteit en toegankelijkheid. Er is terecht de hoop dat er eindelijk resultaat zal worden geboekt. In ieder geval moet voorkomen worden dat nieuwe bureaucratie ontstaat.

De gemeenten worden verantwoordelijk voor de afstemming. Het Rijk gaat toezicht houden. Er is werk te doen op het terrein van de afstemming van onderwijs, zorg en arbeidswetgeving. In de komende wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) dient een link naar het onderwijsveld gelegd te worden. Gemeentelijke vrijheden en rijkstaken kunnen botsen. De indicatiestelling moet uniformer worden. Er is onduidelijkheid over de Jeugdmonitor. Er is veel meer mogelijk met signalering in de school. Daarbij past dan wel dat de hulp operationeel beschikbaar is. Aan signalering moet meer aandacht worden besteed in de lerarenopleiding.

De oorzaken van de problemen mogen niet buiten beeld blijven. Te denken valt aan de individualisering, het hoge aantal scheidingen en ouders die beiden werken.

Mevrouw Örgü (VVD) dankt de staatssecretaris voor het rapport over de sluitende keten in de jeugdzorg. Onduidelijk is hoe het probleem van de zwerfjongeren hierin past. In veel gemeenten is nog geen jeugdbeleid ontwikkeld. Het aantal zwerfjongeren neemt toe, terwijl de opvang en begeleiding vooralsnog onvoldoende zijn. Wanneer zal een en ander op orde zijn gebracht?

Onlangs verschenen berichten over veel grotere aantallen mishandelde kinderen dan waarvan in het beleid wordt uitgegaan. De staatssecretaris dient hierover helderheid te verschaffen. De urgentie van een verplichte meldcode neemt alleen maar toe. De motie van mevrouw Kant terzake verdient steun. Professionals die moeite hebben met signaleren, moeten cursussen kunnen volgen.

De eerste opdracht van Operatie Jong is het oplossen van de belangrijkste knelpunten in het jeugdbeleid op lokaal niveau en het zichtbaar tot stand brengen van verbeteringen in de ontwikkelingsketen van de jeugd. De andere opdrachten komen later aan bod, maar het moet mogelijk zijn om alle doelen van de Operatie Jong in deze kabinetsperiode te halen. Het is logisch om de aandacht te concentreren op de regiefunctie van gemeenten. Hoe zullen de jong-overeenkomst eruitzien, wanneer zullen ze worden gesloten en welke relatie is er met het gemeentelijk jeugdbeleid?

De gemeente krijgt tot taak casusoverleg tussen de ketenpartners te faciliteren. Het is niet goed om deze taak te delegeren aan de jeugdzorg. Uniforme registratie en informatieoverdracht zijn essentiële voorwaarden voor effectieve samenwerking in de ketens. Het kabinet moet zo spoedig mogelijk beslissen over de verwijsindex risicojongeren. Het is een beknopt systeem dat snel ingevoerd kan worden. Er zijn doorgroeimogelijkheden naar een meer omvattende oplossing, zoals persoonsgebonden dossiers ten behoeve van het cliëntvolgsysteem. Worden deze doorgroeimogelijkheden in het plan van aanpak onderzocht? Zijn er knelpunten op het gebied van de privacy?

Het toezicht is verkokerd georganiseerd, waardoor het functioneren van de hele keten buiten beeld blijft. De inspecties moeten aangespoord worden om meer samen te werken. Een totale centralisatie is niet wenselijk.

Eind 2006 zal een landelijke Jeugdmonitor operationeel zijn. Daarmee zal gevolgd kunnen worden in hoeverre de doelstellingen van de Jeugdagenda worden gehaald. Waarom selectie en bundeling van al aanwezige informatie zo lang moet duren, is overigens slecht te begrijpen.

Mevrouw Lambrechts (D66) is zeer enthousiast over de Operatie Jong. Gezien de enorme verkokering door de hele keten is de operatie hard nodig. Voorkomen moet worden dat de operatie in haar schoonheid sterft. De ambities zijn enorm, er zijn zeer veel partijen bij betrokken. Misschien is een zekere focus aan te bevelen. Kan niet gestreefd worden naar een vermindering van het aantal partijen, met meer bevoegdheden en meer mogelijkheden om daadwerkelijk hulp te bieden? Samenwerking zal niet zonder dwang bereikt worden. Toegang is een noodzakelijke voorwaarde. Signalering is belangrijk, maar als het vervolgens lang duurt voordat daadwerkelijk hulp wordt geboden, werkt het niet. Het concept van de gezinscoach is prima, maar hij moet wel toegang hebben tot de verschillende koninkrijkjes en hulpverleners die er omheen staan. Ook de Bureaus Jeugdzorg moeten een duidelijke sturing op één plaats hebben. Ze moeten zorgen voor daadwerkelijke hulp.

De thema's zijn uitstekend. Onderwijs en jonge jeugd dienen een zwaar accent te krijgen. Het onderwijs moet dan wel de kans krijgen om van het hele netwerk aan voorzieningen gebruik te maken op het moment dat dat nodig wordt geacht. Of de RMC's het juiste punt zijn is de vraag. Zou op dit terrein niet meer bij het onderwijs zelf moeten worden neergelegd?

Er zijn ook tegenwerkende krachten. De provincies hebben bijvoorbeeld plannen met de opvang van jongeren uit justitiële jeugdinrichtingen. Voorkomen moet worden dat de operatie door dit soort ontwikkelingen wordt bemoeilijkt. Ook moet duidelijk worden of de verschillende geledingen zich financieel committeren aan de plannen. Verder dient aangegeven te worden hoe de implementatie van de plannen van Operatie Jong wordt gemonitord.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks) wijst op de gaten die vallen in de opvang van zwerfjongeren. Is de staatssecretaris tevreden als slechts de helft van de centrumgemeenten aangeeft hiermee bezig te zijn? Kan de verantwoordelijkheid niet beter bij de provincies worden gelegd, die immers over de jeugdzorg gaan? Bij de financiering van de jeugdzorg zouden concrete plannen moeten worden voorgelegd voor de opvang van zwerfjongeren. Daar hoort een structurele financiering bij. Het zou goed zijn om het Engelse systeem nog eens in beschouwing te nemen. Daar is de preventieve kant namelijk zeer sterk ontwikkeld. De Federatie Opvang pleit ervoor de leeftijdsgrens te verhogen tot 25 jaar. De staatssecretaris wijst erop dat jongeren die al in de jeugdzorg zitten, er tot hun 23ste in mogen blijven, maar veel zwerfjongeren zitten niet in het systeem van de jeugdzorg.

De Operatie Jong is goed bedoeld, maar in zekere zin ook curieus. Er worden niet echt oplossingen geboden voor de verkokering. Wat houdt de jong-overeenkomst anders in dan een clubje dat probeert wat samenhang te brengen? Er is al zoveel samenwerking, waardoor sommige clubs voor een groot deel bezig zijn met afstemming in plaats van daadwerkelijke hulp. Het blijft een probleem dat de probleemeigenaar onbekend is. Een staatssecretaris of minister voor jeugdzaken zou zeker een verbetering zijn.

Voor jeugdhulp die niet onder de jeugdzorg valt, zou het huisartsenmodel kunnen worden gehanteerd: de huishulpverlener, iemand in de buurt waar mensen naartoe kunnen als ze problemen hebben. Die persoon zou zelf zoveel mogelijk moeten helpen.

Vaak is het probleem gewoon een gebrek aan voorzieningen. Met samenhang en samenwerking wordt dat niet opgelost. Dat is een van de zwakke punten van de hele operatie. Verder wordt een sturingsfilosofie node gemist.

Het antwoord van de bewindslieden

De staatssecretaris noemt Operatie Jong een belangrijk onderdeel van het regeringsbeleid. Een sluitende keten is nodig. Er wordt ingezet op minder regels en meer ruimte. Het jeugdbeleid is te verkokerd en versnipperd. Het huidige systeem stelt instanties, specialismen en benaderingen centraal, terwijl de jeugdige centraal moet staan. Wetten en geldstromen zijn net zo ingewikkeld en verkokerd als de hulpverlening rondom kinderen en ouders. Het systeem is zo ingericht, dat niemand het laatste woord heeft over wat er moet gebeuren als een kind tussen wal en schip dreigt te vallen. Het systeem is diep verankerd, hetgeen het moeilijk maakt om het goed aan te pakken. Uniforme blauwdrukken zijn niet gepast, de hulpverlening moet goed aansluiten bij de behoeften. Gemeenten en lokale instanties kunnen het niet alleen. De kern van Operatie Jong is een gezamenlijke inspanning om het systeem te veranderen. Er moet een goede samenwerking tussen instanties komen en er moet aansluiting worden gezocht bij de belevingswereld van kinderen en ouders. Het kabinet neemt het voortouw bij de operatie, die tijd zal kosten.

Er staat veel op stapel in de twaalf thema's. Het kabinet heeft een hoog ambitieniveau. Zo zal een geautomatiseerd systeem worden ontwikkeld om de informatie-uitwisseling tussen instanties te bevorderen. Er zal voor worden gezorgd dat de instanties oog krijgen voor risico's die niet direct op het eigen terrein liggen. De aansluiting van zorgverlening in en om de school zal worden verbeterd. Er zullen afspraken gemaakt worden over de verantwoordelijkheid voor nazorg voor jeugdigen na detentie. Een aantal thema's raakt kinderen en ouders niet direct, maar is wel hard nodig om het systeem te veranderen. Zo zal er een integrale Jeugdmonitor komen. Er zal een databank worden ingericht met informatie over effectieve hulpsoorten. Het toezicht van het Rijk zal integraal worden. Met de jong-overeenkomsten zal, kort samengevat, een jaar lang in de praktijk worden gekeken naar de regie in de keten. De komende tijd zullen de twaalf thema's resultaten moeten opleveren. De jong-overeenkomsten zullen moeten leiden tot aanbevelingen. Begin 2006 zal de heer Van Eijck komen met een sturingsadvies.

In het kader van Operatie Jong zijn de departementen de afgelopen twee jaar naar elkaar toegegroeid. Ook hierin speelt de heer Van Eijck een belangrijke rol. De suggestie van mevrouw Kant over de functie van laatstgenoemde zal aan de premier worden doorgespeeld.

Circa 40 gemeenten hebben interesse getoond in deelname aan de jong-overeenkomst. Momenteel vindt overleg met de beoogde gemeenten en provincies plaats over de precieze inhoud van de overeenkomsten. Vermindering van de bureaucratie zal daarin in ieder geval een factor zijn. Bewust wordt ervoor gekozen om zo min mogelijk centraal op te leggen. Alle partijen moeten het gevoel hebben dat de jong-overeenkomst hen ook echt helpt om het kind centraal te stellen. Bij brief is aangegeven welke zaken in ieder geval duidelijk moeten worden, waarbij volop ruimte wordt geboden voor invulling op maat. Zodra de overeenkomst definitief is, naar verwachting medio maart, zal het kabinet de Kamer informeren. De bij Operatie Jong betrokken bewindspersonen zullen ieder enkele deelnemende gemeenten adopteren. Er zullen werkbezoeken plaatsvinden en, indien nodig, zal er direct contact zijn tussen werkenden, wethouder en bewindspersoon.

De jong-overeenkomst moet samen met de uitwerkingen van de twaalf thema's helderheid bieden over de manier waarop voorkomen kan worden dat kinderen tussen wal en schip vallen. Het kabinet heeft aangegeven welke regie nodig is. Het gaat om het werken met een beperkt aantal samenwerkingsverbanden met heldere verantwoordelijkheden voor de verschillende onderdelen van de keten en voor het resultaat van de keten als totaal. Er komt regie op uitvoeringsniveau: welke instanties hebben in de dagelijkse praktijk de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat datgene wat nodig is gebeurt om de uitval van jeugdigen te voorkomen. Deze instanties moeten regie voeren op de samenwerking van de uitvoerende instanties door het voortouw te nemen bij het formuleren van het resultaat van de hele keten en de benodigde inspanningen van de afzonderlijke ketenpartners.

In de uitkomst van de jong-overeenkomst zal blijken wat de meest effectieve manier is om die regie te beleggen. De gemeente heeft de regie op bestuurlijk niveau: zij moet ervoor zorgen dat er generieke samenwerkingsafspraken zijn tussen uitvoerende instanties over de beoogde doelstellingen, resultaten, samenwerking en verantwoordelijkheidsverdeling. Zij moet interveniëren als de samenwerking tussen instanties in algemene zin niet goed functioneert. De beleidsmatig bestuurlijke regie moet faciliterend zijn aan het uitvoerend niveau waar de knelpunten zich daadwerkelijk voordoen. In een noodprocedure moet vastgelegd worden hoe gehandeld moet worden om een doorbraak te forceren als door een niet sluitende keten van voorzieningen een jeugdige tussen wal en schip dreigt te raken. Daarbij moet aangetekend worden dat de bevoegdheden al verdeeld zijn. Het gaat erom dat de keten sluit en dat de financieringsstromen daarop zijn afgestemd.

Het systeem van de verwijsindex moet simpel zijn en snel in werking kunnen treden. Met de gemeenten wordt gesproken over invoering op basis van vrijwilligheid. Als het niet snel genoeg gaat, zal het systeem worden opgelegd. Het moet uiterlijk 1 januari 2007 werken. Medio dit jaar zal het kabinet een beslissing nemen. Opname in de verwijsindex mag niet afhankelijk zijn van toestemming van kind of ouder. Een groot deel van het gemeentelijk informatiesysteem moet centraal worden vastgesteld en opgelegd. Dit jaar zal een eerste verkenning plaatsvinden. De verwijsindex zal zo worden opgezet, dat doorgroei mogelijk is. Het staat niet in het plan van aanpak, maar ook gezinnen moeten in de verwijsindex kunnen worden opgenomen. Het is een nadrukkelijke ambitie dat een en ander niet tot meer bureaucratie leidt. Van de ketenpartners wordt slechts gevraagd te melden dat een kind bij hen bekend is. Dankzij de verwijsindex weten alle ketenpartners welke andere partijen zich al bezighouden met de desbetreffende jongere.

Het verlenen van zorg is aan gespecialiseerde partijen toevertrouwd. Het netwerk rondom moet worden gepositioneerd rondom de instelling die het dichtst bij het kind staan, het consultatiebureau, de school en het RMC. Iedere instelling heeft daarbij een specifieke rol te vervullen. Het netwerk rondom het consultatiebureau, de school en het RMC moet worden gepositioneerd rondom de instelling die het dichtstbij het kind staat. Door samenwerking kan een zo volledig mogelijk beeld van de jeugdige worden opgebouwd. De precieze vormgeving van deze samenwerking is een zeer belangrijk aspect van de jong-overeenkomst. De dossiervorming van de jeugdgezondheidszorg speelt een belangrijke rol.

Een aantal centrumgemeenten is bezig met het realiseren van voorzieningen voor zwerfjongeren. Dergelijke capaciteitsuitbreidingen kosten echter tijd. Er wordt gewerkt aan meer begeleid-wonenprojecten. Verder profiteert de groep van extra voorzieningen voor jeugdzorg en preventie, die met extra middelen van het kabinet gerealiseerd worden. Het verstevigen van de jeugdketen door Operatie Jong kan bijdragen aan het voorkomen van groei van het aantal zwerfjongeren. Ook kan worden gedacht aan zorgnetwerken op scholen. In de maatschappelijke opvang en de jeugdzorg wordt inmiddels een heldere definitie van het begrip zwerfjongere gebruikt. De gemeenten zijn gehouden opvang te realiseren met de beschikbaar gestelde middelen.

Er zijn argumenten aan te voeren voor het onderbrengen van de uitvoerende regie bij de jeugdgezondheidszorg, maar dat geldt evenzeer voor de keuze van het kabinet. Uit de uitkomsten van de jong-overeenkomsten zal ook in dit opzicht lering worden getrokken.

Vooralsnog gaat het kabinet uit van de eigen cijfers over het aantal gevallen van kindermishandeling.

Justitie richt zich op het beter functioneren van justitieorganisaties in de voorbereiding, uitvoering en samenwerking bij de nazorg. De nazorg moet wel een vervolg krijgen. De gemeenten spelen hierbij een belangrijke rol, maar de verantwoordelijkheid komt niet alleen bij hen te liggen.

De Kamer zal een brief ontvangen over de meldcode kindermishandeling. Voor de beroepsgroepen die binnen VWS te maken hebben met kinderen, zal de meldcode verplicht worden gesteld. Er zal begonnen worden met beroepsgroepen die veel met kinderen te maken hebben. Bezien zal worden hoe tot uitbreiding kan worden gekomen.

De minister vindt het terecht dat het onderwijs een belangrijke plek in de jeugdketen krijgt toebedeeld. Voor de 4- tot 18-jarigen wordt de school het aanknopingspunt. Vandaaruit wordt bekeken hoe het sluitend netwerk kan worden georganiseerd. De school moet een beroep kunnen doen zorgverlenende instellingen. Het is prima dat in de Operatie Jong vanuit de praktijk wordt geredeneerd en dat de jongeren en niet de instituties centraal worden gesteld. Er wordt terecht ingezet op minder regels en meer ruimte voor samenhang in het verkokerde jeugdbeleid.

De Operatie Jong is voor de minister van groot belang, al was het maar omdat de scholen worden geconfronteerd met de consequenties als het niet werkt. De scholen moeten inzetten op goede zorg en een goed klimaat in de scholen. Er is extra geld vrijgemaakt in het plan van aanpak veiligheid en voor de opvang van risicojongeren. Daarnaast is er geld voor leerlingbegeleiding, rebound-voorzieningen en extra ZMOK-plaatsen. Daarmee wordt al aangegeven hoezeer het van belang is dat scholen samenwerken met de partners in de jeugdketen. Er wordt ingezet op ontkokering in de keten op lokaal niveau.

Alle scholen moeten in 2007 een zorgnetwerk hebben dat voldoet aan bepaalde kwaliteitseisen, zodat elke leerling de zorg en begeleiding krijgt die hij nodig heeft. Daarvoor moeten sluitende afspraken tussen de voorzieningen worden gemaakt. Elk jaar vindt monitoring plaats met behulp van de LCOJ-monitor. De overdracht tussen sectoren verloopt op dit moment vaak niet soepel. Afspraken tussen partners ontbreken en de signaalfunctie in het onderwijs behoeft verbetering. Een ander probleem is dat van de wachtlijsten, waardoor hulp niet tijdig beschikbaar is. De leerlingbegeleiding is hier en daar nog weinig gestructureerd. Verder zijn er onduidelijkheden over taken en bevoegdheden van de verschillende actoren. Er wordt gestreefd naar een sluitende structurele basisvoorziening van zorg in en rondom de school. Rond 2007 moet rond scholen voor primair en voortgezet onderwijs een landelijk dekkend zorgnetwerk zijn gerealiseerd. Alle relevante partijen moeten hierbij worden betrokken.

De school is de vindplaats, de jongere vormt het startpunt voor ondersteuning, begeleiding en opvoeding. Het aangrijpingspunt is het zorgadviesteam als platform voor samenwerking en de uitvoerende regie in de keten. Reeds in 90% van de scholen voor voortgezet onderwijs functioneert een zorgadviesteam. Wel moet gekomen worden tot een kwaliteitsslag in de samenwerking in de zorgadviesteams. Dat loopt via regionale werkgroepen waarin gemeenten, provincies en scholen zijn vertegenwoordigd. De staatssecretaris van OCW is in gesprek om te bezien op welke manier zorgadviesteams ook in de ROC's aan de slag kunnen. De RMC's hebben een belangrijke functie in de doorgaande lijn tussen voortgezet onderwijs en de bve-sector.

In zorgadviesteams moet worden ingezet op goede interventies met het leveren van zorg. In het plan van aanpak zorgstructuren gaat het om borging van de afspraken tussen partijen. Een van de actielijnen is het opsporen en oplossen van knelpunten, waaronder ook valt het niet of niet tijdig afroepbaar zijn van de deelnemers. De pilots met de jong-overeenkomsten moeten helderheid opleveren over de verantwoordelijkheden. Eén partij moet aanspreekbaar zijn op het ketenresultaat.

De ambitie van gemeenten om in 2010 ten minste 1200 brede scholen te hebben wordt ondersteund. Het is een misverstand dat daar geen geld voor beschikbaar is. Alleen de coördinatie wordt met extra geld gefinancierd. De financieringsstromen voor de onderliggende samenwerkende voorzieningen zijn er.

Het toezicht moet meer integraal worden georganiseerd. De verschillende inspecties ontwikkelen een integraal toezichtskader, dat ook moet toezien op de verbindingen in de keten. Een gebrekkige samenwerking tussen jeugdvoorzieningen kan ertoe bijdragen dat een combinatie van risicofactoren escaleert tot zeer ernstige persoonlijke problemen of crimineel gedrag. Het doel is een reductie van het aantal jongeren dat tussen wal en schip valt door een integraal en sectoroverstijgend toezichtskader voor jeugdzaken voor 0- tot 23-jarigen. Het gaat om een wettelijk en bestuurlijk kader, om een waarderingskader en een werkwijze. Voor een goed vroegtijdig signaleringssysteem voor toezichthouders is een kennisinfrastructuur noodzakelijk die het mogelijk maakt om het toezicht efficiënt en effectief in te zetten. Daarbij gelden de uitgangspunten probleemgeoriënteerd, oplossingsgericht en situationeel toepasbaar. Een ontwerp-toezichtskader wordt getest in Almere, Utrecht, Venlo en Eindhoven. De bevindingen van de eerste pilot zullen op 8 maart in Almere worden gepresenteerd op een conferentie over de relatie tussen beleid en toezicht.

Er moet niet te licht worden gedacht over de overeenkomst en de pilots. Ze zijn van groot belang om de schotten in het jeugdbeleid te laten verdwijnen. De overeenkomst zal een jaar draaien. Duidelijk moet worden welke afspraken kunnen worden gemaakt in het zorgadviesteam rondom de scholen. Ook moet helder worden welke partij kan ingrijpen wanneer een van de partijen in het zorgadviesteam haar afspraken niet nakomt. Verder moet duidelijkheid ontstaan over de vraag hoe de bestuurlijke enuitvoerende regie vorm krijgen bij de totstandkoming van de sluitende voorzieningen, zoals brede scholen. Een en ander kan leiden tot het aanpassen van regelingen en het anders beleggen van verantwoordelijkheden. De keten moet op lokaal niveau tot goede samenwerkingsafspraken. De bestuurlijke regie ligt bij de gemeente. De partijen moeten in de uitvoering hun verantwoordelijkheid kunnen nemen.

In de brief van 22 november 2004 wordt de uitvoerende regie terecht als uitgangspunt genomen. De professionals moeten daarin afspraken kunnen maken, bijvoorbeeld over een goede doorverwijzing.

De minimumlessentabel verdwijnt. In de nieuwe wetgeving wordt gewerkt met kerndoelen, ook voor lichamelijke opvoeding. Er is ruimte voor invulling per school.

De ontwikkeling richting combinatiefuncties is heel interessant en wordt gestimuleerd. In de scholen voor speciaal onderwijs krijgt personeel van zorginstellingen soms ook een opleiding voor het onderwijs, opdat men voor beide disciplines kan worden ingezet.

In het kader van de Leerplichtwet is er een meldplicht bij spijbelende kinderen. Bij niet-leerplichtige kinderen ligt het anders.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Örgü (VVD) is blij met het nieuwe standpunt van de staatssecretaris over de meldcode. Wat de zwerfjongeren betreft is zij benieuwd naar het tijdpad voor de capaciteitsuitbreiding. Het kabinet zal in het voorjaar een beslissing nemen over de verwijsindex voor risicojongeren. Vanaf 1 januari 2007 moet het systeem werken. Wat zal het kabinet doen aan de knelpunten met de privacywetgeving?

Mevrouw Kalsbeek (PvdA) vraagt het kabinet om een uitgebreidere visie op de professionals in relatie tot de samenleving, de regelgevers en financiers. De professionals worden onzekerder naarmate zij meer gewend raken aan het dertig keer vragen om toestemming voor handelingen. Voorkomen moet worden dat in de jeugdzorg de jongste mensen het moeilijkste werk verrichten.

Over de RMC's overweegt mevrouw Kalsbeek een motie. Dat geldt ook voor het beleid inzake resocialisatie van jongeren. Het punt moet zeker aan de orde komen in de brief over de uitbreiding van de capaciteit van de justitiële jeugdinrichtingen.

Mevrouw Kant (SP) vraagt om een toezegging inzake de oplossing van de problematiek van zwerfjongeren. Gelukkig is de staatssecretaris snel tot inkeer gekomen inzake de meldcode. Wel dient zij nog te reageren op de suggestie om de consultatiebureaus samen met de Bureaus Jeugdzorg dichtbij de kinderen in de wijk te brengen. Dat geldt ook voor het voorstel om consultatiebureaus meer personele en financiële ruimte te bieden. Voorkomen moet worden dat er opnieuw knippen in de aanpak worden gecreëerd. Er is niet ingegaan op het voorstel van een sportstrippenkaart. Het is verontrustend dat de minister van OCW lichamelijke opvoeding slechts als kerndoel wil formuleren. Gym dreigt geheel ten onrechte van de middelbare school te verdwijnen. Overigens moet nog een reactie worden gegeven op de suggestie om in de opleiding van onderwijsgevenden aandacht te geven aan preventie en opsporing van kindermishandeling.

Mevrouw Aasted Madsen-van Stiphout (CDA) vraagt minister van OCW of het onderwijs zal meedoen aan de geautomatiseerde registratie. De verantwoordelijkheid moet niet alleen ergens worden neergelegd, maar zal ook genomen moeten worden. Verder dient gereageerd te worden op het voorstel van de zorgplicht. Registratie binnen de jeugdgezondheidszorg is een wezenlijk punt, omdat het medische circuit al helemaal geprotocolleerd is. Bepaalde informatie hoort niet binnen de school thuis. Afstemming tussen de eerste en tweede lijn is wezenlijk. Het mag niet zo zijn dat het geld gaat sturen wie de hulp gaat bieden.

De heer Nawijn (LPF) pleit voor melding van spijbelgedrag aan de ouders, ook van niet-leerplichtige kinderen. De staatssecretaris dient haar visie te geven op het wegvallen van lichamelijke opvoeding op de scholen voor voortgezet onderwijs. Ten slotte dient de heer Van Eijck gevraagd te worden om een advies over de verschillende financieringsstromen.

De heer Van der Vlies (SGP) constateert dat er nog veel moet gebeuren. Er is een veelheid aan toezeggingen en actiepunten genoemd. Het gaat erom dat er geen jongere tussen wal en schip geraakt. De afroepbare zorg is daarvoor van groot belang. Als lichamelijke opvoeding als kerndoel wordt opgenomen, verdwijnt het niet uit het onderwijs, maar krijgen de scholen slechts meer ruimte voor een eigen invulling.

Mevrouw Lambrechts (D66) denkt dat het traject met de twaalf thema's via verschillende snelheden vorm kan krijgen. Wat de zorgnetwerken in en om de school betreft moet binnen een jaar al grote voortgang kunnen worden geboekt. Het standpunt over de meldcode is prima, maar dit moet wel betekenen dat er meer hulp wordt geboden als er meer gemeld wordt. Lichamelijke opvoeding hoort gewoon thuis in het voortgezet onderwijs.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks) vraagt om een reactie op de leeftijdskwestie rond zwerfjongeren. De Rekenkamer geeft al drie jaar aan hoeveel zwerfjongeren er zijn. De getallen zijn duidelijk genoeg om te stellen dat er een tekort aan voorzieningen is. Waarom gebeurt er zo weinig? Er is alleen maar tijdelijk, grotendeels Europees geld voor dagarrangementen, combinatiefuncties en buurt-onderwijs-sport. Bij de gevraagde visie op de professionals kunnen de suggesties betrokken worden over de huishulpverlening, de consultatiebureaus en de maatschappelijk werkers. In plaats van doorverwijzing moet er echt hulp komen.

De staatssecretaris zegt voor volgende week een brief toe over de verplichte meldcode voor beroepsgroepen die vallen onder het ministerie van VWS.

Voor specifieke problematiek komt er een directe meldlijn naar het departement. Daarop zal snel een oplossing worden aangedragen.

Er is een discussie gaande over de professionals. In het kader van de WMO wordt getracht te voorkomen dat indicatiebureaus moeten worden opgetuigd, terwijl mensen dingen zelf kunnen doen. Voor zeer complexe gevallen moet de onafhankelijke indicatie overigens zeer belangrijk blijven.

Voor het vraagstuk van de mandatering zullen hoorzittingen en bijeenkomsten worden georganiseerd.

De opmerking over de meldpunten is helder. Er moet gekozen worden voor de vindplek als plaats van melding. Het is helder dat het lokale meldpunt of jeugdzorgsteunpunt een functie moet hebben, gelinkt aan het circuit waar de andere meldingen binnenkomen. De gedachte van een plaats waar men kan binnenlopen met een vraag zal worden meegenomen in de jong-overeenkomsten.

De Kamer zal een brief ontvangen over zwerfjongeren. Daarin zal worden ingegaan op het aantal zwerfjongeren en de plaats waar zij zich bevinden. Ook zal worden aangegeven wat er op dit moment aan het probleem wordt gedaan en welke informatie wanneer wordt verwacht.

De wijk is bij voorkeur de plaats waar simpele hulpverlening op gemeentelijk niveau geleverd wordt. Er moeten geen nieuwe functies en systemen worden opgetuigd, maar er moet zoveel mogelijk bij bestaande structuren worden aangesloten. Mensen moeten de bevoegdheid krijgen om dingen snel te kunnen doen.

In een aantal gemeenten zijn experimenten met sportstrippenkaarten tamelijk mislukt. In de nieuwe sportnota zal worden ingegaan op mogelijke maatregelen voor de fysieke ruimte voor jongeren. Jongeren moeten in de wijk goed kunnen sporten.

Of een extra zorgplicht noodzakelijk is, is de vraag. Via allerlei regelgeving is men al gehouden om een heleboel zaken te doen.

De afstemming tussen eerste en tweede lijn is belangrijk, net als dossieronderzoek om te komen tot een goede (vroeg)signalering.

De vermindering van de versnippering van de budgetten heeft hoge prioriteit.

Er zal sprake zijn van verschillende snelheden. De verwijsindex moet er per 1 januari 2007 zijn, waar het kabinet zoals eerder gezegd medio dit jaar over besluit, maar verschillende onderdelen van de operatie zullen gefaseerd en degelijk worden ingevoerd.

De minister bevestigt dat in de manier van aansturen de professional meer tot zijn recht moet komen. OCW doet daarin mee in de kabinetsreactie op het WRR-rapport. Tegelijkertijd wordt het punt meegenomen in de discussie over good governance.

Het kerndoel sport is een verplichting. Er zal niet langer gestuurd worden op het aantal uren, maar op wat kinderen moeten kunnen en kennen. De inspectie zal toezien op het halen van de kerndoelen en op het programma dat daarbij past. Indirect wordt wel bezien of voldoende aandacht, ook in uren, wordt geschonken aan lichamelijke opvoeding. OCW en NOC*NSF hebben een alliantie gesloten omdat het om meer gaat dan alleen datgene waar iemand op school mee in aanraking komt.

De cursussen voor leraren om kindermishandeling te signaleren vallen onder de algemene deskundigheidsbevordering vanuit de Bureaus Jeugdzorg richting scholen.

OCW doet uiteraard mee aan het proces rond het burgerservicenummer.

Vanuit de verschillende deelnemers aan een brede school komen verschillende invalshoeken bij elkaar. Op grond daarvan worden personeelsbudgetten gecombineerd.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Blok

De adjunct-griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Kalmijn


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Kalsbeek (PvdA), Rijpstra (VVD), Koser-Kaya (D66), Buijs (CDA), Atsma (CDA), Arib (PvdA), Halsema (GroenLinks), Kant (SP), Blok (VVD), voorzitter, Smits (PvdA), Örgü (VVD), Verbeet (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), ondervoorzitter, Vergeer (SP), Vietsch (CDA), Tonkens (GroenLinks), Joldersma (CDA), Van Heteren (PvdA), Smilde (CDA), Nawijn (LPF), Van Dijken (PvdA), Timmer (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Hermans (LPF), Schippers (VVD) en Omtzigt (CDA).

Plv. leden: Rouvoet (ChristenUnie), Verdaas (PvdA), Griffith (VVD), Bakker (D66), Ferrier (CDA), Çörüz (CDA), Blom (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Gerkens (SP), Veenendaal (VVD), Weekers (VVD), Tjon-A-Ten (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), De Ruiter (SP), Ormel (CDA), Van Gent (GroenLinks), Koomen (CDA), Waalkens (PvdA), Mosterd (CDA), Varela (LPF), Bussemaker (PvdA), Heemskerk (PvdA), Oplaat (VVD), Kraneveldt (LPF), Hirsi Ali (VVD) en, Eski (CDA).

Naar boven