29 284
Jeugdagenda

nr. 22
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 september 2006

Het belang van verbetering van het jeugdbeleid

Toen in 2003 het kabinet aantrad, is gekozen voor het werken aan «meedoen, meer werk, minder regels». Het kabinet wilde hard aan de slag voor een beter Nederland. Onderdeel daarvan werd een vernieuwingsagenda om duurzaam te komen tot een samenleving met een sterke economie, een slagvaardige overheid, een betere democratie en meer veiligheid.

Duurzaamheid en veiligheid betekent ook investeren in de jeugd. Alle kinderen moeten veilig kunnen opgroeien en alle jeugd moet meedoen voor een goed functionerende samenleving in de komende decennia. Het hoofdlijnenakkoord uit 2003 stelt daarom dat «kinderen en gezinnen niet tussen wal en schip mogen raken door afstemmingsproblemen tussen departementen, bestuurslagen en jeugdzorginstellingen». Dit kabinet heeft daarom de afgelopen jaren met veel ambitie, inzet en overtuiging gewerkt aan verbeteringen in het jeugdbeleid.

Veel verbeteringen zijn opgepakt in het kader van Operatie Jong, de samenwerkingsoperatie van verschillende departementen. Maar ook langs andere wegen heeft dit kabinet jeugdigen beter willen betrekken bij de samenleving. Het kabinet heeft u de afgelopen jaren veelvuldig over de verbetering van het jeugdbeleid geïnformeerd. Deze brief geeft, zoals aangekondigd in de VWS-beleidsagenda 2007, in vogelvlucht een overzicht van de verbeteringen die de afgelopen jaren zijn opgepakt en de verbeteringen die de verschillende bewindslieden in hun begroting voor 2007 voorstellen.

De kern van de aanpak

Om kinderen een goede start te geven in onze samenleving is goed samenspel tussen ouders, jeugdigen en hulpverlenende en ondersteunde voorzieningen onmisbaar. Het jeugdbeleid is daarom bij uitstek een terrein voor het verbeteren van de aansluiting tussen overheid en burger, één van de speerpunten van dit kabinet. Dat betekent: het kind centraal stellen, zoveel mogelijk aansluiten bij de belevingswereld van ouders en jeugdigen, snel en makkelijk te vinden ondersteuning bieden, niet eindeloos doorverwijzen en mensen laten wachten, niet schromen om druk of in het uiterste geval zelfs dwang uit te oefenen in het belang van het kind.

Dit betekent dat het bereiken van concreet resultaat – en niet organisaties of regels – centraal staan: jeugdbeleid moet draaien om het belang van het kind en de resultaten die we voor dat kind willen bereiken. Alle acties zijn daarop gericht. Dit vergt dat iedereen duidelijk weet wat hij of zij moet doen, elkaar aanspreken op die verantwoordelijkheden, alles aan de orde durven stellen, ook zaken die veel inspanningen kosten of moeilijk bespreekbaar zijn.

Dit kabinet heeft het jeugdbeleid langs twee lijnen proberen te verbeteren: vernieuwen en waar nodig meer geld investeren. Vernieuwen om te zorgen voor een betere samenhang en samenwerking. Investeren met geld om te zorgen dat de noodzakelijke hulp er ook echt komt, ook in de eerste jaren vanaf 2003 toen het financiële tij tegenzat.

De vernieuwingen en intensiveringen

Steun bij de opvoeding

Het gezin

Opvoeding werd lange tijd beschouwd als een terrein waar de overheid vanaf moet blijven. Maar lang niet alle ouders lukt het vanzelf om hun opvoedende rol op een goede manier in vullen. Goede ondersteuning op het juiste moment kan veel narigheid in een later stadium voorkomen bij zowel de kinderen als ouders. Dit bespaart ook de samenleving op termijn (ernstiger) problemen.

Het kabinet steunt daarom ouders actief bij de opvoeding en wil dat die steun wordt aangeboden in een laagdrempelige omgeving, dicht bij gezinnen. Nu lijkt nog vaak een taboe te rusten op het vragen om hulp bij de opvoeding: steun vragen bij de opvoeding moet heel gewoon zijn, net zo gewoon als het vragen van advies over bijvoorbeeld de gezondheid van je kind. Het kabinet vindt dit taboe niet meer van deze tijd.

De vorming van gemeentelijke (lokale) Centra voor Jeugd en Gezin moet die laagdrempelige steun makkelijk en snel toegankelijk maken, dicht bij kinderen en gezinnen.

Verder kan vanuit Centra voor Jeugd en Gezin sneller direct actieve ondersteuning en hulp aan gezinnen in risicovolle omstandigheden geboden worden. Een dezer dagen ontvangt uw Kamer een brief van de staatssecretaris van VWS over de contouren van het Centrum voor Jeugd en Gezin.

Dit najaar start het Centrum jeugdgezondheid van het RIVM in samenwerking met de beroepsgroepen met het maken van een richtlijn voor vroegsignalering psychosociale problemen. De richtlijn biedt beroepsbeoefenaren een handvat bij het geven van opvoedondersteuning. In 2008 is de richtlijn gereed en kunnen de beroepsgroepen volgens de richtlijn gaan werken. Kunnen de centra voor Jeugd en Gezin de zorg niet leveren omdat de benodigde steun te specialistisch is, dan zorgen zij voor een goede overdracht en leveren ondersteuning totdat de gespecialiseerde ondersteuning beschikbaar komt.

Het kabinet heeft ter versterking van de steun aan risicokinderen en -gezinnen vanaf 2004 vijftig gemeenten extra geld gegeven voor het opsporen en helpen van risicogezinnen. Dit gebeurde in het kader van de impuls opvoed- en gezinsondersteuning. Sinds 1 januari 2006 ontvangt iedere gemeente via de tijdelijke Regeling specifieke uitkering jeugdgezondheidszorg (Rsu-jgz) € 50 per geboren kind voor beter algemeen preventief jeugdbeleid. Het kabinet adviseert gemeenten dit geld te gebruiken voor effectieve methoden van opvoedondersteuning. Vanaf 2006 geeft het kabinet zeven gemeenten extra geld voor meer hulp aan risicogezinnen («Opvoeden in de buurt»).

Extra geld opvoedondersteuning

Impuls opvoed- en gezinsondersteuning€ 35,4 miljoen; 2004 t/m 2007
Preventief jeugdbeleid (motie Verhagen)€ 10 miljoen; structureel vanaf 2006
Opvoeden in de buurt€ 32,5 miljoen; 2006 t/m 2008

Oog voor allochtone kinderen en gezinnen

Allochtone gezinnen zoeken zelf het beschikbare aanbod van ondersteuning en zorg nog onvoldoende op. Daarom komen problemen van kinderen doorgaans veel te laat in beeld, te vaak pas naar aanleiding van een (eerste) politie/justitiecontact. Beroepsbeoefenaren moeten daarom meer rekening houden met de diversiteit van de samenleving en zorgen dat de hulp daar beter op toegesneden is. Concreet betekent dit als opdracht: allochtone jongeren en hun ouders eerder bereiken, de beschikbare interventiemethodieken voor allochtone groepen effectiever maken. Een randvoorwaarde daarvoor is: meer professionaliteit van de werkers in de jeugdzorg door meer aandacht voor interculturele competenties.

Echtscheiding

Speciale aandacht heeft het kabinet voor de gevolgen voor kinderen van wie de ouders scheiden. De grote gevolgen van een echtscheiding voor de ontwikkeling van de kinderen worden steeds duidelijker.

Ik verwijs terzake naar mijn brief van 9 augustus 2006 waarin maatregelen genoemd staan om een goede inbedding van problemen bij scheiding en omgang in het reguliere hulpaanbod te bewerkstelligen.

Ouders moeten voordat zij feitelijk scheiden goede afspraken maken over de opvoeding van hun kind en de wijze waarop zij na de scheiding het ouderschap voortzetten. In de Tweede Kamer ligt thans voor het wetsvoorstel van de minister van Justitie inzake bevordering voorgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding. Belangrijk onderdeel van dit wetsvoorstel is het ouderschapsplan. Het echtscheidingsverzoek aan de rechter moet in dit wetsvoorstel een zogeheten «ouderschapsplan» bevatten met afspraken over de wijze waarop de ouders de zorg- en opvoedingstaken verdelen en over de kinderalimentatie. Dit moet ouders stimuleren om in gesprek te gaan over de situatie van de kinderen na de scheiding. Bemiddeling in de vorm van mediation kan worden ingezet om dit te realiseren.

Voldoende aanbod van zorg/aanpak van wachtlijsten en wachttijden

Het kabinet geeft prioriteit aan de aanpak van de wachtlijsten en de wachttijden in de jeugdzorg. Daartoe is al sinds 2004 extra geld beschikbaar gesteld voor meer zorgaanbod. Vanaf 2005 is daar geld bijgekomen vanwege de forse stijging van het aantal uithuisplaatsingen en vanaf 2007 stijgt het jeugdzorgbudget verder om tegemoet te komen aan de groeiende vraag naar jeugdzorg.

Verder is er in 2006 en 2007 incidenteel extra geld beschikbaar gesteld speciaal voor het terugdringen van de wachttijden, zodat dat eind 2006 alle kinderen binnen negen weken na indicatiestelling zorg ontvangen.

Meer informatie over de aanpak van de wachttijden in de jeugdzorg staat in de voortgangsrapportage jeugdzorg die u in september 2006 ontvangt.

Extra geld jeugdzorg

Extra zorgaanbod jeugdzorg€ 11,7 miljoen (2004) oplopend tot € 39,4 miljoen structureel vanaf 2007
Meer uithuisplaatsingen€ 5 miljoen (2005), € 33 miljoen structureel vanaf 2006
Groeiende vraag jeugdzorg€ 40 miljoen structureel vanaf 2007
Terugdringen wachttijden jeugdzorg€ 50 miljoen in 2006 en € 50 miljoen in 2007

Het kabinet heeft, net als in de «provinciale jeugdzorg», ook voor de geestelijke gezondheidszorg voor jongeren (jeugd-ggz) bindende afspraken gemaakt om de wachttijden terug te dringen. De afspraken moeten ervoor zorgen dat vanaf 2008 alle kinderen binnen de tijd die de sector zelf als norm hanteert (de zogenaamde Treeknormen) de zorg krijgen die noodzakelijk is. Daarnaast trekt het kabinet extra geld uit om de verwachte gewone groei in de jeugd-ggz op te vangen.

In een recent verschenen rapport van de gezamenlijke inspecties voor de Jeugdzorg en de Gezondheidszorg worden misstanden in de samenwerking tussen jeugdzorg en jeugd-ggz aan de orde gesteld. Inmiddels is in opdracht van de staatssecretaris van VWS een protocol opgesteld om de samenwerking tussen beide instanties te verbeteren. Het protocol schrijft onder andere voor welke informatie bureau jeugdzorg en aanbieders van jeugd-ggz uitwisselen. Het betreft de informatie die bureaus jeugdzorg verzamelen en verstrekken aan de jeugd-ggz, het gebruik van deze informatie door de jeugd-ggz en het terugkoppelen van informatie door de jeugd-ggz aan de bureaus jeugdzorg. Uitgangspunt daarbij is dat beide partijen zoveel mogelijk gebruik maken van elkaars deskundigheid en voortbouwen op de informatie die door de ander al is verzameld. In veel gevallen kan het werkproces daardoor versneld worden doorlopen. Dit protocol wordt op 1 januari 2007 ingevoerd.

Extra geld jeugd-ggz

Terugdringen wachttijden jeugd-ggz€ 14 miljoen in 2006 en € 14 miljoen 2007
Autonome groei jeugd-ggz € 17 miljoen in 2006 en € 34 miljoen structureel vanaf 2007

Ook scholen krijgen extra geld voor meer hulpaanbod, bijvoorbeeld door betere leerlingbegeleiding in het primair en het voortgezet onderwijs. Problemen van en met leerlingen kunnen zo sneller worden gesignaleerd en aangepakt. Escaleren problemen toch, dan zijn er extra voorzieningen voor gedragsmoeilijke leerlingen die (tijdelijk) niet in het gewone onderwijs te handhaven zijn. Het kabinet trekt ook extra geld uit voor de reboundvoorzieningen (ongeveer 1500 plaatsen waar ongeveer 4500 leerlingen per jaar terecht kunnen) en 1000 extra plaatsen voor zeer moeilijk opvoedbare kinderen (ZMOK-voorzieningen).

Extra geld hulpaanbod onderwijs

Leerlingbegeleiding, reboundvoorzieningen en ZMOK-plaatsen€ 90 miljoen structureel vanaf 2005 

Gezond leven

De overheid wil in het preventiebeleid jongeren ook gezonder laten leven. Dit varieert van het voorkomen van overgewicht, het voorkomen en verminderen van de risico’s van drugsgebruik, het voorkomen van roken en het voorkomen dat jongeren te vroeg te veel alcohol gaan drinken.

De jeugdgezondheidszorg werkt aan een uniforme methode van tijdig signaleren, begeleiden en behandelen van kinderen met overgewicht. Er komt binnenkort een campagne die ouders adviseert kinderen niet zo jong alcohol te laten drinken.

De afgelopen jaren zijn er verschillende campagnes gevoerd om onder andere roken en drugsgebruik bij jongeren tegen te gaan. Daarnaast is wetgeving aangescherpt door het invoeren van de leeftijdsgrens in de Tabakswet.

Meedoen in de samenleving

Brede school en sluitend dagarrangement

Omdat ouders meer werken verblijven steeds meer kinderen langer buitenshuis, vaak op één dag in verschillende omgevingen en instituties met elk een eigen functie. Het kabinet wil hierin meer samenhang brengen en daarom de samenwerking tussen opvang, educatie, welzijn, cultuur en sport in brede scholen stimuleren. Dergelijke samenwerking komt ook de ontwikkeling van kinderen ten goede. Het kan bijdragen aan betere leerresultaten en verminderen van schooluitval. Het kabinet heeft daarom extra geld uitgetrokken voor meer brede scholen.

De aansluiting tussen scholen en opvang moet beter en daarom krijgen basisscholen vanaf schooljaar 2007–2008 op verzoek van de Tweede Kamer (motie Van Aartsen/Bos) hiervoor een wettelijke taak: zij moeten de aansluiting met de buitenschoolse opvang regelen.

Sinds 1 augustus 2006 is er bovendien een wettelijke regeling die schoolbesturen verantwoordelijk maakt voor de organisatie van de tussenschoolse opvang.

Extra geld brede school en dagarrangementen

Dagarrangementen en combinatiefuncties€ 100 miljoen; 2006 t/m 2008
Meer brede scholen/aanpassen gebouwen€ 46 miljoen 2006–2007; waarvan € 10 miljoen voor sportfaciliteiten
Organisatie buitenschoolse opvang door scholen€ 50 miljoen; 2006–2007
Verlenging regeling scholing overblijfmedewerkers€ 6 miljoen; 2006–2007
Tussenschoolse opvang€ 30 miljoen; structureel vanaf 2007

Ouders zijn en blijven zelf verantwoordelijk voor de opvang van hun kind(eren). Zij betalen de kosten en onder bepaalde voorwaarden kunnen zij die deels vergoed krijgen via de Wet kinderopvang. In 2006 zijn de ouderbijdragen voor gezinnen met midden- en hogere inkomens verlaagd – voor werkende ouders met een laag inkomen was de eigen bijdrage al bijzonder laag. In 2007 worden de kosten voor veel gezinnen nog verder verlaagd.

Het kabinet heeft verder voorgesteld dat de werkgeversbijdragen met ingang van 1 januari 2007 wettelijk verplicht worden; nu zijn die nog vrijwillig. Parlementaire behandeling van dit voorstel is later dit jaar voorzien.

Het kabinet trekt ook structureel extra geld uit voor de verwachte groei van de kinderopvang als gevolg van de betere aansluiting tussen basisschool en kinderopvang.

Al deze maatregelen zorgen ervoor dat de formele kinderopvang voor gezinnen betaalbaarder wordt.

Extra geld kinderopvang

Intensivering kinderopvang€ 200 miljoen in 2006, € 125 miljoen in 2007

Sport en beweging

Ook het stimuleren van beweging en sportbeoefening hangt in de opvatting van het kabinet onlosmakelijk samen met meedoen in de Nederlandse samenleving. Bewegen begint met buiten spelen, gewoon op straat in de eigen omgeving. De minister van VROM heeft gemeenten in de VROM-beleidsbrief buitenspeelruimte (14 april 2006) gevraagd voor voldoende buitenspeelruimte in de openbare ruimte te zorgen. Als richtgetal wordt een reservering van 3% in nieuwe woonwijken gehanteerd. In september 2006 heeft het ministerie van VROM een handboek speelruimtebeleid naar alle gemeenten in Nederland gezonden.

Het kabinet wil dat er in en om 90 procent van de scholen dagelijks sport- en beweegaanbod is. De alliantie School & Sport samen sterker, een samenwerkingsverband van de ministeries van OCW en VWS en de overkoepelende sportorganisatie NOC*NSF, maakt in de jaren 2005–2007 duidelijk wat er nodig is om deze doelstelling in 2010 te halen. Het feit dat in het kader van de naschoolse opvang basisscholen eindverantwoordelijk worden voor de aansluiting tussen school en buitenschoolse opvang biedt in ieder geval kansen voor het behalen van dit doel. Daarnaast wordt naar aanleiding van de motie Rijpstra onder de verantwoordelijkheid van de ministeries van OCW en VWS een brede analyse uitgevoerd naar de voorwaarden die nodig zijn om in het onderwijs meer ruimte te creëren voor sport en beweging.

De regeling buurt-onderwijs-sport (BOS-impuls) is bedoeld voor het aanpakken van achterstanden van of met jongeren op het gebied van onderwijs, welzijn, gezondheid, veiligheid en sport en bewegen. In totaal 439 projecten van 234 gemeenten hebben hiervoor geld gekregen. De BOS-regeling is in de loop van de tijd uitgebreid met het criterium dat er aansluiting moet zijn met naschoolse activiteiten/naschoolse opvang.

Allochtone jongeren doen nog te weinig aan sport en zijn met name te weinig lid van sportverenigingen. Het programma Meedoen allochtone jeugd door sport (2006–2010) wil die achterstand in sportdeelname verkleinen, 500 sportverenigingen en sportscholen inzetten voor preventief jeugdbeleid en nog eens 50 sportverenigingen en sportscholen voor jeugdzorg en reïntegratie.

Ten slotte krijgt het Jeugdsportfonds Nederland subsidie voor de contributie en sportuitrusting van kinderen uit kansarme gezinnen.

Extra geld sport en beweging

BOS-impuls€ 80 miljoen; 2005 t/m 2011
Alliantie School & Sport€ 5 miljoen; 2006–2007 (daarnaast stelt NOC*NSF € 2 mln. voor 2006–2007 beschikbaar)
Allochtonen & sport€ 65 miljoen; 2006 t/m 2010
Subsidie Jeugdsportfonds Nederland€ 0,856 miljoen; 1 aug 2006 t/m 31 aug 2009

Onderwijsachterstanden

De sleutel voor het aanpakken van achterstanden bij kinderen ligt vooral bij gezinnen zelf. Als ouders maatschappelijk en economisch meedoen, profiteren kinderen daarvan. Maar als dat niet lukt of onvoldoende soelaas biedt heeft de overheid een verantwoordelijkheid. Het kabinet kiest bestrijden van achterstanden daarom als speerpunt in het kabinetsbeleid om iedereen mee te laten doen. Gemeenten en scholen werken daarbij samen, ieder vanuit de eigen verantwoordelijkheid.

Het nieuwe onderwijsachterstandenbeleid (augustus 2006) verplicht gemeente en schoolbesturen te overleggen over zaken als: het bevorderen van integratie en tegengaan van segregatie, procedures voor het inschrijven en toelaten van leerlingen en het bestrijden van onderwijsachterstanden. Dit moet leiden tot concrete afspraken.

Het onderwijsachterstandenbeleid richt zich met name op schakelklassen en de voor- en vroegschoolse educatie (VVE). Schakelklassen helpen leerlingen in het basisonderwijs met een grote achterstand in de Nederlandse taal. VVE-programma’s helpen kinderen van 2,5 tot en met 6 jaar die een (taal)achterstand hebben. Gemeenten gaan over schakelklassen en voorschoolse educatie; scholen gaan over vroegschoolse educatie. Het kabinet wil dat eind 2010 landelijk gezien 70 procent van de doelgroep voorschoolse educatie heeft en 36 000 leerlingen een schakelklas hebben bezocht.

Uit het FES-Fonds zijn in 2005 extra middelen beschikbaar gesteld voor de ontwikkeling van een toezichtskader voorschoolse educatie voor de Inspectie en voor de professionalisering van personeel in de voor- en vroegschoolse educatie. In 2006 zijn uit het FES-Fonds extra middelen beschikbaar gekomen voor gemeenten in het kader van VVE. Met deze extra middelen wordt het uitgroeiproces van gemeenten uit de vroegschoolse educatie versneld opdat gemeenten hun inspanningen volledig kunnen richten op de voorschoolse educatie om zo eerder een doelgroepbereik van 70% te behalen.

De gewichtenregeling voor het primair onderwijs (augustus 2006) bepaalt aan de hand van het opleidingsniveau van beide ouders of en zo ja, hoeveel extra geld een school voor een bepaalde leerling krijgt. In augustus 2006 is de nieuwe gewichtenregeling ingegaan.

In het voortgezet onderwijs bestaat een andere regeling om leerachterstanden en gedragsproblemen aan te pakken. Scholen die te maken hebben met opeenstapeling van problemen (bij een bepaald percentage leerlingen uit achterstandswijken) krijgen via de regeling Leerplusarrangement VO en Nieuwkomers VO extra geld. Deze scholen kunnen zo maatwerk leveren, voortijdig schoolverlaten tegengaan en uiteindelijk even goed presteren als de overige scholen. De samenwerking met de omgeving van de school is hierbij belangrijk. Samen met bijvoorbeeld de ouders, de gemeente en de jeugdwelzijnsorganisaties kan aan deze leerlingen passend onderwijs worden gegeven. Ook ontvangen scholen via de regeling geld voor de opvang van nieuwkomers.

Extra geld onderwijsachterstanden

Schakelklassen€ 15 miljoen structureel vanaf 2006
Voor- en vroegschoolse educatie (toezichts-kader en professionalisering personeel)€ 19 miljoen; 2006 t/m 2007
Voorschoolse educatie (versneld doelgroepbereik)€ 45 miljoen: 2007 t/m 2009

Ouderbetrokkenheid

Betrokkenheid van de ouders is belangrijk voor de leerprestaties, maar ook voor maatschappelijke binding. Met de onderwijs- en ouderorganisaties is afgesproken dat zij zich zullen inspannen om de ouderbetrokkenheid van moeilijk bereikbare autochtone en allochtone ouders te verbeteren. De landelijke ouderorganisaties bezien samen met FORUM hoe de betrokkenheid van allochtone ouders bij de school van hun kinderen kan worden versterkt. Daartoe is een tijdelijk platform allochtone ouders opgericht, dat de ouderorganisaties op weg helpt om de belangen en vertegenwoordiging van deze groepen ouders te bestendigen. Aan dit platform nemen naast de ouderorganisaties en FORUM ook vertegenwoordigers van allochtone organisaties deel.

Bestrijden voortijdig schoolverlaten

Het aantal kinderen dat voortijdig zonder diploma van school gaat, is ondanks een daling van 20 procent, ofwel 14 000 kinderen sinds 2002, nog steeds veel te hoog. Dat geldt vooral voor sommige groepen allochtone jongeren. De minister en staatssecretaris van OCW hebben in de perspectievennota.

Aanval op de uitval die in april 2006 naar de Kamer is gestuurd, een aantal nieuwe acties tegen het voortijdig schoolverlaten aangekondigd.

Samenwerking is daarbij het sleutelwoord. Zo heeft OCW met de twaalf regio’s met de meeste voortijdige schoolverlaters convenanten afgesloten voor reductie van het aantal voortijdig schoolverlaters met tien procent in het schooljaar 2006/2007.

Daarnaast wordt met ingang van augustus 2007 een kwalificatieplicht voor 16- en 17-jarigen én een leer/werkplicht voor 18- tot 23-jarigen ingevoerd. De kwalificatieplicht houdt in dat jongeren tot hun 18e verjaardag onderwijs moeten volgen tenzij zij eerder hun startkwalificatie hebben behaald. Daarmee kan voor deze groep de leerplicht worden ingezet om voortijdig schoolverlaten tegen te gaan. Met de leer/werkplicht kunnen gemeenten een jongere die zonder startkwalificatie het onderwijs heeft verlaten en geen bereidheid toont om te gaan werken of leren met drang terugleiden naar onderwijs of werk.

Ter preventie van voortijdig schoolverlaten investeert het kabinet ook in het aanbod van meer praktijkgericht onderwijs. Zo wordt er uitwerking gegeven aan de aanbeveling uit het IBO-MBO rapport om naast de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) en de beroepsopleidende leerweg (bol) een derde leerweg in te richten, het zogenaamde werktraject. In dit toekomstige traject kunnen jongeren kiezen voor werk zonder dat de band met school wordt doorgesneden.

In de zogenoemde Werktop tussen het kabinet en de sociale partners zijn eind 2005 in de Stichting van de Arbeid afspraken gemaakt over het realiseren van simulatieplaatsen en 20 000 extra stageplaatsen voor moeilijk plaatsbare leerlingen in het mbo, deze plaatsen intensief te werven en de deelnemers intensief te begeleiden gedurende de gehele stage. In de periode 2006–2010 worden extra middelen ingezet voor stages en simulatieplaatsen in de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) en in de beroepsopleidende leerweg (bol).

Vooral niet-westerse allochtonen kennen een groot risico op uitval. Veel scholen zetten inmiddels mentoren en coaches in om allochtone leerlingen te begeleiden. In 2006 wordt een kleinschalig expertisecentrum opgericht om de methodiek van mentoring en coaching verder uit te werken en lokale initiatieven te ondersteunen.

Extra geld voor bestrijden voortijdig schoolverlaten per voorjaarsnota 2006

Kwalificatieplicht tot 18 jaar)€ 16 miljoen in 2006, € 57 miljoen in 2007 en daarna structureel circa € 131 miljoen
IBO (aansluiting VMBO naar MBO)€ 30 miljoen in 2006, oplopend tot € 103 miljoen in 2009.
Werktop (stageplaatsen en simulatie-plaatsen)€ 35 miljoen per jaar van 2006–2010
Totaal middelen Voorjaarsnota voor VSV€ 81 miljoen in 2006, oplopend tot 268,5 miljoen in 2010

Om jongeren tot 23 jaar zonder startkwalificatie, die niet leren, werken en buiten het bereik van het arbeidsmarktbeleid vallen te activeren en te scholen worden extra FES middelen beschikbaar gesteld om 7000 leer/werktrajecten op maat voor deze jongeren te realiseren.

Extra geld voor leer/werktrajecten uit FES-fonds

Realisatie 7000 leer/werktrajecten op maatEenmalig € 52,5 miljoen beschikbaar vanaf 2007

Aanpak jeugdwerkloosheid

Voor het bestrijden van jeugdwerkloosheid heeft het kabinet in 2003 de Taskforce Jeugdwerkloosheid ingesteld. De Taskforce heeft tot doel om in de periode 2003–2007 het creëren van 40 000 extra en geschikte banen voor jongeren te stimuleren. In juli 2006 stond de teller op meer dan 32 000 jeugdbanen; de doelstelling van 40 000 banen in 2007 is dus in zicht. De Taskforce heeft, om jongeren die de arbeidsmarkt betreden zonder startkwalificatie alsnog aan een opleiding en aan het werk te helpen, het project «het 2e Kans Beroepsonderwijs» in 36 gemeenten gestart. Werkloze jongeren onder de 23 jaar zonder startkwalificatie kunnen hier die kwalificatie wel halen door vier dagen per week te werken met een arbeidscontract bij een werkgever en één dag per week naar school te gaan.

Natuurlijk profiteren ook allochtonen van dit beleid. Om de arbeidsmarktpositie van etnische minderheden verder te versterken heeft het kabinet in nauwe samenwerking met sociale partners en andere betrokkenen initiatieven ontwikkeld.

In het kader van het «Breed Initiatief Maatschappelijke Binding» (BIMB) is het Project «on stage»/coaching van VMBO jongeren gestart. Op initiatief van de brancheorganisatie van reïntegratiebedrijven Borea en de Taskforce Jeugdwerkloosheid gaan reïntegratiebedrijven Vmbo-scholen adopteren. 22 reïntegratiebedrijven nemen deel aan het project en zijn gekoppeld aan verschillende Vmbo-scholen. Duizend jongeren zijn in het schooljaar 2005/2006 gecoacht of hebben stage gelopen.

Om Marokkaanse maar ook andere allochtone jongeren te helpen hun arbeidsmarktpositie te verbeteren is extra geld beschikbaar gesteld om verschillende projecten van allochtone organisaties te steunen.

Extra geld versterken arbeidsmarktpositie allochtone jongeren

Projecten allochtone organisaties€ 0,5 miljoen voor 2006–2007

Er is een groep jongeren die ondanks alle inspanningen niet bereikt wordt: jongeren die niet naar school gaan, geen baan of startkwalificatie hebben, geen uitkering ontvangen en ook niet op zoek zijn naar werk of scholing. Een deel van deze jongeren dreigt af te glijden in maatschappelijk onverantwoord gedrag. Het kabinet wil daarom lokale en regionale praktijkinitiatieven voor deze jongeren, gericht op scholing en heropvoeding, ondersteunen en evalueren. Doelstelling van deze voorzieningen is jongeren op weg te helpen naar een startkwalificatie of een leerbaan in het kader van het Tweede Kans Beroepsonderwijs zodat ze niet verder afglijden. Daarnaast wil het kabinet een wettelijke regeling voorbereiden om jongeren gedwongen deel te laten nemen aan een intensief traject als bovengenoemd.

Extra geld voor scholing en heropvoeding

Steun aan praktijkinitiateven€ 10 miljoen voor periode 2006–2008

Zwerfjongeren

Het kabinet kiest ook voor de groep zwerfjongeren voor resultaatgerichte samenwerking. Het kabinet wil met de vier grote steden de leefsituatie van mensen die dak- en thuisloos zijn verbeteren en daarmee ook de aanpalende overlast en criminaliteit sterk verminderen. Daartoe is een plan van aanpak Maatschappelijke Opvang opgesteld. Ook zwerfjongeren worden hiermee geholpen. De integrale en persoonsgerichte aanpak van het plan van aanpak zorgt voor een sluitende keten van hulp waardoor daklozen, waaronder zwerfjongeren, niet meer tussen wal en schip raken en zij zeker de juiste hulp krijgen. De gemeente heeft hierin de regie. Deze persoonsgerichte aanpak wordt niet alleen in de vier grote steden maar ook in de overige 39 centrumgemeenten voor maatschappelijke opvang toegepast. Uiterlijk in 2008 hebben alle centrumgemeenten voor de maatschappelijke opvang een dergelijk plan van aanpak.

Veiligheid

Veiligheid voor het kind

Dat het kind centraal moet staan geldt in het bijzonder wanneer de veiligheid van dat kind in het geding is. Huiselijk geweld is niet acceptabel en met geen enkel excuus te rechtvaardigen. Het wetsvoorstel «verbod geweld in de opvoeding» ligt voor behandeling gereed in de Tweede Kamer en zal naar verwachting in 2007 in werking kunnen treden.

De afgelopen twee jaar is gewerkt aan de implementatie van de meldcode kindermishandeling in de sectoren kinderopvang, onderwijs en jeugdgezondheidszorg.

Ter afronding van dit implementatietraject in genoemde sectoren is in januari van dit jaar een meting naar het gebruik van de meldcode verricht. Hieruit blijkt dat er al een grote slag gemaakt is: in de jeugdgezondheidszorg werken inmiddels vrijwel alle instellingen met een meldcode. In de kinderopvang ligt dit percentage rond de 60% en in het peuterspeelzaalwerk en het onderwijs is dit ongeveer 30%.

Het kabinet wil dat nog meer instellingen de meldcode kindermishandeling gaan gebruiken en dat instelling dat ook blijven doen. Daarom is een wetgevingstraject gestart om het gebruik van de meldcode voor bepaalde beroepsgroepen verplicht te stellen.

Het kabinet heeft ook in het wegwerken van de wachtlijsten bij de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK’s) stevig geïnvesteerd. In 2005 is hiervoor extra geld uitgetrokken. Het kabinet heeft onlangs besloten om over de periode 2006–2007 € 5 miljoen van het jeugdzorgbudget te bestemmen voor de AMK’s omdat er steeds meer meldingen komen. De schommelingen in de wachtlijsten bij de AMK’s – het ene moment zijn de wachtlijsten zo goed als weggewerkt en het andere moment nemen ze weer toe – kunnen zo beter worden opgevangen.

Extra geld AMK’s

Wachtlijsten AMK€ 6 miljoen in 2005

Op basis van de in 2002 uitgebrachte kabinetsnota «Privé Geweld-Publieke Zaak» voert het ministerie van Justitie, samen met andere departementen, de VNG, de politie, het Openbaar Ministerie en andere partners een meerjarig programma uit tegen huiselijk geweld. Daarbij staat de veiligheid van het kind voorop. Zo wil het kabinet mogelijk maken dat bijvoorbeeld niet het mishandelde kind uit huis geplaatst wordt, maar de dader. De minister van Justitie heeft hiervoor in 2006 het wetsvoorstel «tijdelijk huisverbod» bij de Tweede Kamer ingediend. In onder andere drie gemeenten is gestart met pilots.

Een landelijke publiekscampagne ondersteunt in 2007 deze aanpak. Daarnaast stimuleert de VNG op verzoek van het kabinet gemeenten tot een gerichte lokale aanpak voor huiselijk geweld te komen. Dit slaat aan en de verwachting is dat in 2007 250 gemeenten zo’n gerichte lokale aanpak van huiselijk geweld hebben.

Voorts beslist het kabinet in 2007 op basis van de eindrapportage van het informatiepunt jeugdprostitutie of en in welke vorm er een landelijk expertisecentrum jeugdprostitutie komt.

Voor de aanpak van eergerelateerd geweld wordt een interdepartementaal beleidsprogramma ontwikkeld. Hierbij is ook aandacht voor de mogelijkheid dat minderjarige meisjes slachtoffer worden van geweld omwille van de familie-eer, bijvoorbeeld vanwege huwelijksdwang. In samenwerking met het onderwijs start eind 2006 een project om het inzicht in de problematiek te vergroten en preventie te versterken. Daarnaast wordt bezien welke belemmeringen er zijn voor adequate opvang van en hulpverlening aan minderjarige slachtoffers.

Jeugdbescherming

Het kabinet vindt dat beslissingen over jeugdbeschermingsmaatregelen tijdig moeten worden genomen als de veiligheid van het kind in het geding is. Zo kunnen kinderen eerder onder toezicht worden gesteld en zo nodig voor langere tijd uit huis worden geplaatst. De minister van Justitie dient hiervoor in 2007 een wijzigingsvoorstel van de kinderbeschermingswetgeving in dat de mogelijkheid voor een ondertoezichtstelling verruimd. Tevens wordt hierbij de positie van de pleegouders versterkt.

Het kabinet wil ook dat er een betere afstemming komt tussen Bureaus jeugdzorg, de Raad voor de Kinderbescherming en de kinderrechter, zodat sneller gewerkt kan worden. Voor betere samenwerking, kortere doorlooptijden en het tegengaan van overlappen en lacunes zijn in 2006 proefprojecten gestart. Deze proefprojecten moeten eind 2006 leiden tot aanbevelingen die landelijk bruikbaar zijn.

Ten slotte versterkt het kabinet in het kader van het Deltaplan Gezinsvoogdij de gezinsvoogdij door introductie van nieuwe, effectievere werkmethoden. Scholing en invoering bij alle bureaus jeugdzorg gebeurt in 2007. De implementatie is in 2008 volledig klaar.

Extra geld gezinsvoogdij/OTS

Deltaplan Gezinsvoogdij€ 10 miljoen in 2007, € 14 miljoen structureel vanaf 2008
Groei OTS€ 13,7 miljoen in 2007
Nieuwe werkwijze gezinsvoogdij€ 2 miljoen structureel vanaf 2007

Gesloten opvang

Als het ondanks alle inspanningen toch nodig is om een kind in gesloten opvang onder te brengen, moet het niet terecht komen tussen strafrechtelijk geplaatste kinderen. Daarom heeft het kabinet begin juli 2006 een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend.

Met deze wetswijziging kunnen jeugdigen die nu op civielrechtelijke grond in een justitiële jeugdinrichting zitten, vanaf 2007 in (een niet-justitiële vorm van) gesloten jeugdzorg worden opgenomen zodat zij niet langer met strafrechtelijk geplaatste jongeren in dezelfde inrichting verblijven. Het ministerie van VWS wordt dan ook, in plaats van het ministerie van Justitie, verantwoordelijk voor de civielrechtelijk geplaatste jeugdigen. In drie jaar wordt de benodigde capaciteit voor de groep jeugdigen met ernstige gedragsproblemen gecreëerd. Dit gebeurt deels door het «ombouwen» van een aantal justitiële jeugdinrichtingen, deels door nieuw intersectoraal zorgaanbod te maken. In totaal worden bijna 1400 gesloten opvangplaatsen gecreëerd.

In de overgangsperiode verblijven jongeren zonder strafblad die niettemin in justitiële jeugdinrichtingen zitten, in ieder geval in afzonderlijke groepen.

Extra geld gesloten jeugdzorg

Extra plaatsen gesloten jeugdzorg€ 12 miljoen structureel vanaf 2007, plus € 12 miljoen in 2005 oplopend tot € 23 miljoen structureel vanaf 2009 (groeimiddelen via justitie)

Veiligheid voor de samenleving

De jeugdcriminaliteit wordt onverminderd aangepakt. Dat begint bij preventie. Met de politie zijn bindende afspraken gemaakt over betere samenwerking met de Bureaus Jeugdzorg om problemen eerder te signaleren zodat een gerichte aanpak kan volgen – ook voor jongeren die voor het eerst over de schreef gaan.

Met het Actieprogramma Jeugd terecht wordt gewerkt aan maatwerk, effectiviteit en ketensamenwerking in de jeugdstrafrechtketen. Doelstelling van dit programma is het voorkomen van eerste delicten en het terugdringen van recidive.

Om te zorgen dat jongeren die een strafbaar feit hebben gepleegd, een passende interventie ontvangen zijn instrumenten voor screening, signalering en risicotaxatie in de jeugdstrafrechtsketen onmisbaar. Er zijn al instrumenten aanwezig. Op het moment wordt gewerkt aan een kader om deze instrumenten beter op elkaar af te stemmen of zonodig aan te passen.

Justitie heeft de afgelopen jaren geïnvesteerd in het Justitieel casusoverleg waaraan de Raad voor de Kinderbescherming, het Openbaar Ministerie en de politie deelnemen. Het doel van het JCO is om snel en op basis van alle beschikbare informatie te beslissen over een passende reactie op het strafbare feit naar de jongere. In een aantal JCO’s doen ook Halt, de jeugdreclassering en gemeenten mee. In 2005 is het JCO geëvalueerd, waaruit is gebleken dat JCO een belangrijke positie heeft gekregen in de jeugdstrafrechtsketen.

Ter ondersteuning van het JCO is een informatiesysteem ontwikkeld, dat vanaf dit najaar landelijk wordt uitgerold. In dit systeem worden gegevens vanuit de geautomatiseerde systemen van politie, OM en RvdK gekoppeld, waardoor het JCO een reactie «op maat» kan geven.

Steeds meer jongeren komen in aanraking met de jeugdstrafrechtketen. Vanaf 1 januari 2007 wordt geleidelijk aan de mogelijkheid voor slachtoffer-dadergesprekken ingevoerd.

De toename van jongeren in de strafrechtketen betekent ook dat meer jongeren in aanmerking komen voor jeugdreclassering. Hiervoor komt extra geld beschikbaar.

Extra geld jeugdreclassering

Instroom jeugdstrafrecht/jeugdreclassering€ 7,3 miljoen in 2007

De jeugdreclassering is druk bezig met het invoeren van een methodiekhandboek jeugdreclassering. Naar verwachting werkt begin 2008 de gehele jeugdreclassering volgens de nieuwe methode. Hiermee wordt een grote slag gemaakt in de professionaliteit van de Jeugdreclassering. Daarnaast worden in 2007 de verbeterde methodieken ITB Criem (intensieve traject begeleiding) en ITB Harde Kern ingevoerd.

Een jeugdige die een justitiële jeugdinrichting verlaat moet passend onderwijs en zorg kunnen ontvangen in de gemeente waar hij of zij gaat wonen. Met het Projectbureau aansluiting nazorg van de dienst Gevangeniswezen van het ministerie van Justitie en het Match/Work-Wise nazorgproject Ketenmanagement wordt gekeken wat de beste werkwijze is voor een specifiek op de jeugdige gericht aansluitingstraject. Meer voorlichting over de mogelijkheden van verplichte nazorg moet alle relevante partners stimuleren om vaker nazorg als een (bijzondere) voorwaarde in het voorwaardelijke gedeelte van een straf op te nemen.

Gemeenten kunnen vanaf 2007 subsidie aanvragen bij het Europees Sociaal Fonds voor reïntegratie van jeugdigen in gesloten (justitiële) opvang.

De invoering van de zogeheten gedragsbeïnvloedende maatregel is op handen, de voorbereidingen zijn in 2006 gestart. Deze maatregel maakt vrijheidsbeperking voor minimaal zes maanden en maximaal een jaar mogelijk, met eenmalige verlenging met dezelfde termijn als waarvoor deze werd opgelegd. De rechter geeft in zijn vonnis aan waar de maatregel uit bestaat. De nadere invulling vindt vervolgens in de uitvoering plaats door het opstellen van een programma, gericht op de individuele jeugdige. De jeugdreclassering bereidt een en ander voor en ondersteunt. De jeugdreclassering is belast met de voorbereiding en ondersteuning ervan. De modules kunnen eventueel ook jeugdzorg inhouden. Op dat punt sluit het wetsvoorstel aan bij de Wet op de jeugdzorg.

Bij de plaatsing in een justitiële jeugdinrichting als maatregel is een aantal knelpunten geconstateerd onder andere op het terrein van de kwaliteit van de behandeling, de omvang van de groepen, de beschikbaarheid van voldoende gekwalificeerd personeel, de doorlooptijden en de nazorg. Het kabinet pakt een deel van deze punten nog in 2006 op. In ieder geval wordt voor deze doelgroep de groepsgrootte teruggebracht. Vooruitlopend daarop wordt de norm voor het aantal groepsleiders verhoogd en zal worden ingezet op uitbreiding van het aantal jeugdpsychiaters/gedragsdeskundigen in de sector. Daarnaast wordt het opleidingsniveau van de groepsleiders verhoogd.

Extra geld PIJ-maatregel

Extra geld PIJ-maatregel€ 16,7 miljoen in 2007, oplopend tot € 32,4 miljoen structureel in 2011

Benodigde bestuurlijke samenwerking

Samenwerking is de enige manier om in de huidige complexe samenleving ingewikkelde vraagstukken als in het jeugdbeleid op te lossen. De vernieuwingen in deze brief hebben vrijwel allemaal gemeen dat uitvoerende instellingen vanuit het belang van het kind met elkaar samenwerken. Die samenwerking «op de werkvloer» is alleen mogelijk met bestuurlijke samenwerking op basis van overeenstemming over doelstellingen en middelen.

De samenwerking zelf moet maatwerk zijn om het kind centraal te zetten. Het kabinet wil ruimte bieden om dat maatwerk mogelijk te maken.

Het kabinet heeft hier de afgelopen jaren veel aandacht aan besteed. Resultaatgerichte samenwerking was één van de hoofddoelstellingen van het kabinet met Operatie Jong.

Het kabinet heeft er bewust voor gekozen het zichzelf niet makkelijk te maken door het instellen van een kritische aanjager in de vorm van de Commissaris Jeugd- en Jongerenbeleid. Diens voortdurend wijzen op tekortkomingen in de praktijk heeft er naar onze stellige overtuiging toe geleid dat alle partijen er maximaal van doordrongen zijn geraakt dat verbetering nodig is in het belang van het kind.

Vooral de bestuurlijke rol van de gemeente als spil in de jeugdketen is nu veel duidelijker geworden. De Jong-overeenkomst laat ondubbelzinnig zien dat de gemeentelijke regie leidt tot structurele veranderingen in de «jeugdketen». Gemeenten zijn in staat gebleken, ondanks het feit dat ze niet direct iets te zeggen hebben over de «ketenpartners» (politie, justitie, onderwijs) toch goede afspraken kunnen maken op basis van het gemeenschappelijke doel: geen kind tussen wal en schip.

Het centraal zetten van het kind, het resultaatgericht werken, de keuze voor de gemeente als spil vergt ook wat van provincies en Rijk. De gemeente kan veel oplossen, maar niet alles. Uit de adoptie van gemeenten door leden van het kabinet in het kader van de Jong-overeenkomst bleek dat een gerichte interventie van provincie of Rijk soms nodig is om voor kinderen noodzakelijke oplossingen te bereiken.

Deze wijze van samenwerken is zo nuttig gebleken dat het kabinet dit nu ook op andere terreinen hanteert en verder uitbouwt. Zo hebben lokale partijen samen met het Rijk dertien aandachtswijken gekozen, waarin nieuwe coalities gestalte krijgen. In deze wijken liggen problemen en kansen op het snijvlak van wonen, werken, welzijn, veiligheid, sport en onderwijs. Een nieuwe manier van samenwerken tussen Rijk en gemeenten met een gedelegeerde vanuit gemeenten en een vanuit het Rijk staat hierbij voorop.

Het kabinet heeft een deel van het jeugdbeleid ondergebracht in de Wet maatschappelijke ondersteuning en kiest daarmee voor de gemeentelijke verantwoordelijkheid in het jeugdbeleid, niet alleen voor kinderen en gezinnen met problemen, maar om het meedoen van alle jeugdigen in de maatschappij te bevorderen.

De gemeente heeft de regie en verantwoordelijkheid over de samenwerking van de voorzieningen dichtbij het kind en de ouders. De ondersteuning van kinderen en gezinnen dient zoveel mogelijk lokaal geregeld te worden.

Toezicht

Het sluitstuk van de jeugdketen is het toezicht. De inspecties die zich richten op de voorzieningen voor jeugd gaan, mede door het succesvol afgeronde project Integraal Toezicht Jeugdzaken, onderling meer samenwerken in het Toezichtprogramma Jeugd 2007–2012. Zij doen dit rond gezamenlijk gekozen thema’s, zoals het jonge kind.

Verder zullen de inspecties waar mogelijk hun onderzoeken en bezoeken bij instellingen afstemmen. Betere samenwerking moet een meer overkoepelend en een beter totaalbeeld van het functioneren van de instellingen geven en kan uiteindelijk de (beleefde) toezichtlast van instellingen verlagen.

De inspecties kijken – als derde vorm van samenwerking – meer en meer vanuit de «keten» naar jeugdvoorzieningen. De risico’s voor een effectieve en sluitende zorg en hulp schuilen vooral in de verbindingen en overgangen tussen de verschillende voorzieningen waar jeugdigen gebruik van maken. In 2006 worden maatschappelijke problemen als jeugdprostitutie, kindermishandeling, overgewicht bij kinderen en jeugdwerkloosheid/uitval op die manier gezamenlijk onderzocht.

Benodigde uitvoerende samenwerking

Bredere samenwerking is nodig tussen de zorgvoorzieningen voor kinderen en jongeren. Het Centrum voor Jeugd en Gezin is al genoemd als het uitvoerende samenwerkingsverband voor opvoed- en gezinsondersteuning. Maar ook samenwerking met bijvoorbeeld scholen, maatschappelijk werk, jeugdzorg, politie, schuldhulpverleners en leerplichtambtenaren is noodzakelijk. Het kabinet beschouwt Zorg- en Adviesteams (ZAT’s) als hét interdisciplinaire samenwerkingsverband van ál deze uitvoerende partijen om passende oplossingen te vinden voor jongeren met problemen en daarover duidelijk werkafspraken te maken.

Voor de schoolgaande jeugd is de afgelopen jaren geïnvesteerd in een sterke zorgstructuur rondom scholen, zowel kwantitatief als kwalitatief. Er is sprake van een grote stijging van het aantal ZAT’s. Inmiddels is 91% van de voortgezet onderwijs scholen voorzien van een ZAT. Vooral in het Primair Onderwijs en Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie is een enorme stijging van het aantal ZAT’s zichtbaar (PO van 20% naar 63%, BVE van 43% naar 65%).

Ook het Centrum voor Jeugd en Gezin moet gaan participeren in het ZAT. Dat versterkt de slagkracht van het ZAT, omdat dit het aantal deelnemende partijen vermindert en ervoor zorgt dat sneller over de volle reikwijdte afspraken gemaakt kunnen worden. Het functioneren van zowel ZAT als CJG valt onder de bestuurlijke verantwoordelijkheid van de gemeente.

Samenwerken op uitvoerend niveau vraagt ook om afstemming over indicatiestelling, de toegang tot voorzieningen. Partijen werken met overheden hard aan verbeteringen op het terrein van de toegang tot geïndiceerde (jeugd)zorg en speciaal onderwijs. In verschillende regio’s hebben indicatieorganen de handen in elkaar geslagen. Zij hebben met elkaar werkwijze kennis gemaakt, en modellen en afspraken gemaakt zodat de indicaties voor jeugdigen die door hun problemen meerdere indicaties nodig hebben, eenvoudiger en duidelijker kunnen. Integrale indicatiestelling kijkt niet alleen naar het kind maar ook naar zijn omgeving. Daardoor komt het kind eerder op de juiste plaats met de juiste combinatie van hulpverlening.

Benodigde informatie

Resultaatgericht werken vraagt om goede informatie. Daarom heeft het kabinet veel energie gestoken in verbetering van de informatiehuishouding in het jeugdbeleid, zowel voor het individuele kind als voor beleidsontwikkeling.

Vanaf 2008 krijgen álle kinderen van 0 tot 19 jaar die voor het eerst bij de jeugdgezondheidszorg komen een elektronisch kinddossier (EKD-JGZ). Het kabinet trekt extra geld uit om de invoering van één gemeenschappelijk registratiesysteem voor alle jgz-organisaties in 2006 en 2007 mogelijk te maken. Het gebruik van het gemeenschappelijk registratiesysteem wordt wettelijk verplicht voor jgz-organisaties. Dit wordt gerealiseerd via wijziging van de Wet collectieve preventie volksgezondheid of het Besluit jeugdgezondheidszorg.

Daarnaast wordt momenteel een landelijke verwijsindex ontwikkeld voor kinderen tot 23 jaar. Ook hiervoor is extra geld uitgetrokken.

De professionals melden in deze verwijsindex risicosignalen over een kind. Als er meer dan één signaal wordt gemeld over een kind krijgen alle professionals die signalen hebben doorgegeven bericht dat er meerdere meldingen zijn, én wie die meldingen hebben gedaan. Zij kunnen vervolgens contact met elkaar opnemen om de hulp aan het kind op elkaar af te stemmen. In 2007 wordt de verwijsindex geïntroduceerd.

Extra geld informatievoorziening

Elektronisch kinddossier JGZ€ 20 miljoen voor periode 2006 t/m 2007
Verwijsindex€ 5 miljoen voor periode 2006 t/m 2007

Goede informatie op het niveau van het individuele kind is niet genoeg Voor zicht op de resultaten van het jeugdbeleid is goede beleidsinformatie onmisbaar. Essentieel hierin is de totstandkoming van de Jeugdmonitor in de loop van 2007.

Deze database verzamelt gegevens over alle jongeren tot 23 jaar in Nederland. De situatie van de jeugd wordt beschreven voor een aantal domeinen: bevolking, onderwijs, gezondheid, justitie, arbeid. Elk domein kent meerdere indicatoren die een cijfermatig overzicht geven van de situatie van de jeugd en de ontwikkeling daarin. De Jeugdmonitor kan gebruikt worden door beleidsmakers op gemeentelijk, provinciaal én landelijk niveau bij de ontwikkeling van programma’s en beleid. Daarnaast wordt het in de toekomst ook een instrument om beleid te kunnen evalueren.

Benodigd oog voor effectiviteit en professionaliteit

Op het terrein van het jeugdbeleid is het nog onvoldoende gebruikelijk om alleen met aantoonbaar effectieve methodieken te werken. Dit moet anders. Daarom heeft het kabinet veel aandacht besteed aan de opbouw van kennis over effectiviteit van programma’s en methodieken en het toegankelijk maken van die kennis voor de professionals.

Het Nederlands Jeugdinstituut (voorheen NIZW jeugd) en het RIVM Centrum jeugdgezondheid hebben een belangrijke taak in het verzamelen, valideren, verrijken en verspreiden van kennis. Informatie over effectiviteit van interventies is te vinden op www.jeugdinterventies.nl Aan de huidige databank www.jeugdinterventies.nl is een aantal beoordelingspanels verbonden. Het is de bedoeling dat deze in 2007 overgaan in het overkoepelende erkenningssysteem voor jeugdinterventies waaraan het Nederlands Jeugdinstituut, het NIGZ en het RIVM nu werken op verzoek van VWS.

Daarnaast is er de Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie. De komende jaren worden bestaande gedragsinterventies beschreven en ter toetsing voorgelegd aan de commissie. Hiermee is een belangrijke voorwaarde gecreëerd om te komen tot een systeem met effectieve interventies.

VWS heeft ZonMw jeugd gevraagd om een voorstel te ontwikkelen voor een meerjarig programma dat hiaten in de kennis over effectiviteit zal gaan opvullen. Op 4 september heeft de staatssecretaris van VWS bekend gemaakt dat voor het onderdeel «Vroegsignalering en interventies» uit dit programma voor de periode 2007–2012 in totaal € 33 miljoen beschikbaar wordt gesteld.

Alleen oog voor effectieve methodieken is niet genoeg. De effectieve interventies moeten uitgevoerd worden door vakbekwame hulpverleners. Binnenkort wordt gestart met een uitwerking van de algemene beroepenstructuur Zorg en Welzijn voor de jeugdsector. Met deze beroepenstructuur maakt de sector het onderwijs duidelijk welke beroepsgroepen de komende jaren nodig zijn en wat mensen die in de sector willen werken moeten kennen en kunnen.

Het Nederland Jeugdinstituut ondersteunt de sociaal agogische beroepsverenigingen bij het opstellen van een gezamenlijk plan van aanpak dat gericht is op uitbreiding van de activiteiten van de beroepsverenigingen en het substantieel verhogen van de organisatiegraad van professionals.

Op het niveau van de organisatie is er de afgelopen jaren door de sector een start gemaakt met de ontwikkeling en invoering van kwaliteitssystemen, prestatie-indicatoren en benchmarking.

Conclusie

Het hand in hand laten gaan van vernieuwing en extra maatregelen en geld heeft in deze kabinetsperiode bijgedragen aan het beter meedoen van onze jeugd. Het Internationale Verdrag voor de Rechten van het Kind is daarbij het kader. Uiteraard passen deze vernieuwingen daar goed in. Zij zullen ook beschreven worden in de periodieke rapportage over de uitvoering van het VN-verdrag inzake de Rechten van het Kind komend voorjaar.

Het welslagen van de vernieuwing hangt uiteindelijk wel af van de houding waarmee zij ter hand wordt genomen. Alleen als we met elkaar het kind centraal zetten, we elkaar durven aanspreken op elkaars verantwoordelijkheden en taboes niet uit de weg gaan, kunnen barrières geslecht worden. Dergelijke vernieuwing is geen zaak van een paar jaar, het is een zaak van de lange adem. In Nederland is brede steun voor de weg die dit kabinet met het jeugdbeleid is ingeslagen. De kabinetsaanpak legt het fundament voor een jeugdbeleid dat zich optimaal richt op het laten meedoen van alle jeugd en daarmee voor een betere Nederlandse samenleving.

Onzes inziens is de opgave voor het volgend kabinet de ingezette koers vast te houden en uit te bouwen. Elkaar vinden op de inhoudelijke zaken die nodig zijn en van daaruit samenwerken, moet daarbij leidend zijn.

Mede namens de Ministers van Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Financiën, Justitie, Onderwijs Cultuur en Wetenschap, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

C. I. J. M. Ross-van Dorp

Naar boven