Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 29284 nr. 21 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 29284 nr. 21 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 juli 2006
Het kabinet heeft de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in de samenhang en kwaliteit in het jeugdbeleid. Een aantal trajecten is onlangs afgerond, waaronder de Jeugdzorgbrigade, de Jong-overeenkomst en het sturingsadvies van de Commissaris Jeugd- en Jongerenbeleid Van Eijck. Op 28 april jl. heeft het kabinet u het sturingsadvies Koersen op het kind van de Commissaris Jeugd- en jongerenbeleid, de heer S. R. A. van Eijck, en de eindrapportage Jong-overeenkomst Gemeentelijke regie in de jeugdketen (Tweede Kamer 2005–2006, 29 284, nr. 20) toegezonden. Hierbij ontvangt u een uitgebreide kabinetsreactie op beide notities.1 Voorts geeft het kabinet haar reactie op het eindrapport van de Jeugdzorgbrigade1 dat u op 16 juni jl. is aangeboden. Tot slot treft u de jaarlijkse voortgangsrapportage Operatie Jong aan.1
In onderhavige brief vindt u de kabinetsreactie op het sturingsadvies van de heer Van Eijck en de resultaten van de Jong-overeenkomst. Tevens is opgenomen een samenvatting van de belangrijkste bevindingen van de voortgangsrapportage en de kabinetsreactie op de jeugdzorgbrigade. In de bijlagen vindt u op de verschillende onderdelen een toelichting.
1. Voortgangsrapportage Operatie Jong
In de kabinetsnotitie «Sterk en resultaatgericht voor de jeugd» heeft het kabinet aangegeven jaarlijks te rapporteren over de voortgang van de Operatie Jong, te beginnen in mei 2005. In de tweede voortgangsrapportage zijn ook de acties van de Versnellingennota(versnelde aanpak knelpunten Jeugdbeleid) betrokken. Ik vermeld de hoofdpunten uit het rapport.
• Bij het versterken van de gemeentelijke rol biedt het rijk steun aan, zodat de gemeenten beter in staat zijn jeugdigen optimale ontwikkelingskansen te bieden, bijvoorbeeld bij de invulling van het prestatieveld jeugd van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Dat geldt ook bij het ontwikkelen van een integraal speelruimtebeleid.
• Voor goede samenwerking op decentraal niveau is de totstandkoming van de verwijsindex jeugd van groot belang. Het Rijk werkt met een aantal gemeenten samen om in de tweede helft van 2006 de ICT-toepassing te realiseren en deze rond de jaarwisseling te introduceren.
• In juli 2006 zal de Minister van Justitie met de G4-gemeenten concrete afspraken maken via de GSB-systematiek over de aanpak van allochtone criminele jongeren. Hiervoor stelt het kabinet in de periode 2006–2010 € 22 miljoen beschikbaar.
• In het kader van Integraal Toezicht Jeugdzaken hebben de samenwerkende inspecties een toezichtkader ontwikkeld. Met deze ontwikkelde werkwijze kan de kwaliteit van decentrale ketensamenwerking beter in kaart gebracht worden. Gemeente en uitvoerende partijen krijgen hierdoor aangrijpingspunten om hun functioneren te verbeteren.
• Het aantal overblijfkrachten dat is opgeleid met gebruikmaking van rijkssubsidie is toegenomen van 7500 in 2005 tot ruim 10 500 in 2006. Daarnaast heeft het kabinet vanaf 2006 € 30 miljoen structureel beschikbaar gesteld voor verdere verbetering van de tussenschoolse opvang. Voor de samenhang van voorzieningen van 0 tot 12 jaar zijn ook diverse andere middelen ter beschikking gesteld: € 100 miljoen voor het programma Dagarrangementen en combinatiefuncties en € 46 miljoen voor de huisvesting van brede scholen en het multifunctioneel maken van sportaccommodaties.
• Het aantal nieuwe voortijdige schoolverlaters is gedaald van 64 000 in 2003–2004 tot bijna 57 000 in 2004–2005. Het kabinet vindt deze daling nog niet voldoende. Wel kunnen we constateren dat de oplopende trend is omgebogen. Het aantal jeugdigen dat is geplaatst in een jeugdbaan is fors gestegen van 10 000 in 2005 tot ruim 25 000 in 2006.
• Er is sprake van een grote stijging van het aantal Zorg- en Adviesteams (ZAT’s), de interdisciplinaire samenwerkingsverbanden waarin zorgverleners in en om de school samenwerken. Inmiddels is 91% van de voortgezet onderwijs scholen voorzien van een ZAT. Vooral in het Primair Onderwijs en Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie is een enorme stijging van het aantal ZAT’s zichtbaar (PO van 20% naar 63%, BVE van 43% naar 65%). Dit is een goed resultaat van Operatie Jong. De meerderheid van gemeenten en scholen vindt dat ZAT’s adequaat en doeltreffend handelen. Met de kwaliteitsimpuls waartoe het kabinet eerder heeft besloten wordt gewerkt aan het verder verbeteren van de kwaliteit van het functioneren van de ZAT’s.
• Dit najaar komt een landelijk raamwerk beschikbaar dat de afstemming en samenwerking tussen indicatiestellers in het onderwijs, de jeugdzorg en de AWBZ regelt. De gedachte gaat uit naar een werkwijze waarmee als het ware voor jeugdige en/of ouders één front-office ontstaat.
• Er wordt hard gewerkt aan het eerder, sneller en beter kunnen inzetten van jeugdbeschermingsmaatregelen. In zes regio’s zijn daarvoor proeftuinen ingericht. Ook is door het kabinet vanaf 2006 structureel € 5,5 miljoen extra ter beschikking gesteld om de capaciteit in de jeugdbescherming te vergroten.
• In 2007 komt de landelijke jeugdmonitor beschikbaar. De monitor schetst een samenhangend beeld van de staat van de jeugd in Nederland. Het CBS draagt zorg voor de totstandkoming van de jeugdmonitor.
2. Kabinetsreactie op sturingsadvies Van Eijck en resultaten Jong-overeenkomst
De Operatie Jong startte ongeveer drie jaar geleden met de jeugdagenda. Er werden 12 knelpunten benoemd die met prioriteit zijn aangepakt. De voortgang van deze aanpak leest u in de bovengenoemde voortgangsrapportage. Voor die aanpak bleek versterking van de lokale regie een onmisbare factor. Daartoe werd een Jong-overeenkomst aangegaan met 13 gemeenten, 2 provincies en 2 stadsregio’s. Het kabinet heeft met de mede-overheden, instanties, maar vooral ook met zeer betrokken bestuurders en professionals in het land een actieve bijdrage geleverd aan het bereiken van de doelen van Operatie Jong. Er is intussen veel bereikt, maar tegelijkertijd is er nog veel te doen. De koers is duidelijk, het gaat er om de komende tijd deze koers samen uit te werken.
In deze kabinetsreactie wordt nader ingegaan op de behaalde resultaten en wordt aangegeven welke doelen dit kabinet nog wil bereiken. Ook bij de reactie op het sturingsadvies moeten we de kern van Operatie Jong voor ogen blijven houden: Operatie Jong is een succes als we in Nederland het kind meer centraal weten te stellen.
Uit de Jong-overeenkomst blijkt dat meer gemeentelijke verantwoordelijkheid kan leiden tot een beter functioneren van de jeugdketen. Omdat dit van groot belang is voor het tijdig en adequaat ondersteunen van kinderen wil het kabinet doorgaan met het versterken van de gemeentelijke rol. Het kabinet onderschrijft de koers die met de Jong-overeenkomst is ingezet om gemeenten meer grip te geven op de inzet van de jeugdzorg als een kind tussen wal en schip dreigt te vallen.
Het kabinet onderkent dat er onvrede is bij lokale instellingen over het functioneren van de geïndiceerde jeugdzorg. Het gebrek aan tijdige geïndiceerde zorg doet een groot beroep op de spankracht van lokale instellingen die veel inspanning moeten plegen om overbruggingszorg te leveren. Het kabinet kiest ervoor om nu, in lijn met het advies van de jeugdzorgbrigade, te werken aan verdere verbeteringen binnen het bestaande stelsel.
Het is nu nog onvoldoende duidelijk of de benodigde verbetering in de huidige constellatie bereikt kan worden of dat het grote aantal spelers, waar de heer Van Eijck op wijst, te groot is om tot een goede werkwijze te komen. In de tweede helft van 2006 komt de evaluatie van de nieuwe Wet op de jeugdzorg beschikbaar, die wordt opgesteld naar aanleiding van de motie Soutendijk (Eerste Kamer 2003/2004, 28 168, F). Het kabinet is van mening dat het volgende kabinet in 2007 – mede op basis van de uitkomsten van deze evaluatie – moet beoordelen of het aantal spelers te groot is, of dat binnen de huidige constellatie tot voldoende verbeterde prestaties gekomen kan worden.
Het kabinet onderschrijft het advies van de heer Van Eijck om «licht ambulante hulp die nu onder de provinciale jeugdzorg valt» onder te brengen in het gemeentelijke, niet-geïndiceerde domein.1 Voordat overdracht plaatsvindt, moet wel duidelijk zijn dat de betreffende gemeente in staat is deze grotere rol goed te vervullen. Om te komen tot een zorgvuldige overdracht is het Jong-proof concept ontwikkeld waarop ik hieronder in zal gaan.
In het advies wordt een bundeling voorgesteld van de taken van de (gezins-)voogdij en de jeugdreclassering. Het kabinet vindt het samenbrengen van justitiële taken met andere justitiële taken een aantrekkelijke gedachte, maar wil eerst de evaluatie van de Wet op de jeugdzorg afwachten alvorens met voorstellen te komen. Het is ook nog de vraag of beide taken op dezelfde wijze gepositioneerd kunnen worden.
Het kabinet ziet de brede school als de belangrijkste schoolvorm van de toekomst en gaat door met het stimuleren van de lokale ontwikkeling van brede scholen. Het kabinet is van mening dat het volgende kabinet moet besluiten of er in de toekomst alleen nog sprake zal zijn van brede scholen in het primair en voortgezet onderwijs en of dit dan al dan niet in de vorm van een brede basisvoorziening gestalte moet krijgen.
Taakverdeling tussen uitvoerende instellingen
Het kabinet onderschrijft het voorstel de taken op het terrein van opvoed- en opgroeiondersteuning te bundelen in Centra voor Jeugd en Gezin. Door deze bundeling kunnen jeugdigen en ouders sneller en beter ondersteund worden.
Het kabinet deelt de opvatting dat Zorg Advies Teams (ZAT’s)het resultaatgerichte samenwerkingsverband van alle relevante uitvoerende partijen moeten zijn. In de ZAT’s worden afspraken gemaakt over de precieze wijze van samenwerking. Er wordt onder andere afgesproken welke in het ZAT participerende partij het voortouw heeft binnen het ZAT en in de dagelijkse praktijk verantwoordelijk is voor het functioneren van dat ZAT. De gemeente is bestuurlijk verantwoordelijk voor het functioneren van het CJG en voor het functioneren van het ZAT.
Goede samenwerking tussen school en gemeente is van groot belang om kinderen optimale ontwikkelingskansen te bieden en moet daarom vanzelfsprekend zijn. Het kabinet ondersteunt naast het verplicht overleg over onderwijsachterstanden bredere partnerschappen tussen gemeenten en schoolbesturen, zoals een verbreding van de lokale educatieve agenda in een lokale jeugdagenda. Ingeval van het niet tot standkomen of niet nakomen van afspraken is respectievelijk wordt voorzien in een geschillenregeling.
Wat betreft de coördinatie van de aanpak van voortijdig schoolverlaten (VSV) sluit het advies goed aan bij het standpunt van het kabinet: het voorkomen van VSV en toeleiding naar de arbeidsmarkt zijn niet alleen taken voor scholen voor het voorgezet onderwijs, maar zij hebben hier wel een rol in. Ook de Regionale Opleidingscentra (ROC’s), de gemeenten en de Centra voor Werk en Inkomen (CWI) hebben daarin een taak. Bij de gemeente betreft dit de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (RMC) en de gemeentelijke taken op het terrein van de leerplicht en de bijstand.
Het kabinet heeft in de perspectievennota Aanval op de uitval1 vastgelegd dat het scholen en gemeenten wil helpen een aanpak voor het tegengaan van uitval te vinden die bij de eigen lokale situatie past. Momenteel wordt door steeds meer lokale partijen het model van het Jongerenloket geïmplementeerd. Dit betreft een samenwerking tussen CWI, gemeente, RMC, scholen, leerplichtambtenaren en werkgevers. De ervaringen met dit in het kader van het plan van aanpak jeugdwerkloosheid ontwikkelde model zijn positief. Het kabinet kiest dus – conform de perspectievennota Aanval op de uitval – voor de werkwijze dat op decentraal niveau de precieze wijze van samenwerking en bijbehorende taakverdeling wordt ingevuld.
Op het terrein van informatie en toezicht heeft het kabinet de afgelopen jaren veel geïnvesteerd, zoals ook mag blijken uit de voortgangsrapportage. Op vier onderdelen waar de heer Van Eijck toe adviseert komt concrete implementatie in beeld:
• rond komende jaarwisseling zal begonnen worden met de introductie van de ICT-toepassing verwijsindex.
• de ontwikkeling van het elektronisch kinddossier-jeugdgezondheidszorg is voortvarend ter hand genomen. Alle kinderen krijgen vanaf 1 januari 2008 een elektronisch kinddossier-jeugdgezondheidszorg in het gemeenschappelijk registratiesysteem.
• de jeugdmonitor is in 2007 operationeel.
• nog in 2006 zal de laatste hand worden gelegd aan het vaststellen van de werkwijze op het terrein van het integrale toezicht waarbij de vijf betrokken inspecties samenwerken om de ketenbenadering te optimaliseren.
Gemeenten hebben een taak om bij de invulling van de openbare ruimte aandacht aan voor de jeugd relevante onderwerpen te schenken. Het Rijk heeft daarbij een stimulerende en faciliterende taak. Dit blijkt ook uit de activiteiten die ontplooid worden in het kader van het thema Jeugd en fysieke ruimte, een van de 12 thema’s van de jeugdagenda van Operatie Jong.
Werken met Jong-proof gemeenten
Vanuit het belang van het kind kan het kabinet de rol van gemeenten alleen vergroten als blijkt dat zij voldoen aan bepaalde voorwaarden en zo aantonen dat zij in staat zijn deze grotere rol naar behoren te vervullen. Zij moeten hun infrastructuur en de cijfers over de omvang van de problematiek op orde hebben. Deze gemeenten noemen wij Jong-proof.
Het kabinet is van mening dat op termijn alle Nederlandse gemeenten deze vergrote rol moeten kunnen vervullen en dat deze voorwaarden de norm worden voor alle gemeenten om naar toe te groeien. De Jong-proof gemeenten vervullen een voorbeeldrol.
Momenteel wordt, in overleg met de VNG en met een aantal gemeenten, het Jong-proof-concept nader uitgewerkt. Het is de intentie van het kabinet om na de zomer een groep Jong-proof gemeenten te selecteren.
Met Jong-proof gemeenten zal onder meer nader in kaart worden gebracht welke vormen van licht ambulante hulp die nu onder de provinciale, geïndiceerde jeugdzorg vallen precies ondergebracht kunnen worden in het gemeentelijke, niet-geïndiceerde domein.
Het kabinet onderschrijft het advies van de heer Van Eijck om de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) als wettelijk kader voor gemeenten te hanteren. Op die manier hebben gemeenten ruimte om invulling te kunnen geven aan de bij deze wet aan hen toegekende verantwoordelijkheden.
Ook de Wet collectieve preventie volksgezondheid (WCPV) is wettelijk kader voor gemeenten. Uit de Staat van de Gezondheidszorg 2005; Openbare gezondheidszorg van de Inspectie voor de Gezondheidszorg blijkt dat de invoering van het basistakenpakket jeugdgezondheidszorg 0–19 jarigen en andere wijzigingen die in 2003 in de WCPV zijn aangebracht hun vruchten afwerpen (Tweede Kamer 2005–2006, 30 300 XVI, nr. 107). De jeugdgezondheidszorg wordt nu geëvalueerd. De resultaten van de evaluatie komen in het najaar 2006 beschikbaar. In de reactie op deze evaluatie zal het kabinet de verdere relatie tussen de WCPV en de Wmo aan de orde stellen.
Het kabinet is van mening dat het veel in werking heeft gezet, maar dat een goed vervolg hierop onder het volgende kabinet onontbeerlijk is. De bijdrage van een eventuele minister voor Jeugd aan het meer centraal kunnen stellen van het kind in het rijksbeleid hangt af van de precieze invulling van diens portefeuille en de afspraken die bij een start van een kabinet over de koers op dit terrein worden vastgelegd en diens bevoegdheden ten aanzien van de overige leden van het kabinet. Minstens even belangrijk voor het kind centraal stellen is het vastleggen bij de start van het kabinet wat de koers is die het kabinet wil voeren op het terrein van het jeugdbeleid.
3. Kabinetsreactie op slotrapport Jeugdzorgbrigade
De jeugdzorgbrigade is door het kabinet ingesteld om aanbevelingen te doen hoe de bureaucratie in de jeugdzorg tegengegaan kan worden. De jeugdzorgbrigade komt in haar eindrapportage tot de conclusie dat er een werkbaar jeugdzorgstelsel staat, met een hoeveelheid regels en bureaucratie die past bij de specifieke kenmerken van de sector. De jeugdzorgbrigade beveelt aan geen discussie over een nieuw jeugdzorgstelsel te starten, maar de huidige wet de kans te geven zich te bewijzen. Waar nodig kunnen binnen het stelsel verbeteringen worden aangebracht. Met het eindrapport doet de brigade ruim 90 concrete aanbevelingen om de bureaucratie aan te pakken. Het kabinet neemt bijna alle aanbevelingen van de Jeugdzorgbrigade over. Het vindt het van groot belang dat de aanbevelingen ook daadwerkelijk worden uitgevoerd en zal de monitor die door de jeugdzorgbrigade is opgezet dan ook voortzetten. De provincies hebben aangegeven dat zij ieder jaar in juni een speciale dag zullen organiseren, waarop zij de voorgang van de implementatie van de aanbevelingen presenteren.
Het kabinet is van mening dat het sturingsadvies van de heer Van Eijck, de uitkomsten van de Jong-overeenkomst en het eindrapport van de Jeugdzorgbrigade vele waardevolle aangrijpingspunten bieden voor verdere kwaliteitsverbetering in het jeugdbeleid. Het laat ook zien dat samenwerking tussen overheden en instellingen loont. Het kabinet is ervan overtuigd dat het samen met alle betrokken partijen een belangrijke bijdrage kan en moet leveren aan het voorkomen dat kinderen tussen wal en schip vallen. Het is immers van groot belang dat alle kinderen – ongeacht hun mogelijke bijzondere omstandigheden zoals sociaal-economische omstandigheden of sociaal-culturele afstand tot de maatschappij – op maat tijdig en adequaat worden ondersteund zodat hun ontwikkelingskansen optimaal zijn.
Mede namens de Ministers van Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Financiën, Justitie, Onderwijs Cultuur en Wetenschap, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29284-21.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.