29 284
Jeugdagenda

nr. 10
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 juni 2005

Op 22 juni 2004 heeft uw Kamer de kabinetsnotitie «Operatie Jong: Sterk en resultaatgericht voor de jeugd» (Tweede Kamer 2003–2004, 29 284, nr. 2) ontvangen. Daarin heeft het kabinet definitief de Jeugdagenda van Operatie Jong bepaald door het kiezen van de thema's en het aangegeven van hetgeen het kabinet in het kader van Operatie Jong wil bereiken. In de notitie heeft het kabinet tevens aangegeven dat zij jaarlijks, en als eerste in mei 2005, over de voortgang van Operatie Jong aan de Tweede Kamer zal rapporteren. In de rapportage zal worden aangesloten bij de twaalf plannen van aanpak op de thema's van de Jeugdagenda. Voorliggende brief is deze eerste voortgangsrapportage.

Operatie Jong heeft als primair doel het voorkomen van uitval van jeugdigen. De jeugdige wordt in Operatie Jong centraal gesteld. Het kabinet constateert dat er in het kader van de Operatie Jong al een aantal resultaten is bereikt waarvan de jeugdigen in Nederland direct kunnen profiteren. Daarnaast wordt ook gewerkt aan randvoorwaardelijke acties die in de eerste plaats de structuur van het jeugdbeleid zullen versterken, maar waarvan de jeugdige op termijn ook het effect zal merken. Het gaat hier om vraagstukken rond de sluitende keten van voorzieningen, structuren en verantwoordelijkheden binnen het jeugdbeleid.

Hoe kunnen deze zodanig worden vormgegeven dat de jeugdige daadwerkelijk centraal komt te staan? Dit vraagt tijd. Temeer daar jeugdbeleid sterk gedecentraliseerd beleid is dat dicht bij de jeugdigen en ouders zelf moet worden ingevuld.

Niettemin constateert het kabinet dat er in de afgelopen periode, de startfase voor het uitvoeren van de plannen van aanpak, veel ontwikkelingen in gang zijn gezet die bijdragen aan een verbeterd jeugdbeleid.

Voortgang van de twaalf thema's van de jeugdagenda

Op 22 november 2004 heeft uw Kamer de plannen van aanpak ontvangen van de twaalf thema's zoals die in de jeugdagenda zijn neergelegd (Tweede Kamer 2004–2005, 29 284, nr. 5). In deze plannen van aanpak is beschreven hoe de beoogde resultaten voor de 12 thema's bereikt moeten worden. Op de website www.operatiejong.nl is per thema meer informatie over de voortgang en opgeleverde producten te vinden. In deze rapportage wordt ingegaan op een aantal hoofdpunten.

In de aanpak van de verschillende thema's wordt niet steeds expliciet ingegaan op de wijze waarop aandacht aan allochtone jeugdigen wordt geschonken. Operatie Jong heeft als primair doel het voorkomen van uitval van alle jeugdigen, dus ook allochtone.

Om ook specifieke groepen die specifieke aandacht behoeven adequaat te ondersteunen zal de samenwerking in de keten van instanties moeten worden verbeterd met aandacht voor de uitwerking voor die groepen. Allochtone jeugdigen zijn in het begin van de jeugdhulpketen, wanneer het nog gaat om lichte problematiek ondervertegenwoordigd. Naarmate de problematiek zwaarder wordt stijgt het aandeel allochtone jeugdigen in de hulpverlening. Daaruit lijkt geconcludeerd te kunnen worden dat verbetering van de signaleringsfunctie voor deze categorieën en effectievere hulpverlening noodzakelijk is. Daarbij is in het algemeen van belang dat cultuurspecifieke aspecten van de problematiek bij de verschillende categorieën allochtone jeugdigen, bijvoorbeeld eerwraak, tijdig onderkend en juist geduid worden. Voor deze cultuurspecifieke aspecten is in de Operatie Jong aandacht. Zo is bijvoorbeeld binnen het thema «Vroegsignalering» de multi-etnische inzetbaarheid van instrumenten een aandachtspunt en wordt er bij de ontwikkeling van de jeugdmonitor naar gestreefd om de verschillende allochtone groepen in de samenleving zo goed mogelijk in beeld te krijgen en te houden.

De eerste stappen

De basis voor een goede ontwikkeling van jeugdigen ligt thuis. Ouders hebben het gezag over het kind. Zij geven het voorbeeld, stellen de regels en bepalen de speelruimte. De ene ouder heeft het daarbij makkelijker dan de ander. Ouders die zelf problemen of tegenslag ondervinden, kunnen minder energie en geduld hebben voor de opvoeding. Daar waar ouders er niet meer alleen of met hun omgeving uitkomen, moet de overheid de helpende hand bieden. De gemeenten zijn hiervoor in eerste instantie verantwoordelijk. Met het thema «Gemeentelijke taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden» worden de gemeenten door het Rijk hierin ondersteund. In het najaar van 2004 is, in nauwe samenwerking met de VNG, een ondersteuningstraject voor met name de kleinere gemeenten op de vijf functies van het lokaal preventieve jeugdbeleid gestart. Dit zijn de functies informatie en advies, toegang, signaleren, licht pedagogische hulp en coördinatie van zorg. De vijf gemeentelijke functies vormen het prestatieveld jeugd in de nieuwe Wet op de Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Om gemeenten te ondersteunen bij het invullen van deze vijf functies worden onder andere handreikingen, modellen en best practices, beschikbaar gesteld. Deze producten worden toegevoegd aan de zogenaamde «gereedschapskist» voor gemeenten die in het kader van de WMO samengesteld wordt.

Veel ouders combineren arbeid en zorg. Voorzieningen voor kinderen in de leeftijd 0–12 sluiten hier echter niet altijd goed op aan. Hierdoor worden mogelijkheden gemist om kinderen optimale ontwikkelingskansen te bieden en het leren binnen en buiten de school met elkaar te verbinden. Het thema «Samenhang in de voorzieningen 0 tot en met 12 jaar» beoogt een betere aansluiting tussen de voorzieningen (kinderopvang, onderwijs en welzijn, cultuur en sport) tot stand te brengen. Om de tussenschoolse opvang te verbeteren zijn er meer dan 7500 overblijfkrachten opgeleid met de subsidie die in het kader van dit thema ter beschikking is gesteld. De verantwoordelijkheid voor tussenschoolse opvang wordt per 1 januari 2006 via een wetswijziging van de Wet op het primair onderwijs bij de schoolbesturen gelegd.

Daarnaast is er door het uitbrengen van een nieuwsbrief een stap gezet in het meer toegankelijk maken van informatie over de verschillende regelingen die er bestaan voor 0–12 jarigen.

Voor het creëren van combinatiefuncties buigt een landelijke werkgroep onder regie van SZW zich momenteel over arbeidsvoorwaarden en opleidingenstelsel met betrekking tot de combinatiefuncties.

Combinatiefuncties maken het mogelijk functies als klasse- of onderwijsassistent, medewerker buitenschoolse opvang of peuterspeelzaalleidster te combineren in één functie. In het kader van het ESF3-programma Dagarrangementen & Combinatiefuncties is daarnaast subsidie beschikbaar voor het stimuleren van dagarrangementen/brede scholen en het creëren van combinatiefuncties. In april 2005 is bekend geworden dat het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) zal optreden als clusteraanvrager. Het bepalen van een clusteraanvrager heeft langer geduurd dan verwacht. Hierdoor is er enige vertraging opgelopen om het programma uit te voeren. Er wordt ingezet op het nog dit jaar afhandelen van de projectaanvragen van gemeenten, provincies en publiekrechtelijke organisaties, zodat de projecten begin 2006 van start kunnen gaan.

Jeugdigen brengen veel tijd door in de openbare ruimte. Toch is die openbare ruimte niet altijd goed op jeugdigen ingericht. In het kader van het thema «Fysieke ruimte» wordt hiervoor aandacht gevraagd en initiatieven ontwikkeld. Met het netwerk Child friendly Cities wordt intensief samengewerkt voor de totstandkoming van een groot gedeelte van de activiteiten zoals het handboek speelruimtebeleid. In dit handboek zal speciaal aandacht gegeven worden aan multifunctioneel gebruik van de openbare ruimte en hoe om te gaan met de verschillende wet- en regelgeving voor dit onderwerp. Het komende jaar wordt een prijsvraag voor gemeenten voor «kindvriendelijke initiatieven» uitgeschreven en wordt de themabrochure «sport als kwaliteit van de stad» uitgebracht. In deze brochure worden niet alleen voorbeelden van sportvoorzieningen in de stad beschreven, maar ook op het terrein van speel- en recreatieruimte.

Onlangs heeft de ANWB in samenwerking met het kennis en innovatiecentrum van de Stichting recreatie een zogenaamde recreatiemeter uitgebracht, waarbij 35 steden zijn vergeleken op de vrijetijdsvoorzieningen die in de woonomgeving aanwezig zijn. Ook sport en speelmogelijkheden voor kinderen zijn hierbij meegenomen. Het streven is deze recreatiemeter uit te breiden met alle gemeenten.

Een zelfstandig bestaan

Het behalen van een startkwalificatie en een baan zijn twee belangrijke voorwaarden voor het welzijn en welslagen van een jeugdige. Het kabinet ziet het voorkomen van uitval op school of de arbeidsmarkt dan ook als één van de speerpunten van haar beleid. In Operatie Jong wordt in verschillende thema's een bijdrage geleverd aan het voorkomen van deze uitval. Eén van de kernpunten daarin is dat onderwijs en zorg samenwerken om problemen bij jeugdigen te voorkomen dan wel op te lossen en ze een goede schoolcarrière te laten doorlopen.

Dit begint al in het regulier onderwijs waar het van groot belang is dat de zorg in en rond de school goed georganiseerd is. In het thema «Zorgstructuren in en rond de school» is de ambitie geformuleerd dat alle scholen in 2007 beschikken over een zorgadviesteam. Om een 100 procent sluitend zorgnetwerk te realiseren wordt voor het primair onderwijs en de beroeps en volwassenen educatie (BVE) gewerkt aan de ontwikkeling van een (bestuurlijk) model dat kan worden inzet bij de versterking van de zorgstructuur rondom de scholen en de instellingen.

Voor het voortgezet onderwijs wordt voortgeborduurd op eerder gemaakte bestuurlijke afspraken. Uit de LCOJ-monitor blijkt dat 89 procent van de scholen binnen het voortgezet onderwijs al beschikt over een zorgadviesteam. Aan de kwaliteit valt echter nog veel te verbeteren. Er is bijvoorbeeld niet altijd vastgelegd wie waar verantwoordelijk voor is en waar partijen elkaar op aan kunnen spreken. Daarom zet het kabinet ook in op een kwaliteitsslag van de samenwerking in de zorgadviesteams. Daaraan leveren de instrumenten zoals die in het kader van de thema's «Vroegsignalering» en «Registratie en informatie-uitwisseling» ontwikkeld worden een bijdrage.

Uit de eerste gesprekken met de provincies, de gemeenten en de scholen blijkt groot enthousiasme en bereidheid om de ambitie te verankeren op lokaal niveau. In de provincies, gemeenten en scholen wordt dan ook, samen met het Algemeen Pedagogisch Studiecentrum (APS) en het Landelijk Centrum Onderwijs en Jeugdzorg (LCOJ), gewerkt vanuit een breed gedragen uitvoeringsplan «Zorgstructuren in en rond de school». Het uitgangspunt voor dit plan is dat het zorgadviesteam rond de school fungeert als platform voor samenwerking en als platform voor de uitvoerende regie in de keten waarin verschillende partijen zijn vertegenwoordigd: jeugdzorg, maatschappelijk werk, leerplicht, jeugdgezondheidszorg, politie en OM.

Verder zijn ter stimulering van de samenwerking tussen het speciaal onderwijs (met name REC cluster 3 en 4) en zorginstellingen veelbelovende en succesvolle voorbeelden beschreven en verspreid onder REC- en zorginstellingen en overheden. Daarnaast is er onderzoek uitgezet naar de sociaal-emotionele en gedragsproblemen in het basisonderwijs en de gesignaleerde toename van deze problemen. Hierover zal in het najaar van 2005 worden gerapporteerd.

In de BVE-sector wordt ingezet op het door de BVE-Raad en het LCOJ in gang gezette ontwikkelingstraject om de schoolinterne begeleiding van deelnemers te versterken door de aansluiting te bevorderen van externe instellingen. Tegelijkertijd is het streven erop gericht deze versterking van de zorgstructuur van het onderwijs een structureel karakter te verschaffen door in te zetten op regionale bestuurlijke afspraken. Naar analogie van de werkwijze in het voortgezet onderwijs is ook in de BVE-sector gekozen voor zorgadviesteams, in deze sector ook wel multidisciplinair overleg (MDO) genoemd, als centraal aangrijpingspunt bij de ontwikkeling van deze samenwerking.

Tussen school en arbeidsmarkt bevindt zich een snijvlak. En juist op deze snijvlakken is het van groot belang om tot samenwerking tussen betrokken beleidsmakers en uitvoerende instellingen te komen. In de afgelopen tijd is dan ook, in het kader van het thema «Maximaliseren maatschappelijk rendement van onderwijs», het beleid rond het tegengaan van voortijdig schoolverlaten en de aanpak van de jeugdwerkloosheid in samenhang behandeld. Het gaat primair om een betere afstemming tussen OCW en SZW, in het bijzonder in de uitvoeringspraktijk waar onderwijs- en arbeidsmarktbeleid aan elkaar raken.

Het spreekt voor zich dat de activiteiten van de Taskforce Jeugdwerkloosheid (ingesteld door OCW en SZW gezamenlijk) in dezen een belangrijke rol spelen. De uitvoering verloopt volgens plan. Tot dusver heeft de Taskforce ruim 10 000 jeugdigen geplaatst in een extra jeugdbaan. De plannen van sociale partners bieden uitzicht op 40 000 extra jeugdbanen tot 2007. De gewenste afstemming tussen de Regionale Melden Coördinatie (RMC-)functies voortijdig schoolverlaten en Centra voor Werk en Inkomen (CWI) is bevorderd door de totstandkoming van een «Handreiking lokale samenwerking jeugdwerkloosheid», waarin praktische oplossingen zijn beschreven. Jeugdigen die zonder startkwalificatie bij het CWI komen, worden in eerste instantie teruggeleid naar school of intensief begeleid naar werk met de mogelijkheid een startkwalificatie te behalen. Steeds vaker kiezen gemeenten ervoor hiervoor één«jongerenloket» in te stellen.

Nog dit jaar wordt een wetsvoorstel ingediend dat het gebruik van het onderwijsnummer bij de registratie van voortijdige schoolverlaters regelt (beoogde ingang: schooljaar 2006–2007). Daarmee kan op termijn mogelijk een aanzienlijke reductie worden bereikt van de personele inzet die nu nog gemoeid is met melding en registratie. Op die manier kan meer energie worden gestoken in de begeleiding van voortijdige schoolverlaters naar een startkwalificatie of werk.

Op het rechte pad...komen en blijven

We streven er naar problemen bij jeugdigen zo veel mogelijk te voorkomen. Toch is er een groep met wie het mis gaat en die in de criminaliteit terechtkomt. Het kabinet zet bij de aanpak van jeugdcriminaliteit in op het voorkomen van eerste delicten en het terugdringen van recidive.

Het Actieprogramma Jeugd Terecht bevat een groot aantal maatregelen om de jeugdcriminaliteit aan te pakken. Het programma maakt onderdeel uit van het kabinetsbrede programma Naar een veiliger samenleving.

In het kader van Operatie Jong zet het kabinet bij het thema«Jeugdcriminaliteit» met name in op nazorg. Onder nazorg wordt verstaan de zorg die na afloop van een strafrechtelijke interventie wordt opgestart danwel wordt voortgezet. Het kabinet streeft ernaar dat alle jeugdigen die een justitiële jeugdinrichting verlaten passende nazorg aangeboden krijgen. Er wordt gewerkt aan een inventarisatie van lokale initiatieven en projecten op het gebied van nazorg. Hiermee wordt inzicht gekregen in het bestaande aanbod en de belemmeringen die bestaan bij het bieden van nazorg. Tevens wordt een verantwoordelijkheidskader opgesteld waarin afspraken worden gemaakt wie van rijk, provincie, gemeente en uitvoeringsorganisaties waarvoor verantwoordelijk is bij het bieden van nazorg. Dit zal medio 2006 zijn gerealiseerd. De ervaringen opgedaan in de Jong-overeenkomst worden hier uiteraard in meegenomen.

Kennisinfrastructuur

Jeugdbeleid moet inspelen op de knelpunten en (dreigende) problemen die er bij jeugdigen en hun ouders zijn. Inzicht in de ontwikkeling van jeugdigen is daarvoor noodzakelijk.

Zowel voor het Rijk als de mede-overheden is het daarom noodzakelijk om een goede kennisinfrastructuur op het gebied van jeugdbeleid te ontwikkelen.

Het gaat dan om zowel gesystematiseerde kennis van de jeugdigen in Nederland als om kennis over effectieve methodieken om problemen van individuele jeugdigen aan te pakken. Operatie Jong levert vanuit diverse thema's een belangrijke bijdrage aan het ontwikkelen van deze kennisinfrastructuur.

Vanuit het thema «Jeugdmonitor» zorgt het kabinet er voor dat er vanaf 2007 één landelijke jeugdmonitor operationeel is die een goed samenhangend beeld biedt over jeugd en jeugdbeleid om de overheden van relevante beleidsinformatie te voorzien. Inmiddels zijn de indicatoren voor de jeugdmonitor vastgesteld, hierover is in december gerapporteerd. Op het moment wordt een programma van eisen afgerond, op basis waarvan de organisatie geselecteerd gaat worden die de jeugdmonitor vorm gaat geven.

Met het thema «Registratie en informatie-uitwisseling» wordt beoogd een «Verwijsindex Risicojongeren» te ontwikkelen. Deze moet ertoe bijdragen dat instellingen beschikken over adequate en actuele informatie over welke instellingen met dezelfde jeugdige werken. In de afgelopen maanden is de Verwijsindex Risicojongeren nader onderzocht en uitgewerkt. De resultaten hiervan bevestigen de haalbaarheid van een Verwijsindex Risicojongeren. De verantwoordelijkheid voor het operationele beheer, gemeente dan wel elders, is daarbij het meest kritische nog openstaande ontwerpaspect.

De afgelopen maanden is het concept van een Verwijsindex Risicojongeren voorgelegd aan gemeenten en andere betrokkenen en zijn gemeenten benaderd die bij de verdere ontwikkeling een actieve rol willen vervullen. Daarbij zijn ook gemeenten van de Jong-overeenkomst betrokken. Nog deze zomer zal principebesluitvorming in het kabinet plaatsvinden over de wenselijkheid van invoering van de Verwijsindex Risicojongeren.

Indien het kabinet positief besluit kan de verwijsindex naar verwachting vóór 1 januari 2007 operationeel zijn.

Verder wordt er in het kader van het thema«Vroegsignalering» instrumenten ontwikkeld om vroegtijdig risico's of problemen bij jeugdigen te signaleren en zonodig tijdig effectieve hulp te bieden. Dit najaar levert de Inventgroep, bestaande uit een aantal praktijkgerichte wetenschappers, hierover een rapport op. Het is niet langer de bedoeling alleen één risicoprofiel te maken. Dit omdat gebleken is dat het werken met risicolijsten het gevaar met zich mee brengt dat er wordt afgevinkt, beperkt tot een momentopname, zonder daar actie aan te verbinden. Het regelmatig screenen en in kaart krijgen van een risicoproces dat kinderen of gezinnen doormaken wordt nu centraal gesteld. Daarmee zou al moeten worden gestart in de prenatale fase. Hiervoor worden in het rapport de wetenschappelijk gevalideerde screenings- en signaleringsinstrumenten beschreven die zijn te gebruiken in o.a. de jeugdgezondheidszorg, onderwijs, peuterspeelzalen en kinderopvang. Ook wordt beschreven welke bewezen effectieve interventies kunnen worden ingezet en welke competenties uitvoerders moeten hebben om deze toe te passen.

Naast het belang van het vroegtijdig signaleren van risico's en problemen, moet ook vaker gewerkt gaan worden met bewezen effectieve methoden. In het kader van het thema «Kwaliteit en effectiviteit van programma's» zijn bestaande initiatieven op het gebied van databanken, onderzoeksprogrammering, toetsing en certificering geïnventariseerd. Momenteel wordt er gewerkt aan het benoemen van de overlap van en de lacunes in deze initiatieven. Op de website www.jeugdinterventies.nl is een databank ingericht met de tot nu toe verzamelde informatie over effectieve interventies op het gebied van jeugd en opvoeding. Deze databank zal in de komende tijd verder gevuld gaan worden.

Opheffen van belemmeringen

Wanneer we willen dat er binnen het jeugdbeleid wordt samengewerkt, dan moeten daartoe geen belemmeringen worden opgelegd in de vorm van onnodige bureaucratie.

Het thema «Harmoniseren indicatiestellingen» is erop gericht te voorkomen dat de groep jeugdigen die aangewezen is op geïndiceerde zorg, zoals jeugdzorg, speciaal onderwijs of opvang voor gehandicapte jeugd, dubbele procedures moeten doorlopen. Dit geldt in het bijzonder voor jeugdigen en ouders die voor een passend aanbod op meerdere stelsels een beroep moeten doen. In het veld ziet men onderwijs en jeugdzorg/AWBZ-zorg als een veel voorkomend meervoudig traject. In dit kader zal opdracht gegeven worden om in enkele regio's afstemming tussen onderwijs, jeugdzorg en AWBZ-zorg uit te kristalliseren tot landelijke standaards en samenwerkingsafspraken. Voor de ontwikkeling is een jaar uitgetrokken, tot midden 2006.

Het toezicht is verkokerd georganiseerd. Ieder beleidsterrein – onderwijs, gezondheidszorg, jeugdzorg, veiligheid – heeft zijn eigen inspectie, met zijn eigen werkwijze. Het functioneren van de gehele keten van voorzieningen blijft daardoor nu buiten beeld. Maar de leefwereld en de levensloop van jeugdigen laat zich niet vangen in verkokerd beleid. Daarom moet er ook meer samenhang in het toezicht komen. In het kader van het thema «Integraal Toezicht Jeugdzaken» is een ontwerp toezichtkader opgesteld die de problematiek van jeugdigen centraal stelt. Op dit moment wordt het ontwerp toezichtkader bij vier pilotgemeenten getest: Almere, Utrecht, Venlo en Eindhoven. De eerste bevindingen van de pilots Almere en Utrecht wijzen uit dat de knelpunten in de jeugdketen niet gering zijn.

Ook laten de eerste ervaringen zien dat de integrale aanpak van de vier inspecties een stimulans vormt voor lokale partijen om vanuit een gezamenlijk gedeelde probleemanalyse meer doelgericht en oplossingsgericht tot effectieve samenwerking te komen.

De werkwijze van integraal toezicht eindigt daarom ook niet met het inspectierapport. Gemeenten stellen samen met de (lokale) voorzieningen op basis van de inspectiebevindingen een actieplan op.

De gezamenlijke inspecties bieden daarbij alle informatie die zij op basis van het onderzoek beschikbaar hebben. Na de totstandkoming van het actieplan zal monitoring plaatsvinden door de gezamenlijke inspecties.

Daarnaast is in de afgelopen periode gewerkt aan het interim kennismodel ITJ, dat noodzakelijk is om tot prioritering van onderzoeken en thema's te komen. De verdere ontwikkeling van dit model wordt afgestemd op de totstandkoming van de Jeugdmonitor. ITJ wordt als toekomstig gebruiker ook betrokken bij het uitwerken van het programma van eisen die het projectbureau Jeugdmonitor laat opstellen. Beide projecten zitten nu in de ontwerp- en ontwikkelfase waarin de samenhang nadrukkelijk wordt bewaakt.

Sturingsvraagstuk

Het kabinet vindt de operatie geslaagd als de uitval van jeugdigen daadwerkelijk teruggedrongen is. Om dit structureel te kunnen borgen moet aan het einde van deze kabinetsperiode de goede randvoorwaarden gecreëerd zijn voor een structurele waarborging en integrale aan- en besturing van het jeugdbeleid. Hier wordt, naast het uitvoeren van de jeugdagenda, op twee manieren aan gewerkt.

Ten eerste wil het kabinet samen met de medeoverheden, instellingen en jeugdigen uitwerken hoe deze structurele waarborging en integrale aanen besturing van het jeugdbeleid vorm kan krijgen. Daarom heeft het kabinet op 8 april 2005 samen met 13 gemeenten, 2 provincies en twee stadsregio's een Jong-overeenkomst gesloten. In de Jong-overeenkomst is afgesproken dat de betrokken partijen een jaar lang in de praktijk aan de slag gaan om de samenwerking in de jeugdketen te versterken. Uitgangspunten zijn effectievere samenwerking tussen de instanties die met jeugdigen te maken hebben en duidelijke afspraken over taakverdeling en regievoering. In de Jong-overeenkomst wordt in de praktijk van een aantal gemeenten bekeken of deze rollen voldoende van instrumenten zijn voorzien zodat ze effectief kunnen worden uitgevoerd. Daarbij wordt zo veel mogelijk voortgebouwd op de waardevolle voorbeelden die lokaal of regionaal al in de praktijk zijn ontwikkeld. Ook wordt bezien hoe bij een noodprocedure moet worden gehandeld om een doorbraak te forceren als door een niet sluitende keten van voorzieningen een jeugdige tussen wal en schip dreigt te vallen. Mede op basis van de ervaringen die met de Jong-overeenkomst worden opgedaan, wordt bezien welke landelijke conclusies getrokken moeten worden ten aanzien van de werkwijze binnen de jeugdketen en ten aanzien van het wettelijke en financiële instrumentarium.

Ten tweede heeft het kabinet de commissaris Jeugd en jongerenbeleid, de heer S.R.A. van Eijck, de opdracht gegeven een sturingsadvies op te stellen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de uitkomsten van alle activiteiten van Operatie Jong. In aanvulling hierop wordt momenteel met groepen van diverse samenstelling gesproken over hoe de centrale positie van het kind binnen het jeugdbeleid het beste kan worden vormgegeven. Daarbij wordt ingegaan op de verantwoordelijkheidsverdeling en de mate en wijze van financiering en verantwoording. Het sturingsadvies zal begin 2006 beschikbaar zijn.

Conclusie

Er gebeurt veel om het tegengaan van uitval van jeugdigen te realiseren. Zo zijn de thema's van de jeugdagenda voortvarend opgepakt. Daarnaast moet in het komende jaar de Jongovereenkomst leiden tot voorstellen voor verbeteringen in het jeugdbeleid die vanuit de praktijk ontwikkeld zijn. En ten slotte zal de commissaris Jeugd- en Jongerenbeleid begin 2006 een sturingsadvies uitbrengen waarmee de samenhang binnen en de integrale aansturing van het jeugdbeleid gewaarborgd moet worden.

Ook heeft de samenwerking tussen de departementen een impuls gekregen. Samenwerking en afstemming zijn een belangrijke voorwaarde om ook na de looptijd van Operatie Jong een sterk en resultaatgericht jeugdbeleid te garanderen. Het creëren van deze samenwerking is niet eenvoudig. Maar de departementen weten elkaar steeds vaker te vinden, ook buiten de activiteiten van Operatie Jong. Een goed voorbeeld daarvan is de optimalisering van het zorgaanbod voor jeugdigen met ernstige gedragsproblemen die nu op civielrechtelijke titel in een justitiële jeugdinrichting worden geplaatst. Het plan van aanpak in dit kader is door intensieve samenwerking van Justitie en VWS tot stand gekomen. Het plan houdt in dat jeugdigen die vanwege een crisissituatie gesloten moeten worden geplaatst, niet langer opgenomen worden een justitiële jeugdinrichting. Door een wijziging in de Wet op de Jeugdzorg wordt het mogelijk een passend zorgaanbod voor deze jeugdigen te creëren. Daarmee vallen zij niet meer onder de Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen.

De komende jaren moet er nog veel gebeuren. Maar de investeringen van de afgelopen jaren zullen nu hun vruchten afwerpen en Operatie Jong zal de komende periode concrete resultaten opleveren. Hierover zal het kabinet in het voorjaar van 2006 opnieuw rapporteren. Gezien de stappen die nu gezet zijn heeft het kabinet het vertrouwen dat in 2007, aan het einde van de looptijd van Operatie Jong, de gestelde doelen zullen zijn behaald.

Mede namens de Ministers van Justitie, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Financiën, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties, voor Vreemdelingenzaken en Integratie, de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

C. I. J. M. Ross-van Dorp

Naar boven