29 281
Invoering van de bachelor-masterstructuur in het Hoger Onderwijs

nr. 13
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 april 2009

In mijn brief van 19 februari 2009 (Kamerstuk 29 281, nr. 12) heb ik u medegedeeld dat ik mijn voorstel om de graden Bachelor of Applied Arts en Bachelor of Applied Sciences, en de bijbehorende afkortingen BAA en BASc, te introduceren als een invulling voor de hbo-titulatuur, zou laten toetsen door een commissie.

De commissie bestaande uit de voorzitters van de AWT en de Onderwijsraad en de algemeen directeur van de Nuffic heeft zich gebogen over de volgende vragen bij bovengenoemd voorstel:

• Draagt het voorstel bij aan een internationaal beter bruikbare titulatuur voor hbo-afgestudeerden?

• Doet het voorstel recht aan het binaire onderscheid tussen het hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs?

Met veel dank en waardering voor de voortvarendheid en grondigheid waarmee de commissie aan het werk is gegaan bied ik u bijgaand het advies «Betekenisvolle graden in het hoger onderwijs» van de commissie1 aan alsmede mijn reactie daarop.

1. Het advies van de commissie

Analyse

De commissie heeft zich in de eerste plaats gebogen over de huidige situatie. Volgens de analyse van de commissie:

• is de internationale herkenbaarheid en bruikbaarheid van graden als Bachelor of Business Administration, Bachelor of Education, Bachelor of Fine Arts, Bachelor of Nursing, Bachelor of Social Work, Bachelor of Laws en Bachelor of Engineering groot. Deze graden hebben, aldus de commissie, betrekking op opleidingen uit vrijwel alle hbo-sectoren (hoger economisch onderwijs, hoger pedagogisch onderwijs, kunstvakonderwijs, hoger gezondheidszorgonderwijs, hoger sociaal-agogisch onderwijs, hoger technisch onderwijs). Voor een groot aantal hbo-opleidingen en hbo-studenten lijkt er geen sprake van een acuut probleem, aldus de commissie.

• zijn er, zo blijkt uit informatie hierover vanuit de directeuren van kantoren van de Nuffic in het buitenland (de zgn. Neso’s), geen systematische signalen dat de hbo-graden internationaal slecht bruikbaar zijn. Ook krijgt de Nuffic in haar rol als nationaal erkenningsinformatiecentrum geen klachten binnen over problemen met de erkenning van hbo-graden, die direct te herleiden zijn tot de benaming van de graad. Belangrijker dan de gradenkwestie vinden de Neso’s dat hogescholen zich duidelijk als Universities of Applied Sciences profileren.

• sluit de huidige hbo-titulatuur aan bij die van landen als Denemarken en Finland. Daar wordt het gebrek aan toevoegingen voor de hoger beroepsgerichte graden niet als een probleem gezien.

Hiermee relativeert de commissie in zekere zin de problematiek. Daarnaast plaatst de commissie kanttekeningen bij de bezwaren van universiteiten tegen de toevoegingen of Arts en of Science bij hbo-graden. In navolging van de Commissie Abrahamsen, die over dit onderwerp in 2005 adviseerde, geeft zij aan dat alleen in Nederland de discussie zo scherp lijkt te worden gevoerd.

De commissie acht relativering van de problematiek geboden, waarmee zij niet wil impliceren dat het allemaal niet uitmaakt welke titulatuur wordt gehanteerd. Zij vindt dat een duidelijk beeld van ons binaire hoger onderwijsbestel, een eenduidige profilering van hogescholen als Universities of Applied Sciences (die in internationaal verband toewerken naar een gemeenschappelijke identiteit en profiel) en transparante informatie over de aard, oriëntatie en inhoud van opleidingen in het diplomasupplement minstens even belangrijk zijn om de internationale herkenbaarheid en bruikbaarheid van Nederlandse graden te vergroten.

Internationale bruikbaarheid van het voorstel

Over het voorstel om de benamingen Bachelor of Applied Arts en Bachelor of Applied Sciences te gebruiken is de commissie genuanceerd. Zij vindt dat het voorstel goede kanten heeft; het voorstel is consistent met de internationaal geaccepteerde naamgeving van hogescholen, Universities of Applied Sciences, hoewel dit in mindere mate geldt voor Bachelor of Applied Arts. Met het Angelsaksische systeem, vooral in Canada, Australië en Nieuw-Zeeland, vinden deze graden enige aansluiting, maar in Europa zijn ze niet erg gangbaar. Het voorstel past dus redelijk goed bij de instellingsaanduiding, maar geeft geen directe aansluiting bij een dominante aanduiding. Dit geldt volgens de commissie echter voor alle voorstellen die tot nu toe op dat punt zijn gedaan, simpelweg omdat er geen uniforme of dominante aanduiding internationaal bestaat.

Binariteit

Bij het beantwoorden van de vraag of de toekenning van de graden Bachelor of Applied Arts en Bachelor of Applied Sciences stelt de commissie uitdrukkelijk voor een programmatisch onderscheid en geen institutioneel onderscheid te hanteren in de titulatuur. De commissie wijst op de mogelijkheid voor hbo-instellingen om wo-opleidingen aan te bieden, hetgeen op beperkte schaal al voorkomt. Ook wijst zij in dit verband op minors die nu al binnen een aantal hbo-opleidingen voorkomen die rechtstreeks toelating bieden tot bepaalde masteropleidingen in het wo. Verder noemt zij de mogelijkheid om binnen de accreditatieprocedure van de NVAO om «bijzondere kenmerken» van een opleiding te laten beoordelen. In dat verband is aan een hbo-opleiding fysiotherapie het kenmerk «wetenschappelijke oriëntatie» toegekend.

2. Reactie

Ik constateer dat de huidige Engelstalige hbo-titulatuur voor een groot deel herkenbaar en bruikbaar is. Afgestudeerden met de graden Bachelor of Education/ Nursing/Social Work/Fine Arts/Business Administration/Laws/Engineering kunnen daarmee goed uit de voeten.

Daarnaast zijn er echter opleidingen waarbij graden worden afgegeven die internationaal nog niet zo bruikbaar zijn, bijv. opleidingen in HRM, Media en Communicatie. Ik ben van mening dat mijn voorstel om aan de bachelor- of mastertitel «of Applied Arts» of «of Applied Sciences» toe te voegen, in deze gevallen meerwaarde kan hebben. Verder sluit mijn voorstel goed aan bij de internationaal geaccepteerde benaming van Universities of Applied Sciences.

Dit overwegende stel ik voor de huidige titulatuur te verruimen met de mogelijkheid tot toevoeging van «of Applied Arts» en «of Applied Sciences». Mij staat daarbij het volgende voor ogen:

• Hbo-afgestudeerden kunnen kiezen: zij gebruiken de huidige graad, zoals verleend door de instelling of zij gebruiken in plaats daarvan de bachelor- of mastertitel «of Applied Arts» of «of Applied Sciences».

• Het geheel vrijlaten van het gebruik van deze titels kan grote afbreuk doen aan transparantie. Het risico bestaat dan dat er geen relatie meer is tussen vakgebied en graadtoevoeging. Op die manier wordt het probleem dat aan deze discussie ten grondslag ligt, niet opgelost. Daarom wil ik de bachelor- of mastertitel «of Applied Sciences» voorbehouden aan afgestudeerden van opleidingen op het gebied van landbouw, techniek en economie.

• De mogelijkheid tot het voeren van de bachelor- of mastertitel «of Applied Arts» of «of Applied Sciences» komt er ook voor mensen, die al een hbobachelor- of masterdiploma hebben.

• Voor mensen met een hbo-diploma van vóór de invoering van de bachelor-masterstructuur (in 2002) geldt dat degenen, die de titel ing. voeren, zich bachelor of Applied Sciences mogen noemen en dat mensen met de titel bc. voeren zich bachelor of Applied Arts mogen noemen.

3. Overige voorstellen

Naast de advisering over de door mij voorgelegde vragen heeft de commissie ook eigen voorstellen gedaan.

De commissie heeft zich gebogen over een mogelijke invulling van een programmatisch onderscheid als basis voor titulatuur in het hbo. Anders dan de eerder genoemde Commissie Abrahamsen zoekt zij het onderscheid in verband met de titulatuur niet in de mate waarin onderzoek deel uitmaakt van de opleiding, maar in het onderwijs. Kort gezegd, komt het voorstel van de commissie erop neer, dat hbo-opleidingen met een percentage gepromoveerde docenten van minimaal 30% (later uit te breiden tot 50%), gerechtigd zouden moeten zijn om een Bachelor of Science en Bachelor of Arts te verlenen.

Dit voorstel is naar mijn idee interessant, maar niet op korte termijn realiseerbaar. Volgens de meting, zoals opgenomen in Kennis in Kaart 2008, is nog geen 4% van de hbo-docenten gepromoveerd. Ik neem dit voorstel dan ook op dit moment niet over.

Wel ben ik het met de commissie eens dat een hoger niveau van hbo-docenten belangrijk is voor de erkenning en herkenbaarheid van het hbo in het buitenland. Uit het vergelijkend onderzoek dat de commissie aanhaalt in haar advies, blijkt dat in Nederland niet alleen het aantal PhD’s onder hbo-docenten achterblijft, maar ook het aantal PhD’s en masters gezamenlijk. Mede daarom is met de HBO-raad afgesproken om het percentage gepromoveerde hbo-docenten te verhogen tot 10% in 2017 en het percentage hbo-docenten met een mastergraad van 50% in 2007 naar 70% in 2014. Tegen deze achtergrond beschouw ik het advies van de commissie als een steun voor het ingezette beleid en de kwaliteitsagenda, die ik samen met het hbo uitvoer.

Voor de korte termijn zou ik met de sector willen bezien, in lijn met het advies van de commissie, hoe te komen tot een internationaal duidelijker beeld van ons binaire hoger onderwijsbestel, een eenduidige profilering van hogescholen als Universities of Applied Sciences en meer transparante informatie over de aard, oriëntatie en inhoud van opleidingen in het Diploma supplement, om zodoende op korte termijn de internationale herkenbaarheid en bruikbaarheid van Nederlandse graden te vergroten. In het verlengde van de aanbevelingen van de HBO-raad voor de toevoegingen aan hbo-bachelorgraden, die als bijlage is toegevoegd aan het advies van de commissie, wil ik met de sector komen tot een lijst van bruikbare hbo-graden.

Voor de middellange termijn komt de commissie met een voorstel dat aansluit bij de manier waarop in Duitsland wordt omgegaan met het binair onderwijssysteem. Dat land kent slechts één accreditatiekader voor bacheloropleidingen en één korte lijst van graden die van toepassing zijn op het wo en hbo (Universität en Fachhochschule). Concreet pleit de commissie ervoor dat de universiteiten en hogescholen en hun koepelorganisatie in Nederland samenwerken aan de ontwikkeling van een gemeenschappelijk accreditatie- en gradenstelsel.

Dit voorstel vind ik voor een lange termijnperspectief relevant, maar nu niet opportuun. In het accreditatiekader, zowel het bestaande als het aanstaande, is ervoor gekozen om andere maatstaven aan te leggen voor hbo- en wo-opleidingen. Ik zie geen aanleiding om nu van die keuze afstand te nemen.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven