29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde

P BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING EN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 april 2023

Bijgaand treft u aan de achtste voortgangsrapportage van het wetgevingsproject nieuw Wetboek van Strafvordering.1 In deze achtste voortgangsrapportage gaan we in op de stand van zaken van dit wetgevingsproject. Daarmee voldoen wij aan een verzoek van de Vaste Commissie van Justitie en Veiligheid in de Tweede Kamer om over de stand van zaken van het project te worden ingelicht.

De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

Achtste voortgangsrapportage wetgevingsproject nieuw Wetboek van Strafvordering

1. Inleiding

Het nieuwe Wetboek van Strafvordering is een prioriteit van dit kabinet. Het wetgevingsproject nieuw Wetboek van Strafvordering is, na het beschikbaar stellen van 450 miljoen euro voor de implementatiekosten in het coalitieakkoord van januari 2022, een nieuwe fase ingegaan. Inmiddels is de eerstvolgende grote stap in die nieuwe fase gezet: het wetsvoorstel tot vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering is op 21 maart 2023 ingediend bij de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2022/23, 36 327, nr. 2). Het verheugt ons dat de Vaste Commissie voor Justitie en Veiligheid in de Tweede Kamer inmiddels een schema voor een stapsgewijze schriftelijke inbreng heeft vastgesteld. Ons streven is erop gericht om kort na de laatste schriftelijke inbreng één nota naar aanleiding van het verslag over het geheel van de inbreng aan de Tweede Kamer te sturen.

Sinds de vorige (zevende) voortgangsrapportage aan de Tweede en Eerste Kamer van 17 mei 2022 (Kamerstukken II 2020/21, 29 279, nr. 712 en Kamerstukken I 2021/22, 35 570-VI, nr. K) zijn de voorbereidingen voor het nieuwe Wetboek van Strafvordering in goede samenwerking met de betrokken ketenorganisaties voortgezet. Op het moment van schrijven van de vorige voortgangsrapportage had kort daarvoor de Afdeling advisering van de Raad van State het advies over het wetsvoorstel voor het nieuwe Wetboek van Strafvordering uitgebracht (april 2022).

In deze achtste voortgangsrapportage doen wij verslag van de geleverde inspanningen sinds de vorige voortgangsrapportage (periode mei 2022 – april 2023) en geven wij een toelichting op de planning van de vervolgstappen in de komende jaren voor de wetgeving en het verder in beeld brengen van de uitvoeringsconsequenties daarvan. Net als in de zevende voortgangsrapportage wordt ook verslag gedaan van de totstandkoming van de implementatieorganisatie van de ketenpartners en de werkzaamheden van de in 2022 aangestelde kwartiermaker implementatie.

Achtereenvolgens wordt een overzicht gegeven van de wetgevingsactiviteiten (2) en de werkzaamheden voor het in kaart brengen van de uitvoeringsconsequenties (3). In paragraaf 3 komen ook de pilots bij de Innovatiewet Strafvordering aan de orde. Vervolgens wordt een overzicht gegeven van de werkzaamheden van de implementatieorganisatie (4). In paragraaf 4 zullen ook de op 20 maart 2023 aan de Tweede Kamer met een reactie toegezonden rapporten van het Adviescollege ICT-toetsing (AcICT) over het Business Informatieplan van het openbaar ministerie (BIPOM) en het programma Basisplan Straf van de Rechtspraak en hun relevantie voor de implementatie van het nieuwe Wetboek van Strafvordering worden aangestipt (Kamerstukken II 2022/23, 29 279, nr. 775 en Kamerstukken I 2022/23, 29 279, nr. M) Tot slot volgt een paragraaf over betrokkenheid van de wetenschap en over de WODC-onderzoeken die de afgelopen periode in het kader van het nieuwe Wetboek van Strafvordering zijn of worden uitgevoerd (5).

2. Voortgang wetgeving

2.1 Inleiding

Het wetgevingsproject nieuw Wetboek van Strafvordering bestaat uit meerdere onderdelen.

Het hoofdbestanddeel vormt de wetgeving tot vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering. Het nieuwe Wetboek van Strafvordering bestaat, evenals het huidige wetboek, uit verschillende boeken die, na het eerste boek over strafvordering in het algemeen, de verschillende fasen van het strafproces regelen. Zoals uit de eerdere voortgangsrapportages blijkt, stond aanvankelijk een gefaseerde aanpak voor ogen met vaststellingswetten per boek. Voor de eerste zes boeken van het nieuwe wetboek bleek – na de consultatie – het doorzetten van een gefaseerde aanpak echter geen begaanbare weg. De reden daarvan is dat de onderlinge samenhang in de regeling van het strafproces zoals in de eerste zes boeken van het nieuwe wetboek neergelegd – van de start van de opsporing tot aan het moment van de tenuitvoerlegging van de definitieve strafrechtelijke beslissing – het noodzakelijk maakt de eerste zes boeken in één wetsvoorstel onder te brengen. Deze constatering, die ook in de consultatieadviezen over de afzonderlijke conceptwetsvoorstellen naar voren werd gebracht, heeft ertoe geleid dat deze conceptwetsvoorstellen van de eerste zes boeken zijn samengebracht in het wetsvoorstel tot vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering. Dit wetsvoorstel («de eerste vaststellingswet») werd in april 2021 bij de Afdeling advisering van de Raad van State aangeboden voor advies.

Na ontvangst van het advies van de Afdeling advisering in april 2022 was het wetgevingswerk er de afgelopen periode primair op gericht om dit advies in het wetsvoorstel te verwerken. Op 21 maart 2023 is deze eerste vaststellingswet ingediend bij de Tweede Kamer. Hiermee hebben we ook uitvoering gegeven aan de motie Ellian (Kamerstukken II 2020/21, 29 279, nr. 667). Die motie, in juli 2021 met een zeer ruime meerderheid aangenomen door de Tweede Kamer, stelt de noodzaak vast van een nieuw wetboek, van een zorgvuldige en intensieve parlementaire behandeling ervan en van een vroegtijdige en intensieve betrokkenheid van de Tweede Kamer.

Het wetsvoorstel tot vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering bevat de inhoud van de Boeken 1 tot en met 6. In dit wetsvoorstel zijn de Boeken 7 en 8 over de tenuitvoerlegging en de internationale en Europese samenwerking in strafzaken gereserveerd. De bij de Tweede Kamer ingediende eerste vaststellingswet bevat ook een Boek 9 (Slotbepalingen) met daarin een drietal bepalingen over de evaluatie, de inwerkingtreding en de citeertitel.

De twee boeken over de tenuitvoerlegging en over de internationale en Europese strafrechtelijke samenwerking zijn, zoals gezegd, inhoudelijk vernieuwd en als onderdeel van het huidige wetboek ook al ingevoerd. Het afgelopen jaar zijn deze twee boeken, in nauwe samenwerking met de betrokken ketenorganisaties, omgezet naar de structuur en terminologie van het nieuwe wetboek. Het concept van het wetsvoorstel waarmee deze twee boeken in het nieuwe wetboek worden ingevoegd als Boek 7 en Boek 8 (de «tweede vaststellingswet»), is deze week in formele consultatie gegeven.

Zoals uit de voorgaande voortgangsrapportages bleek, zijn bij de voorbereiding en totstandkoming van de vaststellingswetgeving deskundigen uit de wetenschap, de politie, de bijzondere opsporingsdiensten, de Koninklijke marechaussee, het openbaar ministerie, de Rechtspraak, de advocatuur (de organisaties uit de strafrechtketen), de organisaties uit de tenuitvoerleggingsketen, en afhankelijk van het onderwerp ook andere uitvoeringsorganisaties, intensief betrokken geweest. Deze organisaties maken ook deel uit van een werkgroep waarin alle voorstellen die in het kader van het wetgevingsproject worden voorbereid en worden beoordeeld op de inhoud en uitvoeringsconsequenties. Dit vanwege het grote belang dat wordt gehecht aan een voor de praktijk uitvoerbaar wetboek. De unieke samenwerking met de organisaties uit de strafrechtketen en de wetenschap binnen dit wetgevingsproject hebben geleid tot wetteksten van hoge kwaliteit, draagvlak voor de voorstellen in de strafrechtketen en goede uitvoerbaarheid van het nieuwe wetboek in de praktijk.

De komende periode blijft de genoemde werkgroep betrokken bij de verdere voorbereiding en totstandkoming van de andere onderdelen van het wetgevingsproject. Deze onderdelen komen in het navolgende aan de orde.

2.2 Overzicht van de wetgevingsactiviteiten

In de zevende voortgangsrapportage introduceerden wij een sporenoverzicht van de verschillende onderdelen van het wetgevingsproject:

Dit overzicht biedt inzicht in al tot stand gebrachte voorstellen en nog in voorbereiding zijnde voorstellen. Om het overzicht en de samenhang aan te duiden in de wetgevingsactiviteiten van het wetgevingsproject nieuw Wetboek van Strafvordering is voor elk van de verschillende onderdelen van het wetgevingsproject een «spoor» opgesteld. Zoals opgemerkt in de zevende voortgangsrapportage zullen wij u aan de hand van de verschillende sporen informeren over de stand van zaken.

De vaststellingswetgeving vormt de kern en het hoofdbestanddeel van het wetgevingsproject. De andere sporen zijn daaraan dienstbaar. Het innovatiespoor loopt met enkele onderwerpen op de inwerkingtreding van het nieuwe wetboek vooruit en wordt daarom in dit overzicht als eerste spoor benoemd. Het invoeringsspoor en aanvullingsspoor vormen het derde en vierde spoor, omdat zij op het vaststellingsspoor volgen. Van elk van deze wetgevingssporen wordt in het navolgende de stand van zaken en verdere planning gegeven.

2.3 Het innovatiespoor: de Innovatiewet Strafvordering

Het eerste spoor betreft het innovatiespoor. Dit spoor bestaat uit de Innovatiewet Strafvordering (Innovatiewet Sv). Deze wet is op 1 oktober 2022 in werking getreden (Stb. 2022, 276). De Innovatiewet Sv heeft als doel om vooruitlopend op (de Boeken 1 tot en met 6 van) het nieuwe Wetboek van Strafvordering ervaring op te doen met enkele onderdelen in de vorm van vijf pilots. Het betreft de onderwerpen mediation tijdens de berechting, bevoegdheden hulpofficier van justitie, de mogelijkheid voor de strafrechter om prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen, audiovisuele verslaglegging en enkele digitale bevoegdheden (zie nader in paragraaf 3.2 van deze voortgangsrapportage). De pilots van de Innovatiewet Sv maken alle deel uit van een samenhangende pilotstructuur en worden twee jaar na de inwerkingtreding van de wet door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) geëvalueerd. Met de uitkomsten daarvan kan rekening worden gehouden bij de verdere uitwerking van het wetgevingsproject nieuw Wetboek van Strafvordering (zie hierna bij «aanvullingsspoor»). Met de inwerkingtreding van de Innovatiewet Sv zijn ook de daarbij horende pilots gestart.

2.4 Het vaststellingsspoor: de vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering

Het vaststellingsspoor vormt het tweede spoor van het wetgevingsproject nieuw Wetboek van Strafvordering en bevat, zoals hierboven in paragraaf 2.1 al aan de orde kwam, de twee vaststellingswetten. Het vaststellingsspoor bevat de kern van het wetgevingsproject: het nieuwe wetboek. De eerste vaststellingswet is op 21 maart 2023 ingediend bij de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2022/23, 36 327, nr. 2). Dit wetsvoorstel bevat de inhoud van de nieuwe Boeken 1 tot en met 6, reserveert alvast de Boeken 7 en 8 en sluit af met Boek 9 (drie slotbepalingen). Het conceptwetsvoorstel voor de tweede vaststellingswet met de Boeken 7 en 8, die de al gemoderniseerde en ingevoerde boeken over de tenuitvoerlegging en internationale en Europese strafrechtelijke samenwerking bevat, is deze week in formele consultatie gegeven. De eerste en tweede vaststellingswet vormen samen het nieuwe Wetboek van Strafvordering.

De eerste vaststellingswet: de nieuwe Boeken 1–6

Zoals aangegeven, hebben wij de afgelopen periode het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over het wetsvoorstel voor de eerste vaststellingswet en de daarbij behorende memorie van toelichting verwerkt. Het thematische advies van de Afdeling advisering over deze vaststellingswet heeft een dictum b gekregen. Dat wil zeggen dat de Afdeling advisering een aantal opmerkingen bij het voorstel heeft en adviseert om daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede Kamer wordt ingediend. De Afdeling advisering onderschrijft het belang van het nieuwe wetboek in haar advies. Met dit positieve dictum hebben wij het afgelopen jaar het omvangrijke advies verwerkt en het wetsvoorstel gereed gemaakt voor indiening bij de Tweede Kamer. Uit het nader rapport blijkt dat wij ruim gevolg hebben kunnen geven aan de verschillende adviezen van de Afdeling advisering.

In lijn met de mogelijkheden die de op 1 mei 2022 in werking getreden Wet open overheid biedt, heeft de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies over het wetsvoorstel voor de eerste vaststellingswet op 16 mei 2022 openbaar gemaakt. Dit gaf ons de mogelijkheid om het advies ook te bespreken met de betrokken ketenorganisaties.

Zoals besproken in paragraaf 2.1, werkt het Ministerie van Justitie en Veiligheid in het kader van het wetgevingsproject nieuw Wetboek van Strafvordering al sinds 2014 nauw samen met de betrokken ketenorganisaties. Op verschillende momenten konden de organisaties hun input leveren op conceptteksten en zijn naar aanleiding van deze input ook wijzigingen doorgevoerd. Ook in deze laatste fase waarin het advies van de Afdeling advisering werd verwerkt, hebben wij de betrokken ketenorganisaties betrokken. Wij hebben rekening gehouden met hun opmerkingen naar aanleiding van het advies bij de uiteindelijke keuzes die zijn gemaakt. Deze keuzes zijn verantwoord in het nader rapport, waarin de inhoudelijke reactie van de regering op het advies van de Afdeling advisering is opgenomen. Zoals gezegd is hierbij ruim gevolg gegeven aan het advies.

De tweede vaststellingswet: de nieuwe Boeken 7 en 8

In de tweede vaststellingswet worden de Boeken 7 en 8 opgenomen. De Boeken 7 en 8 omvatten de bestaande boeken over respectievelijk de «Internationale en Europese strafrechtelijke samenwerking» (Vijfde Boek) en de «Tenuitvoerlegging» (Boek 6) van het huidige Wetboek van Strafvordering. Het huidige Vijfde Boek en Boek 6 zijn in 2017 herzien. Het afgelopen jaar is, ook in samenwerking met de ketenorganisaties, gewerkt aan de technische omzetting van die twee herziene boeken naar de Boeken 7 en 8. Deze omzetting ziet met name op de inhoudelijke afstemming van deze twee boeken op de Boeken 1 tot en met 6 en op het omnummeren van de artikelen in deze twee boeken. Daarnaast zijn ook wetssystematische verbeteringen doorgevoerd en zijn de ervaringen uit de praktijk met de herziene boeken meegenomen.

Zoals aangegeven in de zevende voortgangsrapportage kan de eerste vaststellingswet (Boeken 1 tot en met 6), vanwege het feit dat de tweede vaststellingswet (Boeken 7 en 8) de technische omzetting van al herziene boeken betreft, zelfstandig worden behandeld door de Tweede en Eerste Kamer. Hiervoor is het niet noodzakelijk dat wordt gewacht op de tweede vaststellingswet. Met de aanpak in dit vaststellingsspoor sluiten wij aan bij de overwegingen van de aangenomen motie Ellian: dit voorkomt onnodige vertraging.

2.5 Het invoeringsspoor: de invoeringswetten bij het nieuwe wetboek

Het invoeringsspoor van het nieuwe Wetboek van Strafvordering wordt gevormd door de invoeringswet en de invoeringsrijkswet. De invoeringswetgeving bestaat uit verschillende onderdelen. Een belangrijk onderdeel wordt gevormd door het overgangsrecht. Het antwoord op de vraag welk recht na inwerkingtreding van het nieuwe wetboek toepasselijk is op een concrete proceshandeling of processituatie in lopende strafzaken – het nieuwe of het oude recht – wordt bepaald door de regels van het overgangsrecht. Omdat het nieuwe wetboek in één keer wordt ingevoerd, wordt de duur van het overgangsrecht zo kort mogelijk gehouden. In de afgelopen periode is het laatste deel van het overgangsrecht van de Boeken 1 tot en met 6 in concept voorgelegd aan de ketenorganisaties en werd in samenspraak met hen gewerkt aan deze wetgeving. Zoals aangegeven in de zevende voortgangsrapportage is dit van groot belang, omdat de ketenorganisaties zicht hebben op de huidige praktijk en kunnen aangeven in welke situaties overgangsregels nodig zijn. Nu het voorstel voor de tweede vaststellingswet deze week in formele consultatie is gegeven, kan de komende periode worden gewerkt aan het overgangsrecht voor de Boeken 7 en 8. De invoeringswet regelt het complete overgangsrecht voor alle boeken van het nieuwe wetboek.

Een tweede onderdeel van de invoeringswetgeving betreft de aanpassing van andere wetten aan het nieuwe Wetboek van Strafvordering (aanpassingswetgeving). Hierbij kan worden gedacht aan het Wetboek van Strafrecht, de Wet wapens en munitie, de Wegenverkeerswet 1994 en de Opiumwet. In een aparte invoeringsrijkswet worden de diverse wijzigingen in de rijkswetten doorgevoerd. Voorzien is dat beide invoeringswetten in het begin van 2024 in formele consultatie kunnen worden gegeven.

2.6 Het aanvullingsspoor: wijzigingen en aanvullingen in het nieuwe wetboek

Het laatste spoor in het wetgevingsproject betreft het aanvullingsspoor. De functie van de wetgeving in het aanvullingsspoor is, zoals aangegeven in de zevende voortgangsrapportage, dat de voortgang van de behandeling van de twee wetsvoorstellen in het vaststellingsspoor geen vertraging oploopt. Benodigde wijzigingen of aanvullingen in het nieuwe wetboek worden in een apart wetsvoorstel in procedure gebracht. Het gaat dan om een wetsvoorstel waarvan de inhoud bij de inwerkingtreding van het nieuwe wetboek daarin wordt verwerkt. Een aanvullingswetsvoorstel volgt de volledige wetgevingsprocedure, waarbij dat wetsvoorstel na consultatie en advisering door de Afdeling advisering van de Raad van State door de Tweede en Eerste Kamer wordt behandeld.

Uitgangspunten voor de inrichting van het aanvullingsspoor zijn dat de vaststellingswetgeving de hoofdstructuur en systematische samenhang in het nieuwe wetboek geeft, dat het wenselijk is dat de parlementaire behandeling van de vaststellingswetten voortvarend kan plaatsvinden en dat aanpassingen die (afgezet tegen het geheel) betrekking hebben op een beperkt onderdeel, niet tot vertraging in de parlementaire behandeling van de vaststellingswetgeving als geheel leiden. Ook hiermee sluiten wij aan bij de overwegingen van de aangenomen motie Ellian: het voorkomen van onnodige vertraging.

Er kunnen meerdere aanleidingen zijn om een onderwerp mee te nemen in het aanvullingsspoor. Zo kunnen de uitkomsten van de evaluatie van de pilots Innovatiewet Sv aanleiding geven tot aanpassing (of in het geval van de pilot bevoegdheden hulpofficier van justitie en de pilot mediation na aanvang van het onderzoek op de terechtzitting: tot opname) van de desbetreffende regelingen in het nieuwe wetboek via een aanvullingswet. Ten aanzien van herstelrecht en mediation in het strafprocesrecht geldt dat die praktijk ook wordt betrokken in enkele andere evaluaties. Op basis van die evaluaties wordt, tezamen met de evaluatie van de pilot mediation na aanvang van het onderzoek op de terechtzitting, bezien of en op welke wijze herstelrecht en mediation in het gehele strafproces nader regeling behoeven. Zoals blijkt uit de memorie van toelichting bij de eerste vaststellingswet kunnen deze onderwerpen, als dit gewenst en haalbaar is, tezamen worden meegenomen in een aanvullingswet (Kamerstukken II 2022/23, 36 327, nr. 3, toelichting op Boek 1, Titel 11.1 Herstelrecht; zie verder de brief van de Minister voor Rechtsbescherming over dit onderwerp, Kamerstukken II 2022/23, 29 279, nr. 741).

Zoals door de Minister van Justitie en Veiligheid in de brief van 26 oktober 22 aan de Tweede Kamer is aangekondigd (Kamerstukken II 2022/23, 29 279, nr. 742) zal ook een regeling van procesafspraken in voorbereiding worden genomen als onderdeel van een aanvullingswet. De voorbereidingen hiervoor zijn inmiddels gestart. Naar verwachting zal voor de zomer van 2023 als onderdeel van die voorbereiding een expertmeeting worden gehouden.

Een andersoortige aanleiding om te kiezen voor een aanvullingswet vormen de in de eerste vaststellingswet gereserveerde onderdelen. Het gaat om onderdelen die zijn gereserveerd omdat WODC-onderzoek moet worden verwerkt (strafvordering buiten het rechtsgebied van een rechtbank), of omdat een kabinetsstandpunt op een uitgebracht rapport moet worden ingenomen en in het wetboek moet worden verwerkt (rapport van de Commissie herziening wetgeving ambtsdelicten Kamerleden en bewindspersonen (Commissie-Fokkens)). In Boek 3, Hoofdstuk 4, is een titel gereserveerd voor de transactie. Zoals toegelicht in de memorie van toelichting bij de eerste vaststellingswet is die titel – langs de lijnen van het conceptwetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten naar aanleiding van de evaluatie van de Wet OM-afdoening – bestemd voor de bevoegdheid van de officier van justitie om in bepaalde gevallen een zaak met een transactie af te doen alsmede voor de rechterlijke toetsing van hoge transacties. Deze titel zal via een aanvullingswet worden ingevoegd. In deze aanvullingswet zal eveneens langs de lijnen van het genoemde conceptwetsvoorstel ook een regeling van de voorwaardelijke strafbeschikking met een omzettingsprocedure in het nieuwe wetboek worden verwerkt.

De ambtelijke verkenning van de invulling van de eerste aanvullingswet is inmiddels gestart. Het voornemen bestaat om van de bovengenoemde onderwerpen de volgende op te nemen in de eerste aanvullingswet: (1) vervolging ambtsdelicten Kamerleden en bewindspersonen, (2) regeling van procesafspraken, (3) strafvordering buiten het rechtsgebied van een rechtbank en (4) de transactie, waaronder de rechterlijke toets op hoge transacties, en de voorwaardelijke strafbeschikking met omzettingsprocedure. Naast deze vier relatief wat grotere onderwerpen zal de eerste aanvullingswet ook een aantal kleinere, veelal meer technische onderwerpen bevatten, zoals een toevoeging van een nieuwe heimelijke bevoegdheid tot het inloggen met rechtmatig verkregen gegevens, een bijstelling van enkele onderdelen van de deskundigenregeling, een bijstelling van onderdelen van de regeling over het bewaren van sporendragers en de vormgeving van het vernietigen van gegevens als strafrechtelijke maatregel. Het streven is de eerste aanvullingswet in het eerste kwartaal van 2024 in formele consultatie te geven.

In de komende voortgangsrapportages zal telkens worden aangegeven of en voor welke (andere) onderwerpen aanvullingswetgeving in voorbereiding is. Voor de inhoud van de tweede aanvullingswet wordt vooralsnog gedacht aan de mogelijke wetswijzigingen naar aanleiding van de evaluatie van de pilots van de Innovatiewet waarbij voor wat betreft herstelrecht en mediation wordt bezien of en op welke wijze dit in het gehele strafproces nader regeling behoeft (zie hierboven); daarnaast wordt gedacht aan het opnemen in het nieuwe wetboek van bepalingen over strafvorderlijke gegevensverwerking naar aanleiding van de in paragraaf 5.2 van deze rapportage beschreven verkennende studie over strafvorderlijke gegevensverwerking. Ook kunnen onderwerpen die tijdens de parlementaire behandeling van de eerste vaststellingswet worden besproken en aanleiding geven tot wijziging eventueel worden meegenomen in een tweede aanvullingswet.

2.7 Planning wetgevingssporen

In de zevende voortgangsrapportage was een schema opgenomen met daarin de stand van zaken en de voorlopige planning van de verschillende wetgevingssporen in dit wetgevingsproject. Hieronder is dat schema wederom opgenomen met de huidige stand van zaken:

Spoor

Wetgeving

Stand van zaken

Volgende stap

Innovatiespoor

Innovatiewet Sv

In werking getreden op 1 oktober 2022 (Stb. 2022, 276)

Evaluatie Q4 2024

Vaststellingsspoor

Eerste vaststellingswet

Ingediend bij de Tweede Kamer op 21 maart 2023

Behandeling door de Tweede Kamer. Inbrengdatum verslag TK Boek 1: 25 mei 2023

Tweede vaststellingswet

In formele consultatie gegeven op 18 april 2023

Consultatie-adviezen verwerken Q3 2023

Invoeringsspoor

Invoeringswet Sv

Ambtelijke voorbereiding in samenwerking met ketenorganisaties

Formele consultatie Q1 2024

Rijksinvoeringswet Sv

Ambtelijke voorbereiding in samenwerking met ketenorganisaties

Formele consultatie Q1 2024

Aanvullingsspoor

Eerste aanvullingswet

Ambtelijke voorbereiding in samenwerking met ketenorganisaties

Formele consultatie Q1 2024

2.8 Afstemming met het parlement

De parlementaire behandeling van het nieuwe wetboek is een zeer omvangrijk project, waarin – mede met het oog op een voortvarende aanpak en het voorkomen van vertraging – tegelijkertijd wordt gewerkt met verschillende wetgevingssporen, zoals hiervoor uiteengezet. Wij begrijpen dat dit ook veel vergt van de Tweede Kamer als medewetgever. Daarin willen wij graag de ondersteuning bieden die de Tweede Kamer behulpzaam acht om overzicht over het geheel te behouden.

Dat overzicht geven wij onder meer via de voortgangsrapportages. Op die wijze wordt periodiek zicht gegeven op de vorderingen in de wetgevingsactiviteiten, de uitvoeringsconsequenties en de implementatieactiviteiten. Voor wat betreft de wetgevingsactiviteiten zullen wij in de voortgangsrapportages de stand van zaken blijven aanduiden aan de hand van de hiervoor gepresenteerde «wetgevingssporen».

Zoals ook in de zevende voortgangsrapportage is aangegeven, zal een overkoepelende integrale tekst worden bijgehouden van het gehele nieuwe Wetboek van Strafvordering, waarin alle wijzigingen die gedurende het wetgevingsproject worden aangebracht door de verschillende wetsvoorstellen (vaststellingswetten en aanvullingswetten) zichtbaar zijn, door deze met verschillende kleuren weer te geven. Op deze wijze wordt beoogd voor de Tweede en Eerste Kamer tijdens de parlementaire behandeling van de verschillende wetsvoorstellen inzichtelijk te maken hoe het desbetreffende wetsvoorstel doorwerkt in het nieuwe wetboek en hoe dit voorstel zich verhoudt tot de andere in procedure gebrachte wetsvoorstellen. Deze integrale tekst maakt voorts helder hoe het gehele wetboek eruit gaat zien. Een dergelijk overzicht is ook van belang voor de organisaties die het nieuwe wetboek implementeren.

Daarnaast blijven wij graag met de Tweede Kamer in overleg over de wijze waarop, indien gewenst, vanuit het departement verdere ondersteuning kan worden geboden die voor de Tweede Kamer bij haar medewetgevende rol behulpzaam kan zijn, door technische briefings dan wel anderszins. Op verzoek van de Vaste Commissie voor Justitie en Veiligheid in de Tweede Kamer verzorgt ons ministerie op 19 april 2023 een technische briefing over het wetsvoorstel voor de eerste vaststellingswet.

2.9 De algemene maatregelen van bestuur onder het nieuwe Wetboek van Strafvordering

In de zevende voortgangsrapportage werd ook een sporenoverzicht voor de algemene maatregelen van bestuur die onder het nieuwe wetboek gaan ressorteren (verder te noemen: uitvoeringsbesluiten) geïntroduceerd:

Het innovatiespoor betreft het inmiddels in werking getreden Besluit innovatie Sv dat uitvoering geeft aan enkele onderdelen van de Innovatiewet Sv (Stb. 2022, 352).

Na indiening van het wetsvoorstel voor de eerste vaststellingswet en het in consultatie geven van het wetsvoorstel voor de tweede vaststellingswet zal het werk aan de besluiten in de overige sporen de komende periode worden voortgezet. De prioriteit ligt daarbij op de uitvoeringsbesluiten die voor de inwerkingtreding van het nieuwe wetboek noodzakelijk zijn. Voor een deel betreft het omzetting en modernisering van bestaande algemene maatregelen van bestuur onder het huidige wetboek. Wij streven ernaar om de vaststellingsbesluiten onder de Boeken 1 tot en met 6 vanaf het tweede kwartaal van 2024 stapsgewijs in formele consultatie te geven.

2.10 Moties, toezeggingen en verzoeken in de Tweede Kamer

Met de indiening van het wetsvoorstel voor de eerste vaststellingswet van het nieuwe Wetboek van Strafvordering is ook uitvoering gegeven aan een aantal door de Tweede Kamer aangenomen moties en zijn toezeggingen aan de Tweede Kamer gestand gedaan. Het gaat daarbij om de volgende moties en toezeggingen:

  • 1. Motie van het lid Helder (PVV) over urgentere problemen dan modernisering van het Wetboek van Strafvordering (Kamerstukken II 2015/16, 29 279, nr. 303).

  • 2. Motie van de leden Van Oosten (VVD) en Recourt (PvdA) over aandacht voor het slachtoffer bij de modernisering van het Wetboek van Strafvordering (Kamerstukken II 2015/16, 29 279, nr. 305).

  • 3. Motie van het lid Tellegen (VVD) over het verschoningsrecht van imams (Kamerstukken II 2016/17, 34 550 VI, nr. 46).

  • 4. Motie van het lid Ellian (VVD) om het eerste wetsvoorstel tot vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering zo spoedig mogelijk naar de Tweede Kamer te sturen (Kamerstukken II 2020/21, 29 279, nr. 667).

  • 5. Toezegging van de Minister van Justitie en Veiligheid om in het nieuwe wetboek een procedure op te nemen opdat informatie waarvoor een beroep op bronbescherming wordt gedaan, in een strafrechtelijk onderzoek niet beschikbaar komt (verzegeld wordt), voordat de rechter daarover een beslissing heeft genomen (Handelingen II 2017/18, nr. 45, item 24, p. 23 en 31).

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid in de Tweede Kamer heeft daarnaast op 10 februari 2021 (verzoek met kenmerk 2021Z02851/2021D06248) om een reactie gevraagd op het proefschrift «Normering en toezicht in de opsporing: een onderzoek naar de normering van het strafvorderlijk optreden van opsporingsambtenaren in het voorbereidend onderzoek en het toezicht op de naleving van deze normen» (M. Samadi, 2020). Dit proefschrift richt zich voornamelijk op toezicht door de rechter op grond van artikel 359a van het huidige Wetboek van Strafvordering en toezicht door de officier van justitie. Het proefschrift is betrokken bij het opstellen van de passage in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering, die betrekking heeft op toezicht op strafvorderlijk overheidshandelen (Boek 4, Titel 3.3). Daarmee menen wij dat aan voornoemd verzoek is voldaan.

3. De uitvoeringsconsequenties

Een nieuw Wetboek van Strafvordering heeft uiteraard ook implicaties voor de uitvoering. Een adequate financiering van de kosten achten wij een belangrijke voorwaarde voor de beheersbaarheid van het implementatietraject (voor de implementatie is zoals bekend al een groot bedrag gereserveerd, zie nader in paragraaf 4.3). Zoals in eerdere voortgangsrapportages is vermeld, worden parallel aan het wetgevingsproject de uitvoeringsconsequenties van het nieuwe wetboek systematisch in kaart gebracht.

3.1 Structurele kosten

In een ketenbrede werkgroep zijn, zoveel mogelijk op basis van een gezamenlijk beeld van de nieuwe werkprocessen en te hanteren uitgangspunten, de werklasteffecten in kaart gebracht van het bij de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstel voor de eerste vaststellingswet (Boeken 1 tot en met 6) en waar nodig worden eerdere inzichten herijkt. In paragraaf 10 van de memorie van toelichting bij de eerste vaststellingswet (Kamerstukken II 2022/23, 36 327, nr. 3) en in een bijlage bij die memorie van toelichting is beschreven wat de stand van zaken is met betrekking tot het in kaart brengen van de structurele uitvoeringsconsequenties van het nieuwe wetboek. Met name de werklasteffecten voor de verschillende ketenpartners in de strafrecht- en tenuitvoerleggingsketen zijn hierbij in kaart gebracht. Uit die beschrijvingen blijkt dat het de structurele uitvoeringsconsequenties van een groot gedeelte van de eerste vaststellingswet zijn geraamd. In de komende maanden wordt verder gewerkt aan de effecten van de overige onderwerpen.

Zo worden de uitvoeringsconsequenties van enkele nog resterende onderdelen van de eerste vaststellingswet in kaart gebracht, zoals de nieuwe regelingen voor schadevergoeding als processuele sanctie en voor schadevergoeding na strafvorderlijk optreden, de regeling van het beklag wegens niet-opsporen en de regeling van directe verstrekking van processtukken. Daarnaast worden mogelijke uitvoeringsconsequenties bekeken van de tweede vaststellingswet; dat betreft tenuitvoerlegging (Boek 7) en internationale en Europese strafrechtelijke samenwerking (Boek 8). De consultatieversie van deze boeken vormt hiervoor de basis. Ook wordt momenteel in overleg met de werkgevers die buitengewoon opsporingsambtenaren (BOA’s) in dienst hebben besproken of en zo ja welke werklastgevolgen het nieuwe wetboek met zich brengt voor de diverse categorieën BOA’s. Ook zullen de werklastconsequenties van de voorstellen uit de eerste vaststellingswet die als doel hebben te bevorderen dat het onderzoek op de terechtzitting beter wordt voorbereid (ook wel aangeduid als «beweging naar voren») onderwerp van gesprek zijn.

Doel is om tegen het einde van dit jaar de werkzaamheden aan het in kaart brengen van de structurele uitvoeringsconsequenties zo veel als dan mogelijk te hebben afgerond. Uitzondering op deze planning vormen in ieder geval de thema’s die onderwerp zijn van een pilot in het kader van de Innovatiewet Strafvordering (zie paragraaf 3.2). De evaluatie van de pilots, die voor oktober 2024 gereed moet zijn, moet meer duidelijkheid geven over de structurele uitvoeringsconsequenties. Ook zal eind 2023 nog niet duidelijk zijn wat de effecten van de aanvullingswet(ten) zijn.

Het (voorlopige) eindbeeld van de uitvoeringsconsequenties van het nieuwe wetboek wordt gegeven in de memorie van toelichting bij de invoeringswet. Dit beeld zal input vormen voor de begrotingsvoorbereiding 2025. Op dit moment wordt ervan uitgegaan dat ketenbreed gezien sprake zal zijn van beperkte structurele meerkosten voor enkele organisaties, terwijl andere organisaties rekening houden met meer- en minderkosten die per saldo op nul uitkomen. Voor de dekking van de meerkosten van deze verwachte omvang zal ruimte gevonden worden binnen de begroting van ons ministerie.

3.2 Pilots Innovatiewet Strafvordering

Zoals besproken in paragraaf 2.3 is de Innovatiewet Sv op 1 oktober 2022 in werking getreden. Drie van de vijf pilots zijn ook op die dag volledig gestart. Dat geldt ook voor de deelpilot mediation in verkeerszaken in Zeeland/West-Brabant; de deelpilot mediation in Overijssel/Gelderland is gestart op 1 november 2022. De pilot AVR is gefaseerd in de maanden daarna op verschillende locaties gestart.

Enkele pilots hebben met aanloopproblemen te maken gehad voorafgaand aan de start van de pilots, en in de eerste weken. Deze hadden deels betrekking op de capaciteitsinzet voor de pilots bij de betrokken organisaties, deels op technische problemen tussen de ketenpartners en deels op communicatie tussen betrokkenen. Inmiddels zijn deze aanloopproblemen in goed overleg opgelost.

De eerste prejudiciële vragen zijn in de eerste week van januari 2023 door de Hoge Raad ontvangen. In het kader van de pilot Mediation zijn de eerste eindezaakverklaringen uitgesproken. In één geval heeft het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld. Inmiddels heeft in een aantal zaken voorgeleiding bij de rechter-commissaris plaatsgevonden in het kader van de pilot AVR (audiovisuele registratie). Ook wordt van alle nieuwe bevoegdheden in het kader van de pilot GNB (gegevens na beslag) door een groeiend aantal hiervoor opgeleide opsporingsambtenaren gebruikt gemaakt. Ook van de extra bevoegdheden van de hulpofficier van justitie wordt gebruik gemaakt door hiervoor aangewezen hulpofficieren.

Voorzichtigheidshalve is in verschillende pilots met een beperkte scope en een beperkt aantal zaken van start gegaan. Momenteel worden stappen gezet om het aantal zaken in de pilots te vergroten zodat voldoende ervaring kan worden opgedaan met het oog op een zinvolle evaluatie.

Zoals aangegeven in paragraaf 2.3 zullen de pilots door het WODC worden geëvalueerd. Inmiddels is het WODC gestart met het beschrijven van de opdracht opdat onderzoekers in het najaar van dit jaar, dus ongeveer een jaar na de start van de pilots, met het evaluatieonderzoek kunnen beginnen. De rapportage zal rond de zomer van 2024 worden opgeleverd zodat deze voor 1 oktober 2024 (binnen 2 jaar na de start van de pilots) aan uw Kamer kan worden aangeboden. Onderdeel van de evaluatie is de impact van de pilots op de kwaliteit van het strafproces en op werklast en kosten. De uitkomsten van de evaluatie kunnen leiden tot verdere uitwerking of aanpassing van de wetgeving (via het aanvullingsspoor), en tot (her)inrichting van de (nieuwe) landelijke werkprocessen.

3.3 Kennisbank nieuw Sv

Zoals aangegeven in de zevende voortgangsrapportage kunnen de organisaties in de strafrechtketen een database – de Kennisbank Strafvordering – als hulpmiddel benutten. Daarin zijn de wijzigingen in het nieuwe wetboek ten opzichte van het oude wetboek op eenduidige wijze inzichtelijk gemaakt door een korte duiding van de aard van de wijziging. De Kennisbank wordt bijgewerkt met de bij de Tweede Kamer ingediende teksten, zodat de organisaties die kunnen gebruiken bij de voorbereiding van de implementatie.

4. De implementatieorganisatie

De kwartiermaker die per 1 januari 2022 is aangesteld binnen het departement heeft inmiddels een programmateam ingericht. Tevens is er een governance-structuur binnen de strafrechtketen afgestemd die in juni 2022 door het Bestuurlijke Strafrechtketen beraad is geaccordeerd. Binnen deze governance-structuur wordt gebruik gemaakt van bestaande gremia maar zijn ook enkele nieuwe overleggen ingericht die ervoor zorgen dat op het juiste moment met de betrokken ketenpartners overleg en samenwerking plaatsvindt ten behoeve van een soepele, efficiënte en voortvarende implementatie.

4.1 Het programmateam

Het programmateam heeft een coördinerende rol binnen de strafrechtketen. Tot deze verantwoordelijkheid behoort ook verbinding leggen met overige binnen de strafrechtketen lopende programma’s zoals het Duurzaam Digitaal Stelsel waarbinnen de opgave op het terrein van de informatievoorziening (IV) van de strafrechtketen wordt besproken. Verschillende organisaties binnen de strafrechtketen waaronder het openbaar ministerie en de Rechtspraak hebben, naast de implementatie van het wetboek, ook een grote veranderopgave als het gaat om IV.

Omdat ketenorganisaties zelf verantwoordelijk zijn voor de implementatie van het nieuwe wetboek in hun eigen organisatie, hebben vrijwel alle ketenorganisaties inmiddels een programmateam/projectteam ingericht. Deze teams hebben de opdracht om de implementatie binnen de eigen organisatie te verzorgen. De kwartiermaker en haar programmateam staan in verbinding met deze teams.

4.2 Implementatiewerkzaamheden in relatie tot overige werkzaamheden

Recent zijn adviesrapporten van de AcICT over het Business Informatieplan van het openbaar ministerie (BIPOM) en het programma Basisplan Straf van de Rechtspraak en hun relevantie voor de implementatie van het nieuwe Wetboek van Strafvordering met de Tweede Kamer gedeeld en voorzien van een reactie (Kamerstukken II 2022/23, 29 279, nr. 775 en Kamerstukken I 2022/23, 29 279, nr. M). Hieruit blijkt dat de opgave die er ligt binnen sommige organisaties van de strafrechtketen groot is en in nauwe samenhang met het implementatietraject van het nieuwe wetboek gerealiseerd zal moeten worden. Waar nodig en mogelijk, zorgt het programmateam ook voor de coördinatie op de verschillende overleggen die hierover binnen de strafrechtketen zullen moeten plaatsvinden.

Van belang is dat alle ketenpartners op hetzelfde moment klaar zijn voor de inwerkingtreding van het nieuwe wetboek. Op dit moment kan er veel worden voorbereid binnen de organisaties van ketenpartners en tussen ketenpartners onderling maar definitieve implementatiewerkzaamheden kunnen pas plaatsvinden nadat het parlement de wetteksten heeft goedgekeurd. Daarna hebben ketenpartners nog enkele jaren nodig om systemen en werkprocessen aan te passen en in te regelen en alle betrokken medewerkers op te leiden.

4.3 Implementatiekosten

Voor de implementatie van het nieuwe wetboek is een bedrag van 450 miljoen euro beschikbaar. Door de kwartiermaker is een financieel overleg met ketenpartners van de strafrechtketen ingericht om ervoor te zorgen dat er effectief en efficiënt met dit budget binnen de strafrechtketen wordt omgegaan. Gezamenlijk is een concept meerjarenbegroting 2023 en verder opgesteld op basis waarvan inzichtelijk is gemaakt welke ketenpartner welk bedrag nodig heeft in de komende periode waarin de implementatie plaatsvindt. Tevens zijn solide werkafspraken met elkaar gemaakt over de besteding en verantwoording van deze financiële middelen en de onderlinge samenwerking en samenhang. Deze meerjarenbegroting en deze werkafspraken zullen in een continu proces de komende periode worden bijgewerkt en bijgesteld, waar dat nodig is.

5. Betrokkenheid wetenschap en WODC-onderzoeken

5.1 Betrokkenheid wetenschap

In de voorgaande rapportages is beschreven hoe de wetenschap door middel van verschillende commissies is betrokken bij dit wetgevingsproject.

De wetenschappelijke inbreng bij het project blijft gewaarborgd door de intensieve betrokkenheid van prof. mr. G. Knigge, voormalig advocaat-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden. Hij is al vanaf het begin als adviseur betrokken bij het project en heeft alle wetteksten beoordeeld op samenhang en consistentie. De afgelopen periode heeft zijn adviserende werk zich met name gericht op de inhoud van de tweede vaststellingswet en op het in de invoeringswet op te nemen overgangsrecht. Deze werkzaamheden zet hij de komende periode voort. Wij zijn hem bijzonder erkentelijk voor zijn inspanningen.

5.2 WODC-onderzoeken

De onderzoeksrapporten die in het kader van het nieuwe wetboek in opdracht van het WODC worden uitgebracht zijn na publicatie raadpleegbaar op www.wodc.nl. Sinds de vorige voortgangsrapportage zijn in het kader van het nieuwe Wetboek van Strafvordering de volgende onderzoeken afgerond:

De hackbevoegdheid in de praktijk; een empirisch onderzoek naar de uitvoering van de hackbevoegdheid (artikelen 126nba, 126uba, 126zpa Sv) (augustus 2022)

Sinds 1 maart 2019 beschikt de politie over een hackbevoegdheid. Onder bepaalde voorwaarden mag een specialistisch team van de politie apparaten van verdachten, zoals telefoons en servers, heimelijk en op afstand binnendringen en daarin gegevens verzamelen. De opgehaalde gegevens kunnen worden gebruikt in tactische opsporingsonderzoeken. In dit rapport is het proces rondom de uitvoering van deze hackbevoegdheid in de eerste twee jaar na inwerkingtreding van de wet geëvalueerd. Daarin is, conform de toezegging aan de leden Sent (PvdA) en Strik (Groen Links) onder meer bezien hoe het systeemtoezicht achteraf door de Inspectie Justitie en Veiligheid heeft gewerkt. In het nieuwe wetboek is de hackbevoegdheid, in afwachting van dit rapport, ongewijzigd overgenomen.

Het rapport is in augustus 2022 gepubliceerd. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft het rapport op 16 september 2022 aangeboden bij de Tweede en Eerste Kamer (Kamerstukken II 2021/22, 34 372, nr. 30 en Kamerstukken I 2021/22, 34 372, nr. N). De Minister heeft, in afwachting van het rapport van de procureur-generaal bij de Hoge Raad over de toepassing van de bevoegdheid, nog geen inhoudelijke reactie gegeven op het rapport. Op 9 november 2022 is dit rapport van de procureur-generaal gepubliceerd en door de Minister van Justitie en Veiligheid aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2022/23, 29 279, nr. 744). De reactie van de Minister op beide rapporten volgt later dit jaar.

Strafvorderlijke gegevensverwerking; een verkennende studie naar de relevante gezichtspunten bij de normering van het verwerken van persoonsgegevens voor strafvorderlijke doeleinden (oktober 2022)

Dit onderzoek betreft een inventariserend en beschrijvend rechtsvergelijkend onderzoek, dat werd uitgevoerd door de Radboud Universiteit. De rechtsvergelijking geeft inzicht in de normatieve uitgangspunten die in een aantal ons omringende landen worden gehanteerd bij de inrichting van de wetgeving ter zake van strafvordering en gegevensverwerking.

Dit rapport is in oktober 2022 gepubliceerd. In het rapport komen vier samenhangende aandachtspunten naar voren waarmee rekening moet worden gehouden bij de normering van het onderzoek van gegevens voor strafvorderlijke doeleinden:

  • 1. De systematiek van de normering;

  • 2. De normering van onderzoek van bulkgegevens;

  • 3. Doelbinding en doel afwijkend gebruik; en

  • 4. Toezicht.

De komende periode zal worden bezien hoe de aanbevelingen uit dit rapport worden verwerkt in het nieuwe Wetboek van Strafvordering. Daarbij wordt onder meer bekeken hoe de huidige bepalingen inzake gegevensverwerking een plaats krijgen. In de eerste vaststellingswet zijn die bepalingen dan ook nog niet opgenomen. Door middel van een aanvullingswet kunnen zij alsnog een plaats in het nieuwe Wetboek van Strafvordering krijgen. Mocht opname in de Wet politiegegevens om bovengenoemde redenen voor de hand liggen, dan worden de artikelen via de invoeringswet in de Wet politiegegevens opgenomen (zie ook Kamerstukken II 2022/23, 36 327, nr. 3, par. 9.3).

Evaluatie wet uitbreiding spreekrecht slachtoffer en nabestaanden in het strafproces (december 2022)

Op 1 juli 2016 is een wijziging van het Wetboek van Strafvordering strekkend tot de uitbreiding van het spreekrecht van slachtoffers in het strafproces in werking getreden. Hierbij is de eerdere wettelijke beperking opgeheven die meebracht dat er alleen mag worden gesproken over de gevolgen die het strafbaar feit bij het slachtoffer heeft teweeggebracht. Voorts kunnen sindsdien ook nabestaanden aanspraak maken op dit recht. Het doel van het spreekrecht is om het slachtoffer meer erkenning te geven in het strafproces en om bij te dragen aan het herstel van slachtoffers. Onderzocht is onder meer wat de uitbreiding van het spreekrecht heeft opgeleverd en in hoeverre er gebruik van wordt gemaakt. Ook is onderzocht of de uitbreiding van het spreekrecht bijdraagt aan de erkenning van slachtoffers en aan het herstel van emotionele schade en of er onbedoelde effecten zijn van de uitbreiding.

Dit rapport is, voorzien van een beleidsreactie, op 7 februari 2023 aangeboden aan de Tweede Kamer door de Minister voor Rechtsbescherming (Kamerstukken II 2022/23, 33 552, nr. 106) en op 8 februari 2023 aan de Eerste Kamer (Kamerstukken I 2022/23, 34 082, nr. I). Daarbij is een reactie gegeven op de aanbevelingen uit het rapport. We verwijzen daarvoor naar de brief van februari 2023.

Evaluatie van de Wet bronbescherming in strafzaken (januari 2023)

Per 1 oktober 2018 is de Wet bronbescherming in strafzaken in werking getreden (Stb. 2018, 264). Er is daarmee een nieuw artikel 218a in het huidige Wetboek van Strafvordering geïntroduceerd. Daarin is het recht van journalisten en publicisten vastgelegd om in een strafzaak af te zien van het beantwoorden van vragen over de herkomst van gegevens die kunnen leiden tot identificatie van hun journalistieke bronnen. Op grond van het tweede lid van het huidige artikel 218a Sv kan in bepaalde gevallen een uitzondering worden gemaakt op dit recht op bronbescherming. Voor oktober 2018 vloeide het recht op bronbescherming al voort uit rechtspraak van het EHRM en de Hoge Raad. De regering is in een motie verzocht om de wet binnen drie jaar na inwerkingtreding te evalueren «om te bezien of de wet voor de juiste doeleinden wordt toegepast» (Kamerstukken II 2017/18, 34 032, nr. 17). Dit onderzoek is het uitvloeisel hiervan.

Het rapport is op 20 februari 2023 aan de Tweede Kamer aangeboden door de Minister voor Rechtsbescherming (Kamerstukken II 2022/23, 34 032, nr. 19). In de brief daarbij is ingegaan op de inhoud van de wet, de uitkomsten van het onderzoek en een reactie op de aanbevelingen. Uit de brief blijkt dat in het nieuwe wetboek al aan een aantal aanbevelingen uit het rapport gevolg is gegeven (aanbeveling 1 en 2). Zie daarvoor onder meer de artikelen 2.7.58 en 2.7.60 in de eerste vaststellingswet.

De stand van zaken van de lopende WODC-onderzoeken is als volgt:

Gendersensitieve formulering van wetgeving van het Ministerie van Justitie en Veiligheid

Gendersensitief taalgebruik is de realisatie van gendergelijkheid in geschreven en gesproken taal. Het wetgevingsproject nieuw Wetboek van Strafvordering, dat onder meer gericht is op het toekomstbestendig maken van dat wetboek, heeft aanleiding gegeven om te onderzoeken hoe dit wetboek gendersensitief zou kunnen worden gemaakt. Vervolgens is geconcludeerd dat dit breder getrokken zou moeten worden, in die zin dat deze vraag zou moeten worden beantwoord ten aanzien van alle grote wetboeken die onder het Ministerie van Justitie en Veiligheid vallen. Eveneens moet dit onderzoek inzichtelijk maken welke andere wet- en regelgeving dienen te worden gewijzigd, indien wordt overgegaan tot wijziging van (bepaalde) aanduidingen in voornoemde wetgeving.


X Noot
1

Voor de eerdere voortgangsrapportages zij verwezen naar Kamerstukken II 29 279, nrs. 331, 372, 395, 459, 501, 625 en 712 en Kamerstukken I 34 550-VI, nr. M, 34 775-VI, nr. B, 35 000-VI, nr. B en nr. P, 35 570-VI, nr. A en nr. K.

Naar boven