29 279
Rechtsstaat en Rechtsorde

nr. 96
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 november 2009

De aanleiding voor deze brief is de toezegging die ik Uw Kamer deed in het algemeen overleg met de vaste commissie voor Justitie op 17 maart 2009 (Kamerstukken II, 2008/2009, 28 684, nr. 208) om u per brief te informeren over de mogelijkheden voor het toepassen van videoconferentie voor het horen van getuigen op afstand. Met deze brief doe ik die toezegging gestand.

Videoconferentie is echter slechts een van vele ontwikkelingen op weg naar een elektronisch rechtsbestel. Het project videoconferentie maakt deel uit van een meeromvattend programma. Ik hecht er aan om u met deze brief nader te informeren over dit programma en de daaraan ten grondslag liggende visie op de totstandkoming van een elektronisch rechtsbestel.

Tevens voldoe ik met deze brief aan het voornemen dat ik in de kabinetsreactie op het eindrapport fundamentele herbezinning burgerlijk procesrecht (Kamerstukken II, 2006/2007, 30 951, nr. 1) heb geuit om een nota «wetgeving voor de elektronische rechtspraak» voor te bereiden.

Naar een elektronisch rechtsbestel

Organisaties in het rechtsbestel hebben in toenemende mate de wens om op digitale wijze met elkaar gegevens uit te wisselen en voor burgers en bedrijven digitaal toegankelijk te zijn. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de Agenda van de Rechtspraak 2008–2011 van de Raad voor de rechtspraak, uit de voortgang van het Geïntegreerd Processysteem Strafrecht (GPS) bij het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak (zie hierover mijn brief van 9 juli 2009, Kamerstukken II, 2008/2009, 31 700 VI, nr. 155) en uit diverse initiatieven bij juridische beroepsorganisaties. Een goed voorbeeld van een dergelijk initiatief is Rechtwijzer.nl, een door de Raad voor Rechtsbijstand ontwikkelde internetapplicatie waarbij de burger met een conflict geholpen wordt met het vinden van de weg naar een mogelijke oplossing.

Deze wens onderschrijf ik volledig, omdat onderlinge toegankelijkheid én toegankelijkheid voor burgers en bedrijven belangrijke kwaliteitseisen zijn aan het rechtsbestel. De inzet van informatie- en communicatietechnologie (ICT) levert een substantiële bijdrage aan deze toegankelijkheid. Digitale toegankelijkheid van het rechtsbestel kan niet alleen winst opleveren op het gebied van snelheid en doorlooptijden, maar ook op het gebied van klantvriendelijkheid. Burgers hebben er in toenemende mate behoefte aan om met digitale middelen procedures te kunnen inleiden of voeren en aan goede informatievoorziening via het internet.

Om die reden heb ik een programma ingericht met als hoofddoel het realiseren van een digitaal toegankelijk rechtsbestel. In dit programma brengen de organisaties in het rechtsbestel de vele ontwikkelingen op het gebied van digitalisering samen. Op deze manier werken wij doelgericht aan een digitaal toegankelijk stelsel.

Om te komen tot een digitaal toegankelijk rechtsbestel is tenminste het volgende nodig:

1. De wettelijke kaders moeten ruimte bieden voor de inzet van ICT;

2. De organisaties moeten beschikken over de benodigde technische voorzieningen;

3. Vanwege het toenemend aantal grensoverschrijdende procedures moeten organisaties ook internationaal, om te beginnen in Europees verband, digitaal gegevens kunnen uitwisselen.

Wetgeving voor een elektronisch rechtsbestel

Veel wet- en regelgeving dateert van voor het digitale tijdperk. Bij de totstandkoming ervan werd dan ook geen rekening gehouden met mogelijkheden van ICT. Waar in de wet bijvoorbeeld om identificatie van personen, ondertekening en verzending van documenten of aanwezigheid in persoon wordt gevraagd, is niet altijd duidelijk of hieronder ook digitale identificatie, ondertekening of verzending kan worden verstaan en of personen via een videoverbinding aanwezig mogen zijn. Organisaties ervaren dit als een belemmering voor voortgaande digitalisering. Duidelijk moet zijn óf en onder welke voorwaarden de wet het gebruik van moderne technologie toestaat. Ik wil daarom, in alle rechtsgebieden, de wettelijke belemmeringen voor de totstandkoming van een elektronisch rechtsbestel wegnemen. Dat neemt niet alleen de onzekerheid weg, maar geeft ook richting aan de wijze waarop het elektronische rechtsbestel zich ontwikkelt. Dat doe ik stap voor stap en in goede samenspraak met de partners in de justitiële keten en met Uw Kamer.

Voorbeelden van wet- en regelgeving die ik in dit kader heb gewijzigd of tot stand gebracht, zijn regelingen voor het toepassen van videoconferentie in het straf- en vreemdelingenrecht en voor het elektronisch rolberichtenverkeer.

De regelingen voor het elektronisch proces-verbaal1 en het elektronisch strafdossier, voor het elektronisch verkeer met de bestuursrechter, het digitaal aanbrengen van een dagvaarding, het elektronisch verkeer (onderhandse akten en algemene voorwaarden, de uitwisseling van BS/GBA gegevens, elektronische gegevensverwerking en burgerlijke staat en het elektronisch derdenbeslag) zullen spoedig volgen.

De voorbereiding van een wet of besluit met een ICT-component vindt plaats in overleg met de direct betrokken organisaties. Dat overleg ziet ook op de wijze waarop de benodigde technische voorzieningen kunnen of moeten worden ingevoerd.

Technische voorzieningen

Het tot stand brengen van technische voorzieningen ten behoeve van (een deel van) de justitiële keten is niet eenvoudig. Het vraagt om specifieke deskundigheid in het toepassen van ICT binnen de justitiële omgeving. Die kennis is vooral aanwezig bij de technische organisaties binnen het rechtsbestel, zoals Bureau Internet Systemen en Toepassingen Rechterlijke Organisatie (Bistro) van de Raad voor de rechtspraak, het ICT-bedrijf Rechterlijke Organisatie (ICTRO), de ICT Uitvoeringsorganisatie (ICTU), het Shared Service Center ICT (SSC-I) van de Dienst Justitiële Inrichtingen, de Stichting Netwerk Gerechtsdeurwaarders (SNG) en de Voorziening tot samenwerking Politie Nederland (vtsPN). Deze deskundigheid wordt, waar mogelijk, bijeen gebracht.

Het installeren en onderhouden van technische voorzieningen is een kostbare aangelegenheid. Niet alles kan tegelijk. Daarom worden de komende jaren gefaseerd stappen gezet op weg naar een elektronisch rechtsbestel. In samenspraak met organisaties uit het rechtsbestel wordt bepaald welke ketenprojecten prioriteit krijgen.

Een voorbeeld van een ketenproject dat prioriteit heeft gekregen is het project Videoconferentie. Videoconferentie of telehoren staat voor het op afstand communiceren door middel van een directe beeld- en geluidverbinding. Het voorkomt onnodig reizen van rogatoire commissies en vervoer van gedetineerden. Zowel voor het op deze manier horen van personen in het strafrecht als voor het horen van vreemdelingen is wetgeving tot stand gebracht. Op dit moment wordt videoconferentie landelijk ingevoerd door de Raad voor de rechtspraak (Rvdr) en de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Bij alle rechtbanken, de detentiecentra voor vreemdelingen en de grootste Huizen van bewaring wordt de komende jaren apparatuur geplaatst.

In het algemeen overleg met Uw Kamer van 17 maart 2009 heb ik U toegezegd te zullen nagaan of het nodig is wetgeving aan te passen om het horen van getuigen in het strafrecht per videoconferentie mogelijk te maken. Dat blijkt niet het geval. Artikel 131a van het Wetboek van Strafvordering maakt het toepassen van videoconferentie in brede zin mogelijk, ook voor het horen van getuigen. Wat wel nodig is, is verdere invoering van videoconferentie bij rechtbanken en het gebruik in het strafrecht. Tot nu toe is videoconferentie vooral gebruikt voor het horen van vreemdelingen in detentie en door de rechter-commissaris voor het (ver)horen van personen in het buitenland. Vanaf 2010 wordt videoconferentie ook in het strafrecht gebruikt. Voor het eerst bij de rechtbank Arnhem, later ook bij andere rechtbanken. Op deze manier worden op korte termijn ook de technische mogelijkheden om getuigen op afstand te horen, in praktische zin verruimd. Er zijn dus, zowel in wettelijke als in technische zin, geen belemmeringen voor het gebruik van videoconferentie bij het horen van getuigen.

Een ander ketenproject dat prioriteit heeft gekregen is Tuchtrecht.nl. Dit project, dat samen met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Raad voor de rechtspraak is uitgevoerd, had tot doel een bijdrage te leveren aan de toegankelijkheid van het rechtsbestel door een centrale website in te richten voor alle tuchtrechtelijke uitspraken. Op 14 oktober jl. is deze website gelanceerd. Tuchtcolleges kunnen hun uitspraken zelfstandig publiceren, waardoor deze op een plek, zeven dagen per week, voor iedereen beschikbaar en doorzoekbaar zijn. Alle tuchtrechtelijke uitspraken krijgen, net als het geval is bij rechterlijke uitspraken, een uniek Landelijk Jurisprudentie Nummer. Ook dit draagt bij aan de zorg voor goede informatievoorziening via het internet.

2.3 Internationalisering

Ons rechtsbestel is in toenemende mate internationaal georiënteerd. Dat wil zeggen dat als gevolg van de toegenomen mobiliteit vaker grensoverschrijdende procedures worden gevoerd. Dat heeft ook gevolgen voor het elektronisch rechtsbestel. Ik heb mij daarom tot doel gesteld om binnen de Europese Unie European e-Justice te bevorderen en hierin, samen met andere lidstaten, een actieve rol te spelen. Het European e-Justice project beoogt de informatievoorziening over het recht van de lidstaten te verbeteren en het elektronisch rechtsverkeer tussen burgers, bedrijven, justitiële en rechtsprekende instanties en juridische beroepsbeoefenaren te bevorderen. Het eerste resultaat is het e-Justice portaal, dat onder leiding van de Europese Commissie thans tot stand wordt gebracht. De komende jaren zullen aan dit portaal de nodige voorzieningen worden verbonden. Op deze manier draag ik bij aan het bevorderen van de digitale toegankelijkheid, ook in Europees verband. Ook dit gebeurt in goed overleg met partners uit het rechtsbestel.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XNoot
1

Zoals ik in het overleg van 28 oktober 2009 met de vaste commissie voor Justitie heb aangegeven, zal een algemene maatregel van bestuur op basis van art. 153, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, in januari 2010 in consultatie gaan.

Naar boven