29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde

Nr. 673 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID EN VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 september 2021

Met de brief van 18 december 2019 hebben wij uw Kamer geïnformeerd over de ambtshalve verstrekkingen van informatie over onherroepelijke strafvonnissen – in de vorm van een uittreksel uit de justitiële documentatie – die in het verleden zonder een geldige grondslag aan andere (verdrags)landen zijn gedaan.1 Het gaat dan om verstrekkingen waarbij een veroordeelde een dubbele nationaliteit heeft, namelijk zowel de Nederlandse als de nationaliteit van een derde land2 dat partij is bij het Europees Rechtshulpverdrag (het ERV).

In voornoemde brief is tevens een (interne) evaluatie aangekondigd naar de redenen waarom de ambtshalve verstrekkingen destijds zijn doorgegaan en waarom niet eerder nader onderzoek is gedaan naar de grondslagen voor de verstrekkingen en de mogelijke gevolgen daarvan. Onlangs hebben de Justitiële Informatiedienst (Justid) en ons departement de evaluatie naar de gang van zaken omtrent de ambtshalve verstrekking van onherroepelijke strafvonnissen aan ERV-verdragslanden afgerond. Met deze brief informeren wij uw Kamer over de bevindingen en verbeterpunten die de (interne) evaluatie heeft opgeleverd.

Langlopende uitvoeringspraktijk

Uit de evaluatie is gebleken dat reeds voor 1987 – en waarschijnlijk al vanaf 1969, het jaar van inwerkingtreding van het ERV in Nederland – het binnen het Ministerie van Justitie staande praktijk was om justitiële gegevens aan andere ERV-verdragslanden te verstrekken.3 In 1987 is deze verstrekkingenpraktijk overgedragen aan het zogenaamde «20e arrondissementsparket», zijnde de toenmalige afdeling Justitiële Documentatie binnen het departement. In omstreeks 1993 is deze verstrekkingenpraktijk weer overgedragen aan een uitvoeringsorganisatie, zijnde de Centrale Justitiële Documentatiedienst.

Het valt niet meer te reconstrueren of en op welke wijze de voornoemde «staande» verstrekkingenpraktijk door de jaren heen is geëvalueerd. Ook is niet meer te achterhalen welke afspraken er destijds waren gemaakt of welke due diligence er bij de overdracht van die praktijk heeft plaatsgevonden. Uit de evaluatie blijkt dat er in het verleden in ieder geval geen aanleiding is geweest om te twijfelen aan de toelaatbaarheid hiervan. Zo lijkt er telkens bij overdracht en voortzetting van de (eerdere) «staande» verstrekkingenpraktijk te zijn verondersteld dat er conform de geldende wetgeving en grondslagen werd gehandeld.

Veranderende omstandigheden

Uit de evaluatie is gebleken dat eind 2009 actie is ondernomen om op geautomatiseerde wijze de verstrekking van informatie over onherroepelijke strafvonnissen van Nederlandse onderdanen met ook een andere nationaliteit aan derde landen te voorkomen. Verder blijkt dat pas in 2019 is geconstateerd dat dit zogenaamde «dubbele nationaliteitsfilter» feitelijk niet naar behoren heeft gewerkt. Daardoor is er alsnog jarenlang onbedoeld ambtshalve justitiële gegevens van Nederlandse onderdanen aan niet EU-lidstaten verstrekt. Van de totstandkoming en werking van het «dubbele nationaliteitsfilter» zijn geen stukken bewaard gebleven. Het is ook niet meer te achterhalen in hoeverre de effectiviteit van het «dubbele nationaliteitsfilter» destijds is geëvalueerd.

Verder blijkt uit de evaluatie dat pas in 2017 is onderkend dat er ambtshalve justitiële gegevens van Nederlandse onderdanen aan niet EU-lidstaten zijn verstrekt, zonder dat daarvoor een duidelijke grondslag in nationale wetgeving leek te zijn. Deze constatering vergde toen nader onderzoek, waarop Justid alle ambtshalve verstrekkingen aan de ERV-verdragslanden (uitgezonderd de EU-lidstaten) heeft stopgezet. Dit nader onderzoek – onder meer naar de grondslagen in nationale wetgeving en de consequenties van de gedane verstrekkingen – heeft uiteindelijk om onduidelijke redenen niet meer plaatsgevonden.

Verbeteringen en actiepunten

De evaluatie heeft ons geleerd dat in het verleden de beleidsafstemming tussen Justid en het departement, als ook de documentatie van (wijzigingen in) de beleidstoepassing te kort schoot. Daartoe zijn – ook al in eerder stadium – verbeteringen doorgevoerd. Wij geven hieronder een opsomming van de ondernomen acties:

  • Verwerkingenregister; Justid onderhoudt een register van alle verwerkingen van (persoons)gegevens. In het register is de grondslag voor elke verwerking opgenomen. Het biedt een waarborg en verantwoording voor de rechtmatigheid van de verwerking en verstrekking van justitiële gegevens.

  • Afstemming nieuwe verwerkingen; in de opdrachtovereenkomst tussen het departement en Justid is vastgesteld dat alle nieuwe verwerkingen vooraf ter toetsing worden afgestemd. Ook legt Justid alle beleidsdocumenten ter toetsing voor en worden de werkinstructies en protocollen voor bepaalde bevoegdheden aan het departement voorgelegd. Deze documenten worden gearchiveerd.

  • Rapportages; Justid rapporteert per tertaal aan het departement over bijvoorbeeld het aantal opgestelde verwerkersafspraken of bijzonderheden betreffende logging en monitoring.

  • Laagdrempelig informeren; er vindt periodiek overleg plaats tussen de medewerkers van Justid en ons departement waar bijzonderheden (of risico’s) in de beleidstoepassing kunnen worden besproken. Wanneer er relevante afspraken zijn gemaakt, worden deze gedocumenteerd en waar nodig op een hoger niveau afgestemd of ter besluitvorming voorgelegd.

Tot slot zijn wij voornemens om qua dienstverlening van Justid meer toe te werken naar een systematiek waarin Justid uit eigen beweging – zonder directe aanleiding of calamiteit – haar diensten of informatievoorzieningen doorlicht. Hiermee kan mogelijk vroegtijdig (eerder onderschatte) risico’s of blinde vlekken bij de beleidsvorming in de uitvoeringspraktijk onderkend worden, nog voordat zich bijvoorbeeld een datalek of een beveiligingsincident kan voordoen.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker


X Noot
1

Kamerstuk 29 279, nr. 559.

X Noot
2

Het gaat hier om ERV-verdragslanden die niet ook een EU-lidstaat zijn of destijds waren.

X Noot
3

In het kader van de bepalingen uit artikel 22 ERV werden deze ambtshalve verstrekkingen toen tevens gedaan in het geval dat een betrokkene ook de Nederlandse nationaliteit had.

Naar boven