29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde

Nr. 635 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 1 februari 2021

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister voor Rechtsbescherming over de brief van 21 september 2020 inzake de beleidsreactie eindrapport evaluatie Wet positie en toezicht advocatuur (Kamerstuk 29 279, nr. 615).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 27 januari 2021. Vragen en antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Van Meenen

De adjunct-griffier van de commissie, Burger

Inleiding

Bijgaand stuur ik u mijn antwoorden op de vragen van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid naar aanleiding van mijn brief van 21 september 2020 inzake de beleidsreactie eindrapport evaluatie Wet positie en toezicht advocatuur (Kamerstuk 29 279, nr. 615).

In deze brief heb ik aangegeven op welke wijze ik de aanbevelingen ga uitwerken. De beleidsmatige uitwerking van de aanbevelingen vindt op dit moment plaats in samenwerking en overleg met de (diverse organen van de) NOvA en waar nodig ook met andere ketenpartners, zoals de raden en het hof van discipline. Een deel van de vragen van de vaste commissie ziet op die uitwerking en bij de beantwoording van die vragen maak ik dan ook het voorbehoud dat er nog geen definitieve keuzes gemaakt zijn en dat de beleidsmatige uitwerking uiteindelijk zou kunnen leiden tot andere ideeën of voorstellen. Ik zal uw Kamer zoals toegezegd in de tweede helft van 2021 informeren over uitkomsten van de ondernomen acties.

Vragen en antwoorden

Vraag 1

Wat is de juridische grondslag voor het opvragen van de baliebrede kencijfers van alle advocatenpraktijken zoals deze zomer is aangekondigd?

Antwoord 1

De deken heeft als toezichthouder de bevoegdheid tot het vorderen van inlichtingen en het vorderen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden en hiervan kopieën te maken (zie onder meer de artikelen 5:11, 5:16 en 5:17 Algemene wet bestuursrecht (Awb), artikel 28, tweede lid, onderdeel c, van de Advocatenwet en artikel 6.5 van de Verordening op de advocatuur (Voda).

Reeds in 2016 is gestart met het opvragen van financiële kengetallen bij advocatenkantoren. In eerste instantie bij wijze van pilot in één arrondissement, dat is vervolgens uitgebreid naar vier arrondissementen in 2018 en zeven in 2019. Vanaf 2020 worden in alle arrondissementen de financiële kengetallen opgevraagd.

Vraag 2

Op welke wijze kunnen advocaten in beroep of bezwaar gaan, anders dan het tuchtrecht, tegen besluiten van de lokale deken genomen in het kader van diens toezichtfunctie?

Antwoord 2

Klachten over de deken als bestuursorgaan worden afgedaan op basis van de klachtenregeling van de Awb (zie hoofdstuk 9). Daarnaast is het mogelijk om in bezwaar en beroep te gaan tegen besluiten van de deken tot het opleggen van een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete. De mogelijkheid van bezwaar en beroep geldt ook in het geval van een schriftelijke weigering een besluit te nemen en het niet tijdig nemen van een besluit overeenkomstig de betreffende bepalingen van hoofdstuk 6 van de Awb.

Vraag 3

Kan de toezichtfunctie van de lokale deken of het dekenberaad in de praktijk op gespannen voet bestaan met de rol van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) als belangenbehartiger en dan in het bijzonder gedragsregel 24 die stelt dat advocaten streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen?

Antwoord 3

De toezichtfunctie van de deken staat in de regel niet op gespannen voet met de rol van de NOvA. Beide hebben verschillende rollen, maar opereren vanuit eenzelfde belang, namelijk de goede rechtsbedeling. De deken doet dat als toezichthouder en de NOvA als publiekrechtelijke beroepsorganisatie.

Vraag 4

Kan over de periode 1 januari 2015 tot 1 januari 2020 per arrondissement per jaar inzichtelijk worden gemaakt welke toezichtsactiviteiten door de (lokale) deken zijn uitgevoerd, hoeveel klachten zijn binnengekomen en behandeld en welke en hoeveel maatregelen er getroffen zijn ten opzichte van individuele advocaten? Kan (vervolgens) een verklaring verstrekt worden over de (aanzienlijke) verschillen tussen arrondissementen?

Antwoord 4

De dekens kunnen op landelijk niveau inzicht geven in de cijfers. De verschillende toezichtsactiviteiten zijn met ingang 2018 uitgesplitst per arrondissement vanwege de komst van een eenduidig registratiesysteem. De cijfers over 2015, 2016 en 2017 zijn om die reden alleen op hoofdlijnen beschikbaar. In de bijlage is een overzicht opgenomen van welke toezichtactiviteiten de dekens in de periode 1 januari 2015 tot 1 januari 2020 hebben uitgevoerd1. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen aantallen signaal (of s-) dossiers, opgelegde maatregelen, ingediende klachten, dekenbezwaren en kantoorbezoeken. Voor wat betreft de cijfermatige overzichten merk ik op dat met name het overzicht van de opgelegde maatregelen niet volledig is. Reden hiervoor is dat de door de dekens aangeleverde cijfers afkomstig zijn uit hun jaarverslagen en de dossiers niet altijd zijn afgerond in het jaar waarover verslag is gedaan. De dekens hebben aangegeven er naar te streven in de toekomst een meer volledig beeld beschikbaar te kunnen stellen.

Naast bovengenoemde toezichtsactiviteiten moeten alle advocaten jaarlijks de centrale controle op de verordeningen invullen en worden sinds 2020 in alle arrondissementen de financiële kengetallen van alle kantoren opgevraagd. Zie in dit verband het antwoord op vraag 1.

De verschillen tussen de arrondissementen die vanaf 2018 zichtbaar zijn hebben enerzijds te maken met het aantal advocaten per arrondissement. Over het algemeen geldt daarbij hoe meer advocaten in een arrondissement hoe meer toezichtsactiviteiten er zijn. Iedere deken heeft dezelfde toezichtsinstrumenten tot zijn beschikking, bijvoorbeeld specifieke onderzoeken (s- dossiers), kantoorbezoeken, de centrale controle op de verordening en financiële kengetallen, waarbij die laatste gefaseerd is ingevoerd. Anderzijds kunnen verschillen verklaard worden omdat iedere deken binnen de kaders in zijn eigen arrondissement accenten in het toezicht kan aanbrengen.

Vraag 5

Klopt het dat in het arrondissement Amsterdam de meeste toezichtsactiviteiten (ook afgezet tegen het totaal aantal advocaten) door de deken uitgevoerd worden? Kan hier een verklaring voor gegeven worden?

Antwoord 5

Het klopt dat in absolute aantallen in Amsterdam de meeste toezichtsactiviteiten plaatsvinden. Dat komt mede omdat in Amsterdam verreweg de meeste advocaten werkzaam zijn (per 1 januari 2020 5.729). Jaarlijks worden in elk arrondissement bijvoorbeeld 10 procent van de kantoren bezocht en worden alle advocaten via de centrale controle op de verordening bevraagd over de naleving van de Verordening op de advocatuur. Hoe meer advocaten in een arrondissement hoe meer toezichtsactiviteiten in absolute zin plaatsvinden. Zie in dit verband het antwoord op vraag 4.

Het aantal toezichtactiviteiten afgezet tegen het aantal advocaten (stand per 1 januari 2020) laat echter een ander beeld zien. Op basis van gegevens over 2019 blijkt bijvoorbeeld dat in het arrondissement Limburg 17,4 signaal-dossiers zijn aangemaakt per 100 advocaten, terwijl er in het arrondissement Amsterdam 2,0 signaal-dossiers per 100 advocaten zijn aangemaakt. Deze verschillen in de cijfers in de signaaldossiers kunnen gedeeltelijk verklaard worden doordat de deken in het eigen arrondissement accenten kan aanbrengen in het toezicht dat hij uitoefent en de hoeveelheid signalen die hij ontvangt. Als gekeken wordt naar de klachten zijn in 2019 in Amsterdam 10,0 klachten per 100 advocaten ingediend en in Noord-Holland 23,2 klachten per 100 advocaten.

Vraag 6

Welke plek hebben gedragsregels voor de advocatuur in het toezichtstelsel? Klopt het dat deze gedragsregels geen algemeen verbindende voorschriften zijn, zoals verordeningen van de NOvA dat wel zijn? Op welke wijze zijn die gedragsregels dan wel afdwingbaar en toetsbaar? Door wie worden de gedragsregels vastgesteld en welke rol heeft het College van Toezicht (CvT) daarbij?

Antwoord 6

De gedragsregels geven invulling aan de eisen die worden gesteld aan de behoorlijke praktijkuitoefening en de betamelijkheidsnorm uit artikel 46 van de Advocatenwet. De deken is op grond van artikel 45a van de Advocatenwet belast het met toezicht op advocaten van het bepaalde bij of krachtens de Advocatenwet met inbegrip van de zorg die advocaten behoren te betrachten ten opzichte van hun cliënten, inbreuken op verordeningen en enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.

Het klopt dat gedragsregels, anders dan verordeningen van de NOvA, niet bindend zijn. Gedragsregels zijn bedoeld als richtlijn voor de advocaat bij de uitoefening van de praktijk. De gedragsregels worden ook als richtlijn gebruikt door de deken bij de uitoefening van het toezicht en door de tuchtrechter bij de behandeling van klachten.

De gedragsregels worden vastgesteld door de algemene raad. Het CvT heeft geen rol bij het vaststellen van de Gedragsregels, maar wordt, evenals anderen, de gelegenheid geboden om in de voorbereidingsfase op een ontwerp te reageren.

Vraag 7

Bent u bekend met het proefschrift van mevrouw Mr. R.L. Herregodts (Gemeenschappelijke normen voor vertrouwensberoepen, 2019, Universiteit Groningen) waarin geconstateerd wordt dat de tuchtrechtspraak voor de advocatuur qua kwaliteitsbewaking achterstaat ten opzichte van die van andere vertrouwensberoepen, bijvoorbeeld in de toetsing van de vaktechnische kwaliteit van advocaten en de omgang met de kwetsbare (kennis)positie van cliënten? In hoeverre zijn of worden de inzichten van deze dissertatie betrokken bij de verdere ontwikkeling van het toezichtstelsel binnen de advocatuur?

Antwoord 7

Ik ben bekend met het proefschrift van mr. Herregodts. Bij de uitwerking van de aanbevelingen uit het evaluatierapport worden verschillende inzichten vanuit het veld betrokken, waaronder ook het genoemde proefschrift. Ik merk daarbij nog op dat per 1 maart 2020 advocaten verplicht zijn jaarlijks een kwaliteitstoets (peer review, intervisie of gestructureerd intercollegiaal overleg) te ondergaan.

Vraag 8

In hoeveel zaken is in de periode 2015 tot 2020 door de Raad van Discipline en door het Hof van Discipline gebruik gemaakt van de mogelijkheid om schadevergoeding toe te kennen aan een klager? Kunt u het aantal zaken per jaar noemen en de hoogte van de toegekende schadevergoedingen?

Antwoord 8

In de periode 2015 tot en met 2020 zijn door de Raden van Discipline gezamenlijk vier beslissingen genomen waarbij een schadevergoeding is opgelegd. In 2017 twee beslissingen, waarvan in een zaak EUR 5.000 is toegekend en in de andere zaak EUR 1.500. In 2019 is in een zaak een schadevergoeding van EUR 1.000 toegekend en in 2020 in een zaak EUR 5.000.

Het Hof van Discipline heeft in diezelfde periode een beslissing genomen waarbij een schadevergoeding is toegekend, te weten in 2017, met een schadevergoeding van EUR 5.000.

Vraag 9

Bestaan er binnen de huidige wetgeving mogelijkheden om – in het kader van op te leggen bijzondere voorwaarden of anderszins – beklaagde (advocaat) en klager «door te verwijzen» naar een arbitrageprocedure om daar nadere overeenstemming te bereiken over het afhandelen van schade? Bestaan hier ervaringen mee in andere tuchtrechtstelsels en is daar merkbaar dat vaker of eerder zaken waarin grote (financiële) belangen spelen, via de tuchtrechter worden afgedaan? Bent u bereid deze mogelijkheid nader te onderzoeken en uit te werken?

Antwoord 9

Op grond van de artikelen 48b, eerste lid, en 57, tweede lid, Advocatenwet kan de tuchtrechter een schadevergoeding toekennen aan cliënten van advocaten. Deze bepaling heeft tot doel om, conform het kabinetsstandpunt bij het rapport van de werkgroep Huls, dubbele procedures zoveel mogelijk te voorkomen.

Daar staat tegenover dat de tuchtrechter naar zijn aard geen civiele rechter is. De gang naar de tuchtrechter leent zich naar zijn aard niet voor omvangrijke schadevergoedingen of ingewikkelde beoordelingen van de vermeende onrechtmatigheid van gedragingen, waarover zich in het civiel recht een uitgebreide jurisprudentie heeft ontwikkeld. Bij ingewikkelde zaken, of wanneer een omvangrijke schade is geleden, ligt de gang naar de civiele rechter voor de hand. Om deze reden wordt de omvang van schadevergoeding, die als opschortende voorwaarde opgelegd kan worden gesteld, gemaximeerd tot € 5.000. Dit bedrag is ontleend aan de vóór 1 juli 2011 geldende competentiegrens van de kantonrechter in handelszaken. Gelet op de aard van het tuchtrecht en de wens om ingewikkelde of meer omvangrijke acties uit schadeloosstelling ter beoordeling aan de civiele rechter te laten, betekent de verhoging van de competentiegrens van de kantonrechter nog niet automatisch een verhoging van het bedoelde schadebedrag.

Naast de procedure tot schadevergoeding bij de civiele rechter bestaat de mogelijkheid van arbitrage. Partijen spreken in dat geval af hun geschil aan een arbitragecommissie voor te leggen. Dat arbitrage overeengekomen moet worden tussen partijen maakt dat het naar zijn aard geen geschikte procedure is die een tuchtrechter zou kunnen opleggen om overeenstemming te bereiken over het afhandelen van de schade tussen beklaagde (advocaat) en klager. Uiteraard staat het partijen vrij om in een dergelijk geval zelf te kiezen voor een vorm van alternatieve geschilbeslechting zoals arbitrage.

Vraag 10

Waarom duurt het tot de tweede helft van 2021 voordat er duidelijkheid kan komen over de te nemen acties naar aanleiding van het evaluatierapport? Waarom kan dat niet eerder?

Antwoord 10

Door de onderzoekers is benadrukt dat het van belang is om zorgvuldigheid te betrachten en bij betrokkenen draagvlak te zoeken bij een eventuele wijziging van de wettelijke inrichting en de governance van het toezichtstelsel. De «checks and balances» van het stelsel, waaronder de formele en informele interventies, moeten daarbij gewaarborgd blijven. Die aanbeveling neem ik ter harte. Dat proces moet zorgvuldig gebeuren, om zo ook recht te doen aan de rol en positie van advocaten in onze rechtsstaat en het toezicht daarop. De komende maanden worden gebruikt voor de beleidsmatige uitwerking van de aanbevelingen en om daarover draagvlak te zoeken bij betrokkenen.

Een deel van de aanbevelingen uit het evaluatierapport richt zich niet tot de wetgever, maar tot de algemene raad, het college van toezicht en het dekenberaad. Ik zal bij hen informeren over opvolging van die aanbevelingen en de Kamer daarover in de eerder door mij aangekondigde brief informeren.

Vraag 11

Zijn er vanuit de praktijk concrete voorbeelden dat de onafhankelijkheid van de deken in het geding is geweest doordat de deken gekozen wordt door de advocaten op wie hij toezicht houdt en dat de raadsleden van de lokale orde – aan wie mogelijk feitelijke toezichtswerkzaamheden gemandateerd kunnen zijn – zelf ook onderwerp van toezicht zijn? Biedt het systeemtoezicht van het CvT hier voldoende tegenwicht?

Antwoord 11

Door de onderzoekers is aangegeven dat er op het punt van de onafhankelijkheid van de deken een mogelijke kwetsbaarheid is en dat het wenselijk is die kwetsbaarheid op te heffen. Tegelijkertijd zijn er voor zover bekend geen voorbeelden dat de onafhankelijkheid van de deken in het geding is geweest. Onafhankelijkheid van het toezicht en van de toezichthouder is een belangrijk aandachtspunt voor zowel de dekens als het CvT.

De dekens zijn bij de uitoefening van hun taak en de inschakeling van de leden van de raden van de orde alert op mogelijke belangenverstrengeling. Leden van de raden van de orden bezoeken bijvoorbeeld geen kantoren waar zij op enige manier mee verbonden zijn en een onderzoek naar een advocaat van het kantoor van de deken wordt niet door de deken zelf uitgevoerd.

Het systeemtoezicht en de wijze waarop het CvT hier invulling aan geeft, biedt voldoende tegenwicht. Onafhankelijkheid is een onderwerp dat terugkomt in alle gesprekken met en bezoekrondes van het CvT aan de dekens. Het CvT bespreekt concrete vraagpunten met dekens afzonderlijk en kan, indien nodig, interveniëren.

Vraag 12

In hoeverre draagt de verschuiving van functies in het CvT, namelijk dat de algemeen deken wel lid kan blijven van het CvT en dat de voorzitter benoemd wordt bij koninklijk besluit, bij aan een andere wijze van besluitvorming dan nu het geval is?

Antwoord 12

Ik verwacht in de praktijk geen wezenlijk andere wijze van besluitvorming door het CvT. De besluitvorming van het CvT vindt nu al in gezamenlijkheid plaats. Wat de besluitvorming wel kan veranderen is de aanbeveling van de onderzoekers dat door een verschuiving van functies binnen het CvT het ook logisch is om de aanwijzingsbevoegdheid van de algemeen deken (artikel 45b van de Advocatenwet) toe te kennen aan het CvT. Deze aanbeveling wordt eveneens meegenomen bij de beleidsmatige uitwerking.

Vraag 13

Op welke schaal vindt doorprocederen op dit moment plaats? Kan concreet aangegeven worden in hoeverre doorprocederen verwacht wordt in vergelijking met de huidige praktijk? Wat zijn de verwachte financiële consequenties hiervan voor beide partijen?

Antwoord 13

Dat is op dit moment lastig te zeggen. Klachten worden ingediend bij de deken en de deken is verplicht om iedere klacht te onderzoeken. Gemiddeld genomen verzoekt ongeveer 35 procent van de klagers de deken om de klacht, nadat het onderzoek van de deken is afgerond, naar de tuchtrechter te sturen.

Over financiële consequenties van doorprocederen is nog niets te zeggen. Hierover zijn tot op heden geen gegevens beschikbaar. Dit aspect zal worden betrokken bij de uitwerking van de aanbevelingen

Vraag 14

Hoe dient een kostenveroordeling in een klachtprocedure in de praktijk vorm te krijgen? Moet dit gezien worden als een losstaande zaak of wordt deze gekoppeld aan het oorspronkelijke (cliënt)dossier?

Antwoord 14

Een kostenveroordeling is geen losstaande zaak, maar zal altijd onlosmakelijk verbonden zijn met de klacht die wordt behandeld door de tuchtrechter. De Advocatenwet kent nu al de mogelijkheid om de advocaat een kostenveroordeling op te leggen (artikelen 48ac en 57, tweede lid Advocatenwet). Het Hof en de Raden van Discipline hebben daarvoor een richtlijn kostenveroordeling gepubliceerd welke per 1 januari 2021 is geactualiseerd. Uitgangspunt is dat aan een advocaat altijd een kostenveroordeling wordt opgelegd, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn om dit niet te doen. Dat betekent dat als aan de wettelijke voorwaarde is voldaan dat de klacht (gedeeltelijk) gegrond is en aan de advocaat een maatregel is opgelegd, in beginsel de in deze richtlijn genoemde kostenveroordeling wordt opgelegd, ook in het geval de klager daarom niet heeft gevraagd (dus ook ambtshalve). Er zijn drie soorten kostenveroordelingen, ten behoeve van de klager, ten behoeve van de NOvA en ten behoeve van de Staat. Deze kostenveroordelingen kunnen naast elkaar worden opgelegd.

De tuchtrechter kan de klager geen kostenveroordeling opleggen. Dit punt wordt meegenomen in de uitwerking van de aanbevelingen. Hier geldt dat eerst de vragen van het Integraal Afwegingskader voor beleid en regelgeving beantwoord moeten worden en de mogelijke gevolgen voor andere beroepen die een wettelijk geregeld tuchtrecht kennen. Ik zal u hierover informeren bij de in mijn beleidsreactie toegezegde brief.

Vraag 15

Hoe wordt voorkomen dat een kostenveroordeling in een klachtprocedure ertoe leidt dat de klachtprocedure zich ontwikkelt tot een financiële procedure waar mensen bewust voor geldelijk gewin kiezen? Hoe wordt in de praktijk uitwerking gegeven aan de ambitie om te onderzoeken wat het verhaal achter de klacht is?

Antwoord 15

Het tuchtrecht heeft primair als doel het bewaken en bevorderen van de goede beroepsuitoefening. De zorg voor de cliënt en het handelen zoals een behoorlijk advocaat betaamt staan daarin centraal. Het tuchtrecht is niet bedoeld voor (financiële) genoegdoening voor een klager. Zie in dit verband ook de beantwoording van vraag 9 waaruit volgt dat de gang naar de tuchtrechter zich naar zijn aard niet leent voor omvangrijke schadevergoedingen of ingewikkelde beoordelingen van de vermeende onrechtmatigheid van gedragingen.

In antwoord op de vraag hoe praktisch uitwerking wordt gegeven aan het onderzoek naar het verhaal achter de klacht wil ik benadrukken dat het verhaal achter de klacht belangrijk is. De deken neemt een klacht in behandeling en onderzoekt deze (zie de artikelen 46c en 46d van de Advocatenwet). Daarbij wordt nadrukkelijk ook gekeken of de klacht in de minne kan worden opgelost. In dat kader worden vaak overleggen gevoerd tussen deken, klager en advocaat over de achtergrond van de klacht en wat de meest passende oplossing is.

Mocht een minnelijke oplossing niet tot de mogelijkheid behoren dan kan de klacht ter kennisneming van de raad van discipline worden gebracht. Als de klager daarom verzoekt, is de deken hem behulpzaam bij het opschrift stellen of verduidelijken van de klacht.

Vraag 16

Wat houden de informele interventies die bijdragen aan een lerende omgeving en intrinsieke motivatie concreet in? Was voor andere interventies in mindere mate sprake van intrinsieke motivatie en op welke wijze is dit in de praktijk naar voren gekomen?

Antwoord 16

In het Handhavingskader van oktober 2020 heeft het CvT uiteengezet welke interventiemogelijkheden het College heeft. Het CvT zoekt bij de handhaving de balans tussen enerzijds het stimuleren van de kwaliteit van het toezicht en de klachtbehandeling door dekens, en anderzijds het interveniëren als dat nodig is. Voor het CvT is het een bewuste keuze geweest om in de beginfase informele instrumenten te hanteren en heeft tot op heden geen aanleiding gezien om zijn wettelijke bevoegdheden in te zetten.

Het CvT en de dekens hebben een gezamenlijk doel en een gedeelde intrinsieke motivatie om de kwaliteit van het toezicht hoog te houden. Het aantal dekens waarop toezicht wordt gehouden is bovendien overzichtelijk. Dit maakt het voor het CvT goed mogelijk om gezamenlijk het gesprek over goed toezicht te voeren.

De informele interventies zijn enerzijds advies en stimulering en anderzijds het normoverdragend gesprek. Bij advies en stimulering gaat het om dekens te bewegen tot een verbetering van het toezicht. Te denken valt aan het bespreekbaar maken van verwachtingen ten aanzien van toezichtactiviteiten, het benoemen van verbeterpunten en het maken van vervolgafspraken om te constateren of er opvolging is gegeven aan de adviezen. Ook zal het CvT waar mogelijk en nodig zijn hulp aanbieden aan de deken voor het bereiken van het gewenste resultaat. Bij een normoverdragend gesprek worden zo nodig eerder afgegeven signalen opnieuw met de deken besproken en worden er concrete afspraken gemaakt voor de opvolging van aandachtspunten en acties.

Vraag 17

Worden constateringen zonder specifieke aanbeveling, zoals die op pagina 8 van het evaluatierapport waar wordt geconstateerd dat de financieringswijze van het toezicht mogelijk op gespannen voet staat met de onafhankelijkheid van het toezicht, ook meegenomen in de gesprekken met de NOvA of beperkt u zich tot (enkele) aanbevelingen uit het evaluatierapport?

Antwoord 17

Ik beperk mij niet tot enkel de aanbevelingen uit het evaluatierapport in mijn gesprekken met de NOvA.

Vraag 18

Vallen het CvT en het (nieuwe) dekenberaad onder de huidige Wet openbaarheid van bestuur en zouden zij ook onder de Wet open overheid vallen?

Antwoord 18

De Wet openbaarheid bestuur is van toepassing op bestuursorganen voor zover zij niet zijn uitgezonderd (zie artikel 1, eerste lid, onder d van de Wob). Het CvT is, evenals de overige in artikel 17a Advocatenwet genoemde organen van de NOvA, een bestuursorgaan dat niet is uitgezonderd van de werking van de Wet openbaarheid bestuur. Als na de uitwerking van de aanbevelingen het (nieuwe)dekenberaad voldoet aan de definitie van artikel 1:1, eerste lid, onder a, Awb, dan zal de Wet openbaarheid van bestuur van toepassing zijn op het (nieuwe) dekenberaad.

Voor wat betreft het voorstel van wet van de leden Voortman en Van Weyenberg houdende regels over de toegankelijkheid van informatie van publiek belang (Wet open overheid) (Kamerstuk 33 328) en het voorstel van wet van de leden Voortman en Van Weyenberg tot wijziging van wet houdende regels over de toegankelijkheid van informatie van publiek belang (Wet open overheid) (Wijzigingswet Woo) (Kamerstuk 35 112), geldt dat de hoofdstukken die zien op openbaarmaking uit eigen beweging, openbaarmaking op verzoek en uitzonderingen van toepassing zijn op bestuursorganen. Voor de volledigheid wordt in dit verband gewezen op artikel 8.8 van eerstgenoemd wetsvoorstel waarin wordt geregeld dat een aantal bepalingen uit genoemde hoofdstukken niet van toepassing zijn op de in de bijlage genoemde wetsartikelen.

Vraag 19

Hoe verklaart u de stijging van het aantal adviesaanvragen van advocaten over de toepassing en uitleg van de Wwft-voorschriften?

Antwoord 19

De stijging van het aantal adviesaanvragen is te verklaren door de groeiende bekendheid van het kenniscentrum WWFT. Daardoor weten steeds meer advocaten de weg naar het kenniscentrum te vinden met vragen over de toepassing van de WWFT in de dagelijkse praktijk.

Vraag 20

Acht u het aannemelijk dat het dekenberaad als bestuursorgaan kan worden aangemerkt? Zo ja, hoe wilt u dit vorm gaan geven? Krijgt het enkel beleidsbepalende of ook uitvoerende taken?

Antwoord 20

Ja, het is aannemelijk dat het dekenberaad als bestuursorgaan kan worden aangemerkt. De gedachte daarbij is wel dat het dekenberaad in ieder geval beleidsbepalende maar mogelijk ook uitvoerende taken krijgt. Op dit moment vindt de beleidsmatige uitwerking plaats van de aanbevelingen. Daarbij wordt de nodige zorgvuldigheid betracht en draagvlak gezocht. Het is daarom nog te vroeg om concreet aan te geven welke precieze taken en bevoegdheden een te formaliseren dekenberaad krijgt.

Vraag 21

Hoe ziet het voorstel eruit om de betaling van de deken via het dekenberaad te laten verlopen?

Antwoord 21

In de begroting 2021 van de NOvA zijn de kosten van het dekenberaad opgenomen, waaronder de vergoeding voor de voorzitters van het dekenberaad. Het betreft een experiment voor de duur van een jaar en mede afhankelijk van de uitkomsten van het experiment zal een nader voorstel volgen. Op dit moment ben ik bij de diverse organen hun zienswijze op de aanbevelingen aan het verzamelen en zal met hen bespreken wat de meest wenselijke vorm zal zijn die ook recht doet aan een evenwichtig stelsel.

Vraag 22

Kunt u de Kamer informeren of er een landelijke aanpak m.b.t. de rol van (sommige) advocaten bij ondermijnende activiteiten vanuit het toezicht bestaat?

Antwoord 22

Er is vanuit het dekenberaad landelijke aandacht voor de mogelijke betrokkenheid van advocaten bij ondermijnende activiteiten. Zo heeft er in 2020 een Wwft thema onderzoek plaatsgevonden, waar 50 kantoren zijn bezocht en onderzoek is gedaan naar de naleving van de Wwft in brede zin. Vanuit het dekenberaad is aangegeven dat de resultaten van dit onderzoek binnen afzienbare tijd openbaar gemaakt zullen worden. In 2021 zal er een thema onderzoek komen naar strafrechtadvocaten met betrekking tot derdengelden en de Wwft. Aan het aannemen van contante betalingen wordt tijdens de periodieke kantoorbezoeken aandacht besteed.

Vraag 23

Kunt u een indicatie geven van het aantal keer dat vanuit de rechterlijke macht een signaal over een advocaat werd afgegeven aan de deken in de afgelopen vijf jaar?

Antwoord 23

Door de rechterlijke macht zijn er in de periode 2015 tot 2020 in totaal 328 signalen afgegeven aan de deken.

Jaar

Aantal signalen vanuit rechterlijke macht

2015

60

2016

69

2017

65

2018

68

2019

66

Vraag 24

Antwoord 24

Door het Openbaar Ministerie zijn er in de periode 2015 tot 2020 in totaal 173 signalen afgegeven aan de deken.

Jaar

Aantal signalen van Openbaar Ministerie

2015

30

2016

34

2017

40

2018

33

2019

36

Vraag 25

Waardoor wordt de stijgende lijn in het percentage aselect gekozen bezochte kantoren in de afgelopen vijf jaar veroorzaakt? Is dit het gevolg van een andere aanpak? Zijn er minder signalen waardoor er minder kantoren zijn die naar aanleiding van een signaal bezocht worden?

Antwoord 25

Vanaf 2015 tot 2019 was er inderdaad een stijgende lijn te zien in het percentage aselect gekozen kantoren. In 2019 is het percentage aselect gekozen kantoren echter weer gedaald. Er is in die periode door de dekens geen andere aanpak in de selectie van kantoren gehanteerd. De select gekozen bezoeken zijn afhankelijk van signalen, die komen van ketenpartners, maar ook kan er een signaal zijn als er bijvoorbeeld meerdere klachten over een advocaat zijn binnen gekomen.

Jaar

% aselecte gekozen kantorenbezoeken

2015

70%

2016

85%

2017

91%

2018

92%

2019

81%

Vraag 26

In hoeverre worden het stelsel en de instrumenten die met invoering van de Wet positie en toezicht advocatuur geïntroduceerd zijn ook toegepast op advocaten uit andere (Europese) landen die in Nederland in functie optreden?

Antwoord 26

Het stelsel en de instrumenten die met de Wet positie en toezicht zijn geïntroduceerd zijn ook van toepassing op advocaten uit andere Europese landen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen bezoekende advocaten en «16h-advocaten».

De bevoegdheden en verplichtingen van bezoekende advocaten zijn geregeld in paragraaf 2a van de Advocatenwet. Bezoekende advocaten staan niet ingeschreven op het tableau van de NOvA maar zijn wel bevoegd om in Nederland ad hoc bepaalde werkzaamheden te verrichten. De bezoekende advocaat is daarbij gehouden aan dezelfde beroeps- en gedragsregels met inbegrip van de verordeningen. De bezoekende advocaat valt echter niet onder het toezicht van de deken. Wel valt de bezoekende advocaat onder het tuchtrecht en kan bij de deken een klacht tegen hem worden ingediend (artikel 60aa Advocatenwet).

De «16h-advocaat» is een advocaat die op grond van de Dienstenrichtlijn het recht heeft permanent dezelfde werkzaamheden uit te oefenen als een in Nederland ingeschreven advocaat, nadat hij zich heeft laten inschrijven op het tableau. De bevoegdheden en verplichtingen van de «16h-advocaat» zijn gelijk aan die van een in Nederland ingeschreven advocaat (paragraaf 2b en artikel 60aa Advocatenwet) met dien verstande dat de «16h-advocaat» onder zijn oorspronkelijke beroepstitel moet werken.

Vraag 27

Waarom wordt een vacature voor lidmaatschap van het CvT nooit openbaar gemaakt?

Antwoord 27

Het aanbevelen van Kroonleden van het CvT is belegd bij de algemene raad. De praktijk leert dat de aanbeveling van Kroonleden complex is om uit te voeren, onder meer vanwege mogelijke incompatibiliteit van functies. Bij het vervullen van de vacature is door de algemene raad tot nu toe eerst zelf gekeken naar geschikte kandidaten. De algemene raad heeft echter aangegeven bij de eerst volgende aanbeveling voor het lidmaatschap van de CvT een vacature openbaar te willen maken.

Vraag 28

Kunt u het CvT vragen u via (kwartaal)rapportages te informeren over de verbeteringen van het toezicht, dat de laatste jaren sterk verbeterd is volgens het rapport?

Antwoord 28

Ik word jaarlijks geïnformeerd over de werkzaamheden van het CvT via jaarverslagen. In die jaarverslagen wordt verslag gedaan van de verbeteringen van het toezicht dat de dekens uitoefenen. Deze zijn te raadplegen via de website van het CvT. Tegelijkertijd is het belangrijk om ook voortgang te behouden op de uitwerking van de aanbevelingen die de dekens en het CvT raken. Mede om die reden heb ik het CvT gevraagd mij vaker te informeren over de verbeteringen in het toezicht.

Vraag 29

Hoe ziet een kostenveroordeling voor de klager eruit in het geval van misbruik bij de tuchtprocedure?

Antwoord 29

Ten behoeve van een regeling voor een kostenveroordeling van de klager binnen het tuchtrecht zullen eerst de vragen van het Integraal Afwegingskader voor beleid en regelgeving beantwoord moeten worden en de mogelijke gevolgen voor andere beroepen die een wettelijk geregeld tuchtrecht kennen. Ik zal u hierover informeren bij de in mijn beleidsreactie toegezegde brief.

Vraag 30

Waar is de stelling op gebaseerd dat verder doorgevoerde onafhankelijkheid van het toezicht ten opzichte van de beroepsgroep zal leiden tot een minder effectief stelsel?

Antwoord 30

De onderzoekers hebben vanuit het oogpunt van onafhankelijkheid kritische kanttekeningen geplaatst bij de wijze van verkiezing van de deken. De onderzoekers bevelen aan om te voorzien in een andere verkiezingswijze van de deken, waarbij de deken door een ander gremium wordt verkozen en niet langer rechtstreeks door degenen op wie hij toezicht dient te houden. Dit zou leiden tot een versterking van zijn onafhankelijke positie.

In het rapport wordt toegelicht dat de onafhankelijke positie van het toezicht in theorie verder versterkt zou kunnen worden door elke band met de lokale orde te verbreken, bijvoorbeeld door een niet-advocaat als toezichthouder aan te wijzen. De onderzoekers noemen echter als nadelen dat dit ten koste gaat van de plaatselijke inbedding, de kennis van de beroepsgroep en het draagvlak voor het toezicht. Deze eigenschappen raken aan het zijn van een gezaghebbende en professionele toezichthouder en leveren op die wijze een bijdrage aan de effectiviteit van het toezicht.

Vraag 31

Waarom is het in de praktijk nooit voorgekomen dat drie kandidaten voor de positie van Kroonleden zijn aanbevolen aan de Minister?

Antwoord 31

Bij zogenoemde «zware» kandidaten is er praktisch altijd maar één voordracht. De ervaring leert dat deze gekwalificeerde kandidaten afhaken wanneer er sprake is van meerdere voordrachten en daarmee de kans dat zij afvallen. Als er een kans is op afvallen, stellen zij zich doorgaans geen kandidaat vanwege het daaraan verbonden afbreukrisico.

Vraag 32

Wordt overwogen om – in de uitwerking van aanbeveling 4 van het evaluatierapport – een onderscheid te maken tussen het opstellen en het vaststellen van beleidsregels voor de uitoefening van de taken ingevolge de Advocatenwet en de Wwft? Zijn er vergelijkbare stelsels waarin een orgaan als het dekenberaad beleidsregels opstelt, die vervolgens door een orgaan als het CvT worden vastgesteld?

Antwoord 32

Nee, dat wordt vooralsnog niet overwogen. De gedachte is om, eendachtig aanbeveling 5 van de onderzoekers, het te formaliseren dekenberaad de bevoegdheid te geven beleidsregels vast te stellen voor het toezichtuitoefening (artikel 45a) en de klachtbehandeling (artikel 46c). Wel wordt in het licht van een evenwichtig stelsel gekeken of er nog een rol zou moeten zijn voor het CvT bij het vaststellen van beleidsregels door het dekenberaad.

Als na de uitwerking van de aanbevelingen het (nieuwe) dekenberaad voldoet aan de definitie van bestuursorgaan dan geldt dat het (nieuwe) dekenberaad beleidsregels kan vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid (artikelen 1:1, eerste lid, onder a, en 4:81, eerste lid, Awb).

Vraag 33

Als overgegaan wordt tot uitvoering van aanbeveling 5 van het evaluatierapport, waar zullen de werkzaamheden van het CvT dan nog feitelijk uit kunnen bestaan? Kunt u dit concreet invullen met voorbeelden van werkzaamheden?

Antwoord 33

De werkzaamheden van het CvT zullen naar verwachting inhoudelijk niet veel veranderen als aanbeveling 5 wordt overgenomen. Aanbevolen is de bevoegdheid om beleidsregels vast te stellen over de wijze waarop dekens toezicht uitoefenen en klachten behandelen te laten vervallen, tegelijkertijd is de gedachte dat de bevoegdheden van het CvT zich ook gaan uitstrekken tot het dekenberaad. In de praktijk zal het CvT als systeemtoezichthouder blijven toezien op de werking van het toezicht en de klachtbehandeling door de deken (artikel 45i van de Advocatenwet). De huidige praktijk van het periodiek bezoeken van alle dekens om ter plekke onderzoek te doen, het doen van onderzoek naar aanleiding van signalen of andere informatie en het periodiek overleggen met (de voorzitters van) het dekenberaad, wordt naar verwachting voortgezet.

Bij de beleidsmatige uitwerking van de aanbevelingen wordt ook onderzocht of, en zo ja welke, extra bevoegdheden het CvT zou kunnen krijgen bijvoorbeeld vanwege de gewenste «checks and balances» in het toezichtstelsel. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een adviserende rol van het CvT bij het vaststellen van beleidsregels door het dekenberaad. Het CvT adviseert nu al over beleidsregels die in het dekenberaad worden besproken en die vervolgens door individuele dekens worden vastgesteld.

Vraag 34

Wordt nog nader onderzoek verricht of op andere wijze navolging gegeven aan de constatering op pagina 146 van het evaluatierapport dat de onderzoekers lastig kunnen vaststellen of lichtere klachten voldoende bij de klachten- en geschillencommissie worden aangebracht?

Antwoord 34

Ik heb begrepen dat het dekenberaad een onderzoek is gestart naar de klachtenprocedure zoals die er nu is. Hierin wordt ook gekeken naar de mogelijkheden om lichtere klachten af te laten doen door de Geschillencommissie Advocatuur. De uitkomsten van het onderzoek zal ik zo mogelijk betrekken in eerder genoemde beleidsbrief.

Vraag 35

Hoe, door wie en wanneer wordt bepaald wanneer sprake is van misbruik of lastig klaaggedrag bij het tuchtrecht?

Antwoord 35

In de praktijk hebben zowel de dekens als de tuchtrechters te maken met lastig klaaggedrag. De onderzoekers constateren dat lastig klaaggedrag een neveneffect is van de laagdrempeligheid van de tuchtrechtprocedure.

De deken is op grond van de Advocatenwet gehouden een onderzoek in te stellen naar iedere bij hem ingediende klacht (zie ook het antwoord op vraag 15). Ook klachten die gekwalificeerd kunnen worden als lastig klaaggedrag worden door de deken onderzocht. Dit vergt aanzienlijke capaciteit van de dekens en de ondersteunende bureaus.

Bij de tuchtrechter wordt lastig of problematisch klaaggedrag in eerste instantie gesignaleerd door de griffiemedewerkers en de griffiers. Vervolgens wordt informatie verzameld over potentiële klagers en komen één of meer voorzitters, waar mogelijk en nodig in gezamenlijk overleg, tot de beslissing om te «stoppen» met een klager en een zogeheten «stopbrief» te verzenden. Bij het maken van de afweging om het contact met de klager te verbreken wordt door tuchtrechter rekening gehouden met de Richtlijn voor het beëindigen van het contact met klager van de Nationale ombudsman uit 2013. Voorbeelden van uitspraken van onder andere de advocatuurlijke tuchtrechter inzake misbruik van klachtrecht zijn de te vinden op overheid.nl/ tuchtrecht.

Vraag 36

Is de wenselijkheid van een verlaging van het griffierecht in het tuchtrecht ook onderzocht?

Antwoord 36

Nee, de wenselijkheid van een verlaging van het griffierecht is niet als zodanig onderzocht. De onderzoekers hebben gekeken naar de introductie van het griffierecht. De introductie van het griffierecht is er op gericht geweest om te voorkomen dat voor de tuchtprocedure naar hun aard ongeschikte klachten niet in het tuchtrecht terecht komen. De onderzoekers geven aan dat het griffierecht van EUR 50 niet dusdanig hoog is dat veel gewicht in de schaal lijkt te leggen bij de afweging om een klacht door te zetten. De onderzoekers menen echter dat het drastisch verhogen van het griffierecht geen wenselijke ingreep is.


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Naar boven