Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 oktober 2018
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid van uw Kamer heeft op 5 juli jl. mijn
reactie gevraagd op de proeve van wetgeving over «Herstelgerichte afdoening via bemiddeling
in strafzaken», die op 27 juni 2018 werd aangeboden door de Universiteit van Maastricht
en de Stichting Restorative Justice Nederland (RJN). Graag voldoe ik aan dit verzoek.
In mijn brief van 11 juli 2018 ben ik ingegaan op het herstelrecht in het strafrechtelijk
domein.1 Ik heb twee toepassingen van herstelrechtvoorzieningen in het strafrecht onderscheiden:
herstelbemiddeling en mediation. Bij herstelbemiddeling is er sprake van begeleide
ontmoeting tussen slachtoffer en dader, gericht op bemiddeling en emotioneel herstel.
Deze vorm staat los van een strafrechtelijke procedure. Bij mediation worden het slachtoffer
en de dader in staat gesteld actief deel te nemen aan het oplossen van zaken die het
gevolg zijn van een gepleegd strafbaar feit. Als mediation tot een vaststellingsovereenkomst
leidt dan kan deze ter kennis worden gebracht van de officier van justitie of de rechter.
Zij kunnen er vervolgens rekening mee houden in het strafproces. In deze brief richt
ik mij op mediation.
Mediation in het strafrecht maakt een positieve ontwikkeling door. Uit informatie
van de rechtspraak en het openbaar ministerie blijkt dat het aantal strafzaken dat
wordt verwezen naar de mediationbureaus stijgt. Voor mediation in het strafrecht zijn
in de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid structureel middelen
opgenomen. Het merendeel van de gestarte mediations leidt tot een geslaagde uitkomst.
In 2017 gold dit voor 76% van de zaken, volgens het jaaroverzicht over 2017 van de
Raad van de Rechtspraak.
De positieve ontwikkelingen in de rechtspraktijk vinden plaats binnen het juridische
kader van artikel 51h Wetboek van Strafvordering. Op grond van het vierde lid van
dit artikel worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld
betreffende herstelrechtvoorzieningen waaronder bemiddeling tussen het slachtoffer
en de verdachte of tussen het slachtoffer en de veroordeelde. Het Besluit slachtoffers
van strafbare feiten is (mede) gebaseerd op artikel 51h, vierde lid, Sv en geeft hier
invulling aan door een aantal randvoorwaarden te stellen aan herstelbemiddeling. Hoofdstuk
6 van dit besluit betreft herstelrechtvoorzieningen. De groei van de mediation in
het strafrecht laat zien dat de wetgeving hiervoor voldoende ruimte biedt.
In mijn brief van 11 juli jongstleden heb ik uiteen gezet dat het van belang is om
in overleg met alle relevante partijen de lessen uit de huidige praktijk om te zetten
in een beleidskader en randvoorwaarden te benoemen die zijn gericht op kwaliteit en
het bewaken van de belangen van slachtoffer, verdachte én samenleving. Dit proces
moet in de tweede helft van 2019 zijn afgerond. Vervolgens wil ik kijken naar de mogelijke
behoefte aan nieuwe regelgeving. De proeve van wetgeving «Herstelgerichte afdoening
via bemiddeling in strafzaken» beschouw ik als een waardevolle inbreng in dit traject.
Daarbij kunnen ook de ketenpartners, zoals het OM en de Raad voor de Rechtspraak,
Slachtofferhulp Nederland, de reclassering en mediators hun mening geven.
Verder wijs ik op het project voor de Modernisering van het Wetboek van Strafvordering.
In dit verband is het voornemen om de inhoud van artikel 51h Sv. op te nemen in het
nieuwe boek 1. Naar aanleiding van de consultatie over de conceptboeken van het nieuwe
Wetboek van Strafvordering is aandacht gevraagd voor mediation. De Minister van Justitie
en Veiligheid en ik bezien of deze opmerkingen tot aanpassing van de desbetreffende
wettekst of memorie van toelichting moeten leiden. Hiermee wil ik niet wachten totdat
het bovengenoemde overleg met maatschappelijke partners is afgerond. Het voornemen
is om de wetsvoorstellen voor de modernisering Sv. in het eerste kwartaal van 2019
aan de afdeling Advisering van de Raad van State voor te leggen. Aangezien het een
zeer beperkt aantal punten betreft blijft er voldoende ruimte voor het genoemde overleg
en het geschetste beleidstraject in 2019. Aanpassingen die in een later stadium naar
voren komen en wenselijk of nodig blijken te zijn kunnen in het kader van de Invoeringswet
van het nieuwe wetboek worden opgenomen.
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker