29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde

Nr. 453 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 juli 2018

Op 13 april jongstleden heb ik uw Kamer geïnformeerd over de door Raad voor de rechtspraak (de Raad) aangekondigde reset van de digitalisering (KEI) en het evaluatieonderzoek van de reviewboard (Kamerstuk 29 279, nr. 420). Ik heb aangegeven dat om te kunnen doorgaan met de digitalisering van de rechtspraak er eerst moet zijn voldaan aan drie basisvoorwaarden: neuzen dezelfde kant op, juiste mensen op de juiste plek en heldere besturing en governance. Ik heb hier met uw Kamer over gesproken tijdens het Algemeen Overleg op 25 april (Kamerstuk 29 279, nr. 438) en heb toegezegd uw Kamer te informeren over hoe de Raad hieraan invulling zal geven. Op 5 juli ontving ik het verzoek van uw vaste commissie Justitie en Veiligheid om u voor het einde van het zomerreces 2018 te informeren over laatste stand van zaken KEI en daarbij aandacht te besteden aan de financiering hiervan en de lopende experimenten hiermee (ik begrijp dat daarmee de pilots worden bedoeld). Met deze brief beantwoord ik tevens dit verzoek.

Ik heb de afgelopen maanden intensief overleg gevoerd met de Raad en constateer dat er voortgang met de reset wordt geboekt. De Raad heeft mij schriftelijk geïnformeerd over de voorgenomen nieuwe strategische IV-governance, als invulling van één van mijn drie basisvoorwaarden: een heldere besturing en governance. De brief van de Raad van 27 juni jongstleden zend ik u hierbij1. Kern van de strategische IV-governance is dat de rollen en verantwoordelijkheden duidelijk zijn vastgelegd en dat leden van gremia zijn gemachtigd om besluiten te nemen. De governance voorziet in samenhangende en opvolgende besluitvormingsgremia voor de centrale onderdelen van de IV-governance zoals architectuur, portfolio monitoring, investeringen en strategie & innovatie. Multi-disciplinariteit en mogelijkheden voor snelle escalatie zijn daarin gewaarborgd.

Dat de Raad samen met de Presidenten tot deze nieuwe strategische IV-governance is gekomen, is een belangrijke en goede stap vooruit.

Maar voor een succesvolle reset moet ook nog veel gebeuren: op het gebied van de tactische en operationele governance en de andere basisvoorwaarden die ik in mijn brief van 13 april jl. noemde en op het inhoudelijke plan voor het vervolg van de digitalisering in het civiele recht en het bestuursrecht.2 Om de governance operationeel te krijgen moet de Raad naast de strategische IV-governance ook andere onderdelen van de totale structuur – het management en de operationele structuur – in goed onderling verband inrichten. Daarmee worden ook de integraliteit en slagkracht van besluitvorming bevorderd. De Raad heeft mij verder laten weten dat veranderkundige begeleiding wordt aangetrokken om de IV-governance werkend te krijgen. Het inhoudelijke (basis)plan voor de vormgeving van de digitalisering in het civiele recht en het bestuursrecht zal de komende maanden door de Raad in samenwerking met de gerechten en de informatievoorzieningsorganisatie van de rechtspraak worden vormgegeven. De Raad heeft mij ook laten weten de komende maanden op sleutelposten nieuwe medewerkers te werven die vorm zullen geven aan de digitalisering.

De Raad zal mij voor 1 november a.s. informeren over het nieuwe basisplan voor de digitalisering en de verdere uitwerking, implementatie en effecten van de nieuwe governance. Met het nieuwe basisplan zal er ook een eerste inschatting kunnen worden gemaakt van de financiële consequenties. Dat is op dit moment nog niet mogelijk.

Concluderend kan ik stellen dat voor het integrale beeld en mijn weging van de reset het nu nog te vroeg is. Ik vervolg daarover het overleg met de Raad en zal uw Kamer hierover voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Justitie en Veiligheid nader informeren.

De Raad heeft eerder aangegeven voor de zomer te zullen besluiten over de landelijke uitrol van de release Civiel 1.0. Hierbij gaat het om de verplichte digitale procesgang bij handelsvorderingen met verplichte procesvertegenwoordiging waarvoor sinds september 2017 een pilot loopt bij de rechtbanken Gelderland en Midden-Nederland. De Raad heeft mij in de hiervoor genoemde brief gemeld geen verzoek te zullen doen tot landelijke inwerkingtreding, omdat hij het niet verantwoord acht met de uitrol en doorontwikkeling door te gaan. Landelijke invoering zou betekenen dat veel tijd en energie moet worden gestoken in de invoering van programmatuur waarvan de kwaliteit omstreden is en die ver afstaat van de te ontwikkelen nieuwe oplossing voor digitale toegankelijkheid. Bovendien is het vanuit technisch oogpunt onontkoombaar dat de rechtspraak in de toekomst met een geheel nieuw systeem gaat werken. Gelet op bovenstaande concludeert de Raad dat landelijke implementatie geen doelmatige investering van energie, tijd en geld is.

Ik vind het verstandig dat de Raad er nu voor kiest te investeren in een betrouwbare, toekomstbestendige digitalisering. Gelet op het voorgaande acht ik het dus niet zinvol een besluit voor te dragen om de KEI-wetgeving met betrekking tot handelsvorderingen met verplichte procesvertegenwoordiging landelijk in werking te laten treden. Het vervolg van de digitalisering in het civiele recht en het bestuursrecht maakt zoals hiervoor aangegeven onderdeel uit van het basisplan, waaraan de Raad nu werkt.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
2

Van de digitalisering van civiel en bestuur in de organisatie van de rechtspraak moet worden onderscheiden de ontwikkeling van de keteninformatievoorziening in de strafrechtketen. Zie voor de ontwikkelingen op het terrein van de strafrechtketen de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid en mij van 29 juni 2018, Kamerstuk 29 279, nr. 447.

Naar boven