29 271
Algemeen kader herziening Wetboek van Strafvordering

nr. 6
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 maart 2007

Hierbij bied ik u het rapport van het WODC aan betreffende het onderzoek «Kringen rond de dader, grootschalig DNA-onderzoek als instrument in de opsporing»1. Het betreft een onderzoek naar de overwegingen die een rol spelen bij de inzet van grootschalig DNA-onderzoek. Onderzocht is op welke wijze dit opsporingsmiddel wordt gebruikt, wat de resultaten zijn die ermee worden behaald en welke factoren van invloed zijn op die resultaten. Aanleiding voor dit rapport was de behoefte meer zicht te hebben op de rol die grootschalige DNA-onderzoeken spelen in de opsporing en de rol die dit instrument in de opsporing zou kunnen gaan spelen.

In de reeds aan u toegezegde notitie «Toekomstverkenning DNA-onderzoek in strafzaken» (Kamerstukken II 2006/07, 29 271, nr. 5, blz. 2), die in het voorjaar van 2007 aan u zal worden toegezonden, zal ik ingaan op de conclusies en aanbevelingen uit dit rapport.

Hierop vooruitlopend heeft het College van procureurs-generaal reeds besloten de paragraaf over DNA-bevolkingsonderzoek in de instructie DNA-onderzoek aan te scherpen, zodat onduidelijkheden die zich in het verleden mogelijk hebben voorgedaan over het begrip grootschalig DNA-onderzoek, in de toekomst worden voorkomen.

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven