29 271
Algemeen kader herziening Wetboek van Strafvordering

nr. 2
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 oktober 2004

Inleiding

In mijn brief van 22 oktober 2003, Kamerstukken II 2003/04 29 271, nr. 1, over het Algemeen kader herziening Wetboek van Strafvordering heb ik aangekondigd u jaarlijks te berichten over de stand van zaken bij de uitwerking van de daarin vervatte uitgangspunten en voorstellen. Naar aanleiding van deze toezegging volgt hieronder een overzicht van de voortgang die op de verschillende terreinen is geboekt. Voor zover deze samenhangen met andere onderdelen van het wetgevingsprogramma, wordt het verband daarmee aangegeven.

Met genoegen heb ik kunnen constateren dat tijdens het hoofdlijnendebat met Uw Kamer op 4 februari 2004 (Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2003–2004, nr. 47, blz. 3197–3224) bleek dat een ruime meerderheid van de aan het woord zijnde fracties zich in het algemeen met de strekking van het kader, de gefaseerde uitwerking en de voorgenomen prioriteiten kon verenigen. Dit heeft ertoe geleid dat in de verschillende desbetreffende onderdelen van het wetgevingsprogramma gestaag voortgang heeft plaats gevonden. In het navolgende wordt eerst aangegeven hoe het gesteld is met de uitvoering van de onderwerpen die met voorrang zouden worden uitgewerkt. Daarna wordt ingegaan op de nieuwe werkzaamheden die volgend jaar zullen worden aangevat.

Ten slotte laat ik niet onvermeld dat het onderzoeksproject Strafvordering 2001 onder leiding van de hoogleraren M.S. Groenhuijsen en G. Knigge inmiddels zijn officiële afsluiting heeft gevonden door middel van de publicatie van het eindrapport Afronding en verantwoording, Deventer, 2004.

Uitwerking prioritaire onderwerpen

In de hiervoor vermelde brief van 23 oktober 2003 zijn als met voorrang in voorbereiding genomen wetsvoorstellen genoemd:

– de herziening van de positie van het slachtoffer,

– de uitbreiding en inbedding van de regeling voor buitengerechtelijke afdoening van overtredingen en lichtere misdrijven in het wetboek (de uitwerking van het derde spoor),

– de aanpassing van de regeling van de betekeningsvoorschriften,

– de stroomlijning van de regeling van het hoger beroep,

– de herstructurering van het vooronderzoek in strafzaken.

Het conceptwetsvoorstel ter versterking van de positie van het slachtoffer is op juli 2004 voor consultatie toegezonden aan de daarvoor in aanmerking komende organen van de strafrechtspleging en Slachtofferhulp Nederland. Na verwerking van de ingekomen adviezen zal het wetsvoorstel voor indiening bij de Ministerraad gereed worden gemaakt. Ik verwacht dat het wetsvoorstel in het voorjaar van 2005 bij uw Kamer zal kunnen worden ingediend.

Over het wetsvoorstel OM-afdoening heeft de Raad van State op 16 juli 2004 advies uitgebracht. Het Nader rapport is thans uitgebracht; het wetsvoorstel zal naar verwachting deze maand bij uw Kamer worden ingediend.

Over de aanpassing van de regeling van de betekeningsvoorschriften is inmiddels ook advies uitgebracht door de Raad van State. Het wetsvoorstel in bij Koninklijke Boodschap van 23 september 2004 (kamerstukken II 2004/05 29 805) bij uw Kamer ingediend.

De stroomlijning van de regeling van het hoger beroep is vorm gegeven in een conceptwetsvoorstel dat zeer onlangs 2004 voor consultatie aan de vaste adviesorganen uit de rechtspraktijk is toegezonden.

In het kader van de uitvoering van het Veiligheidsprogramma zijn vier zogenaamde «verbetervoorstellen» voorgesteld door de Raad voor de rechtspraak die eveneens voor een belangrijk deel waren ontleend aan de voorstellen van Strafvordering 2001, met voorrang in procedure genomen. Het betreft:

– het wetsvoorstel inbeslagneming en doorzoeking door rechter-commissaris (Kamerstukken 29 252), het wetsvoorstel wijziging regeling voorlopige hechtenis (Kamerstukken 29 253),

– het wetsvoorstel horen van getuigen (Kamerstukken 29 254),

– het wetsvoorstel verkorte bewijsvoering bekennende verdachte (Kamerstukken 29 255).

Deze voorstellen zijn gereed voor mondelinge behandeling door de Eerste Kamer. Gestreefd wordt naar inwerkingtreding van deze voorstellen op 1 januari 2005.

Ten aanzien van de herstructurering van het vooronderzoek in strafzaken is reeds opgemerkt dat het om een zeer veelomvattend onderwerp gaat dat nadere omlijning behoeft voordat concrete wetsvoorstellen in voorbereiding zullen worden genomen. Een eerste aanzet daartoe is reeds gegeven in het Algemeen kader, maar deze schets moet verder worden verfijnd.

In voorbereiding is genomen een wetsvoorstel, dat strekt tot herpositionering van het gerechtelijk vooronderzoek binnen het kader van het voorbereidende onderzoek. Dat brengt zoals aangekondigd in het Algemeen kader herziening Wetboek van Strafvordering, een herwaardering mee van de positie van de rechter-commissaris en een uitwerking van de positie van de officier van justitie als leider van het vooronderzoek. De dominante positie van de officier van justitie zal in de wettelijke regeling van het vooronderzoek beter tot uitdrukking komen. In dit wetsvoorstel zullen een aantal specifieke bevoegdheden van de rechter-commissaris die alleen kunnen worden uitgeoefend indien tevens een gerechtelijk vooronderzoek is gevorderd, worden losgekoppeld uit dat kader van het gerechtelijk vooronderzoek. Hiermee wordt de ontwikkeling die is ingezet met het hiervoor genoemde wetsvoorstel inbeslagneming en doorzoeking door de rechter-commissaris, doorgetrokken.

De herstructurering van het vooronderzoek komt neer op aanpassingen die voornamelijk zijn gebaseerd op systematische verbeteringen. Rekening moet evenwel worden gehouden met wijzigingen die voortvloeien uit andere beleidsoverwegingen. In dit verband noem ik bij voorbeeld de gewenste uitbreiding en verdieping van de mogelijkheden van het verkennend onderzoek zoals aangekondigd in de nota over terrorismebestrijding (Kamerstukken II 29 754, nr. blz. 12) en de uitbreiding van de bijzondere opsporingsbevoegdheden ten behoeve van terroristische misdrijven. Bovendien heeft de grote inzet die voor de uitvoering van de wetgevingsvoornemens uit laatst genoemde nota in verband met de daaraan toegekende hoge prioriteit, moet worden gereserveerd, consequenties voor het tempo waarin het werk aan de herziening van het Wetboek van Strafvordering ter hand wordt genomen.

In het licht van het voorgaande heb ik daarom besloten iets meer voorbereidingstijd te nemen voor het wetsvoorstel betreffende de herpositionering van de rechter-commissaris en dit gereed te maken voor consultatie in het voorjaar van 2005. Dit geeft tevens de gelegenheid om rekening te houden met de resultaten van twee evaluatieonderzoeken onder auspiciën van het WODC respectievelijk over de herziening van de regeling van het gerechtelijk vooronderzoek en de wettelijke regeling van de bijzondere opsporingsbevoegdheden. De resultaten van deze onderzoeken zullen uw Kamer naar verwachting nog dit jaar worden aangeboden.

Ik hoop u met het voorgaande voldoende te hebben ingelicht over de voortgang van de herziening van het Wetboek van Strafvordering.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven