29 268
Wijziging van de Werkloosheidswet in verband met afschaffing van de vervolguitkering

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot wijziging van de Werkloosheidswet in verband met afschaffing van de vervolguitkering.

De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

21 oktober 2003

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om de werkloosheidslasten terug te dringen en mitsdien de vervolguitkering af te schaffen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. WIJZIGING WERKLOOSHEIDSWET

De Werkloosheidswet wordt als volgt gewijzigd:

A

In het opschrift van Hoofdstuk IIA, in het opschrift van Afdeling I, paragrafen 1 en 2, van dat hoofdstuk alsmede in de artikelen 15, 52b, eerste lid, en 52d, derde en vijfde lid, vervalt: en vervolguitkering.

B

In het opschrift van Hoofdstuk IIA, Afdeling I, paragraaf 3, vervalt: en van de vervolguitkering.

C

Artikel 35c komt als volgt te luiden:

Artikel 35c

Indien tegelijkertijd recht bestaat op meer kortdurende uitkeringen en de som van de bedragen die aan deze uitkeringen zou moeten worden betaald groter is dan 70% van het minimumloon, wordt van elk van deze uitkeringen 70% van het minimumloon betaald, vermenigvuldigd met het aantal arbeidsuren terzake waarvan het betrokken recht bestaat gedeeld door het aantal arbeidsuren terzake waarvan recht op kortdurende uitkering bestaat.

D

Hoofdstuk IIA, Afdeling III, vervalt.

E

Artikel 52b, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Na de eerste zin wordt een zin toegevoegd luidende: Indien de resterende duur van het recht op uitkering op grond van hoofdstuk IIa bij herleving korter is dan zes maanden, ontstaat, nadat de geldende duur van die uitkering is verstreken en met inachtneming van de overige voorwaarden daarvoor, recht op uitkering voor het aantal arbeidsuren waarover het recht op uitkering op grond van hoofdstuk IIa is geëindigd, en bedraagt de duur van die uitkering zes maanden verminderd met de duur van de herleefde uitkering op grond van hoofdstuk IIa.

2. In de nieuwe derde zin wordt «Tevens ontstaat geen recht op uitkering indien, na toepassing van de vorige volzin» vervangen door: Geen recht op uitkering ontstaat indien, na toepassing van de eerste of tweede zin.

F

In artikel 52d, vierde lid, vervalt: of vervolguitkering.

G

Aan hoofdstuk XB wordt een artikel waarvan de nummering aansluit op het laatste artikel van dat hoofdstuk toegevoegd, luidende:

1. Hoofdstuk IIA, Afdeling III, zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van de wet van (datum) tot wijziging van de Werkloosheidswet in verband met afschaffing van de vervolguitkering (Stb.), blijft van toepassing op een recht op uitkering:

a. waarvan de eerste werkloosheidsdag is gelegen voor 11 augustus 2003;

b. ontstaan als gevolg van eindiging van de dienstbetrekking door opzegging, indien de aanzegging van de opzegging heeft plaatsgevonden voor de in onderdeel a genoemde datum;

c. ontstaan als gevolg van ontbinding door de rechter van de dienstbetrekking, indien de datum waarop de ontbinding is uitgesproken is gelegen voor de in onderdeel a genoemde datum.

2. De artikelen 48, 51 en 52, zoals die luidden op de dag voor inwerkingtreding van de in het eerste lid genoemde wet, blijven van toepassing op de persoon:

a. die voor 11 augustus 2003 recht op uitkering op grond van deze wet had, welk recht eindigt of is geëindigd op grond van het verrichten van werkzaamheden als werknemer, en die terzake van de verrichte werkzaamheden op of na 11 augustus 2003 een nieuw recht op uitkering krijgt, tot aan het moment waarop dat eerste recht zonder toepassing van de artikelen 43 en 50 zou hebben geduurd;

b. op wie het eerste lid, onderdeel b of c van toepassing is, en wiens recht als bedoeld in dat lid eindigt of is geëindigd op grond van het verrichten van werkzaamheden als werknemer, en die terzake van de verrichte werkzaamheden op of na 11 augustus 2003 een nieuw recht op uitkering krijgt, tot aan het moment waarop dat eerste recht zonder toepassing van de artikelen 43 en 50 zou hebben geduurd.

3. De artikelen 15, 35c, 52b, derde lid, en 52d, derde tot en met vijfde lid, zoals die luidden op de dag voor inwerkingtreding van de in het eerste lid genoemde wet, blijven van toepassing op de in het eerste en tweede lid bedoelde rechten respectievelijk personen.

4. Met opzegging als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt gelijkgesteld, ontslag als bedoeld in de artikelen 93 en 94 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement of een overeenkomstige bepaling van een soortgelijke regeling.

ARTIKEL II. WIJZIGING VAN DE TIJDELIJKE WET BEPERKING INKOMENSGEVOLGEN ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSCRITERIA

De Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3, vierde lid, wordt «vervolguitkering» vervangen door: uitkering.

B

In artikel 5 vervallen het vierde en vijfde lid.

C

Na artikel 5 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 5a

1. De uitkering bedraagt per dag 70% van het minimumloon.

2. Voor de werknemer die bij het ontstaan van zijn recht op uitkering zijn arbeidsuren, bedoeld in artikel 16 van de Werkloosheidswet, uit de dienstbetrekking waaruit hij werkloos werd niet volledig heeft verloren of wiens verlies van arbeidsuren tijdens de duur van de uitkering wijziging ondergaat, bedraagt de uitkering 70% van het minimumloon, vermenigvuldigd met het aantal uren werkloosheid per kalenderweek, gedeeld door het aantal arbeidsuren voorafgaande aan het intreden van het verlies van arbeidsuren waarnaar zijn recht is berekend. Het aantal arbeidsuren voorafgaande aan het verlies van arbeidsuren wordt bepaald met toepassing van artikel 16 van de Werkloosheidswet.

3. Voor de werknemer, die naast een uitkering op grond van deze wet een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten ontvangt, bedraagt de uitkering per dag 70% van een percentage van het minimumloon. Dat percentage is gelijk aan het verschil tussen 100 en het midden van de arbeidsongeschiktheidsklasse, waarin de werknemer is ingedeeld.

4. Op de herziening van de uitkering als gevolg van een wijziging van het minimumloon zijn de artikelen 3:41 en 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

5. De hoogte van de uitkering, bedoeld in artikel 4, derde en vierde lid, wordt niet anders vastgesteld dan dat deze na de eerste toepassing, bedoeld in artikel 2, eerste, tweede of derde lid, is vastgesteld of zou zijn vastgesteld indien de werkloze persoon geen arbeid had verricht, tenzij de werkloze persoon als gevolg van een volgende toepassing als bedoeld in artikel 2, eerste, tweede, of derde lid, in een andere arbeidsongeschiktheidsklasse wordt ingedeeld.

Artikel 5b

1. Indien de uitkering op grond van Hoofdstuk IIA, afdeling II, van de Werkloosheidswet berekend was naar een dagloon lager dan het minimumloon, bedraagt de uitkering per dag 70% van het dagloon.

2. De artikelen 45 en 46 van de Werkloosheidswet en de daarop berustende bepalingen zijn van overeenkomstige toepassing.

3. Artikel 5a, tweede lid, is van toepassing, met dien verstande dat in plaats van het minimumloon het dagloon in aanmerking wordt genomen. De eerste zin vindt geen toepassing voorzover bij de vaststelling respectievelijk herziening van het dagloon met de omstandigheden, bedoeld in artikel 5a, tweede lid, rekening is gehouden.

D

In artikel 10, eerste en tweede lid, wordt «artikel 5, vierde lid» vervangen door: de artikelen 5a en 5b.

ARTIKEL III. WIJZIGING VAN DE WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE EN GEDEELTELIJK ARBEIDSONGESCHIKTE WERKLOZE WERKNEMERS

In artikel 2, onderdeel a, ten tweede, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers vervalt: doch voor het bereiken van de leeftijd van 57,5 jaar.

ARTIKEL IV. INWERKINGTREDING

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. In dat besluit wordt zo nodig toepassing gegeven aan artikel 16 van de Tijdelijke referendumwet.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Naar boven