29 267
Wijziging van de artikelen 136 t/m 139 van het Reglement van Orde (vragenuur)

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 10 februari 2004

Algemeen

De Commissie voor de Werkwijze heeft met belangstelling kennis genomen van de opmerkingen en vragen uit zes fracties.

Daarbij vragen de leden van de PvdA-fractie om bezinning op het karakter van het vragenuur dat – zo zeggen zij – geen mini-interpellatie moet worden. De Commissie voor de Werkwijze deelt die mening en de voorstellen zijn er dan ook op gericht om, anders dan bij een interpellatie, een snelle uitwisseling van vragen en antwoorden mogelijk te maken waarbij het bewaken van de korte spreektijden zowel van de leden als van de bewindslieden wezenlijk is.

Niet duidelijk is waar de genoemde leden aan denken als zij aan het vragenuur het «oorspronkelijke karakter willen teruggeven». Het vragenuur is pas in 1966 ingevoerd in de Tweede Kamer. De belangrijkste veranderingen sindsdien zijn dat het mogelijk is ook vragen aan medeleden te stellen en de bewindslieden te interrumperen. Deze veranderingen moeten naar de mening van de Commissie voor de Werkwijze als verbeteringen worden beschouwd en dus niet worden teruggedraaid.

Het spoeddebat dat bij aanvaarding van het desbetreffende voorstel wordt gehouden als daarom gevraagd wordt door 30 leden, heeft een geheel ander karakter dan het vragenuur. Het is niet gebonden aan een totale duur van één uur, de leden zijn niet gebonden aan spreektijden van één of twee minuten, het kan plaatsvinden op elke vergaderdag en er kunnen moties worden ingediend. Waar het vragenuur vooral flitsend en levendig moet zijn, zal het spoeddebat méér politieke zwaarte hebben.

Vragenuur en de minister-president

Op een vraag uit de CDA-fractie, antwoordt de Commissie voor de Werkwijze dat het de Kamer is die bepaalt welke bewindslieden vragen moeten beantwoorden. Dit betekent enerzijds dat de minister-president niet zal kunnen weigeren om te verschijnen maar anderzijds dat de wens van een vragenstellend lid niet de doorslag geeft. De Voorzitter zal slechts dan de minister-president oproepen als hij ervan overtuigd is dat er een specifieke verantwoordelijkheid bij die bewindspersoon ligt, gebaseerd op het Reglement van Orde van de ministerraad.

De reglementaire vermelding van een apart vragenuur met de minister-president waar de leden van de fractie-D66 voor pleiten zou ofwel leiden tot een beperking van de flexibiliteit bij het oproepen van die bewindspersoon ofwel het karakter van dit vragenuur veranderen. Dit laatste geldt zeker indien het zou worden gebruikt voor een vrije «gedachtewisseling over de uitkomsten van kabinetsberaad en de politieke actualiteit» vergelijkbaar met de gedachtewisseling met de media vrijdagmiddag zoals genoemde leden suggereren. Het eerste zal het geval zijn omdat de minister-president dan logischerwijze niet meer voor het gewone vragenuur zou kunnen worden opgeroepen om daar inlichtingen te geven over de wijze waarop hij zijn specifieke bevoegdheden heeft uitgeoefend.

Artikel 136 tweede lid Aanmelden voor het vragenuur

De Commissie voor de Werkwijze wil in het Reglement niet verwijzen naar de laatste Regeling van werkzaamheden als begin van de termijn van aanmelding – zoals de leden van de fractie van de ChristenUnie voorstellen – omdat tot op het moment van sluiting van de vergadering op donderdag een Regeling van werkzaamheden kan worden ingelast. Het is dus nooit geheel zeker dat een Regeling na de middagpauze de laatste van die dag is.

Artikel 136 derde lid Bepalen welke vragen worden toegelaten tot het vragenuur

In antwoord op vragen uit de CDA-fractie deelt de Commissie voor de Werkwijze mee dat de Voorzitter desgevraagd in het Presidium achteraf verantwoording kan afleggen voor zijn afwegingen. Het behoort tot de standaardprocedure dat via de griffier van de betrokken commissie(s) wordt nagegaan of een onderwerp behandeld is dan wel op korte termijn geagendeerd wordt in een AO. Bij de beoordeling vallen vragen af die op die manier al elders gesteld hadden kunnen zijn of kunnen worden. Ook vallen vragen af die niet voldoen aan het criterium van actualiteit of urgentie.

De Commissie ziet geen reden om deze criteria in het Reglement zelf te vermelden omdat dit zou suggereren dat zij mechanisch kunnen worden toegepast.

Uit het grondwettelijk recht om inlichtingen te vragen – waar de leden van de fractie van de ChristenUnie naar verwijzen – vloeit naar de mening van de Commissie voor de Werkwijze geen recht voor om die inlichtingen ook mondeling, plenair te vragen. Wel mogen leden niet belemmerd worden in hun bevoegdheid om inlichtingen op andere wijze te krijgen, hetzij in AO's, hetzij langs de weg van schriftelijke vragen. De beoordeling door de Voorzitter van schriftelijke vragen verschilt dan ook wezenlijk van die van aangemelde mondelinge vragen. Voor de desbetreffende criteria verwijst de Commissie naar de nota naar aanleiding van het Verslag over stuk 29 266.

Volgorde van vragenstellers en spreektijden

De experimentele regeling die volgens het voorstel geformaliseerd wordt houdt in dat de vragensteller moet kiezen tussen hetzij interrumperen bij de beantwoording hetzij het stellen van nadere vragen. Zou de eerste vragensteller beide bevoegdheden hebben dan zou diens beslag op het vragenuur al gauw ten koste gaan van de andere vragenstellers en de andere vragenseries.

Om dezelfde reden wil de Commissie de vragensteller dwingen te kiezen tussen het stellen van een vraag aan een bewindspersoon en het stellen van een vraag aan een medelid. Anders ontstaat de noodzaak van twee antwoorden op één vraag hetgeen ten koste gaat van de tijd voor andere vragen. Uiteraard is de Voorzitter vrij om binnen de beschikbare tijd na de beantwoording aan een ander lid – eventueel van dezelfde fractie – de gelegenheid te geven de vraag te stellen die eerder vanwege de reglementaire beperking niet gesteld kon worden.

Het voorstel van de leden van de SP-fractie om de mogelijkheid van interrumperen na drie minuten in het Reglement op te nemen, is reeds verwerkt in onderdeel V van het voorstel van het Presidium. Om het flitsende, levendige karakter te bevorderen, is het nodig om vervolgvragen te binden aan een tijdslimiet van één minuut. Zou er meer tijd worden gegeven dan vervloeit het verschil tussen het vragenuur en een gewoon debat.

De Voorzitter van de Commissie,

F. W. Weisglas

De Griffier van de Commissie,

W. H. de Beaufort

Naar boven