29 266
Wijziging van artikel 135 van het Reglement van Orde (schriftelijke vragen)

nr. 3
TOELICHTING

Ter uitvoering van de artikelen 134e 135 van het huidige Reglement zendt de Griffier de door de Voorzitter toegelaten vragen aan de desbetreffende bewindspersoon of bewindspersonen met een begeleidende brief luidende:

Namens de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal heb ik de eer u mede te delen dat door het lid ..................... vragen overeenkomstig artikel 134 van het Reglement van Orde zijn ingediend. Ik verzoek u de vragen binnen drie weken te beantwoorden. Mocht u hiertoe niet in staat zijn, dan dient u dit onder opgave van redenen aan de Voorzitter te laten weten.

Indien de vragen niet binnen zes weken zijn beantwoord komen ze tijdens het mondelinge vragenuur van dinsdag ................... aan de orde. De tekst van de artikelen 134 en 135 van het Reglement van orde, met betrekking tot schriftelijke vragen, is aan ommezijde van deze brief afgedrukt.

De in deze standaardbrief bedoelde procedure is geheel in onbruik geraakt en het voorstel is dan ook het tweede lid van artikel 135, houdende de automatische verheffing van de schriftelijke tot mondelinge vragen waar de standaardbrief naar verwijst, te laten vervallen. Die procedure brengt een gebruik mee van het mondelinge vragenuur waarvoor het naar huidige inzichten niet bestemd is namelijk voor kwesties die per definitie niet actueel zijn – immers zes weken oud – en die waarschijnlijk ook andere criteria niet vervullen, omdat ze te detaillistisch of te technisch zijn. Het voorstel is om in plaats hiervan – naar het voorbeeld van het Belgische parlement – elke drie maanden een overzicht te publiceren van de vragen die gesteld zijn in een periode lopende van vier en een halve maand tot anderhalve maand voor de datum van publicatie en op die datum nog niet zijn beantwoord, dit ongeacht of de bewindspersoon conform het eerste lid om uitstel heeft gevraagd. Als gevolg van deze regeling blijft de termijn van zes weken (anderhalve maand) die het huidige tweede lid stelt als uiterste termijn voor beantwoording gehandhaafd.

Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om de leden erop te wijzen dat zij in hun schriftelijke vragen of in de toelichting daarop argumenten moeten geven indien zij beantwoording wensen binnen kortere termijnen dan drie weken (uitstelbriefje) respectievelijk zes weken (automatische publicatie). Die argumenten kunnen zijn gelegen in het ontstaan van onomkeerbare feiten binnen die termijn dan wel in de agendering van een kamerdebat binnen die termijn (hoewel de aangewezen weg in dat geval meestal via een commissie zal lopen). De Voorzitter zal bij het toelaten van vragen die zo'n afwijkende termijn bevatten de argumenten daarvoor toetsen. Bij het verlopen van deze, door het lid zelf en niet door het Reglement gestelde , termijn treedt niet de sanctie in werking als bedoeld in de nieuwe bepaling. Wel kan het desbetreffende lid bij de Regeling de aandacht vragen voor het verlopen van die termijn.

Naar boven