29 257
Wijziging van de Wet privatisering ABP in verband met de nadere normering van de indexatie van op 31 december 1995 ingegane pensioenen en reeds bestaande uitzichten op pensioen

nr. 7
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 april 2004

Hierbij doe ik u, zoals verzocht in de motie Omtzigt/Depla (Kamerstukken II 2003/04, 29 257 nr. 6), toekomen mijn bevindingen naar de wettelijke mogelijkheid om een nabestaandenpensioen op te bouwen, dan wel opgebouwde rechten voor een ouderdomspensioen om te ruilen voor het recht op nabestaandenpensioen.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

M. Rutte

1. Wettelijk recht om nabestaandenpensioen op te bouwen

De eerste vraag betreft de mogelijkheid van een wettelijk recht om nabestaandenpensioen op te bouwen. Ik acht een dergelijk recht niet passend binnen een pensioenstelsel als het Nederlandse waarin geen pensioenplicht bestaat.

Een wettelijk recht om nabestaandenpensioen op te bouwen terwijl er géén pensioenplicht bestaat, betekent dat dit wel een oplossing biedt voor de nabestaanden van werknemers, die binnen een collectieve pensioenregeling vallen, maar niet voor de nabestaanden van werknemers die zelf ook al geen ouderdomspensioen binnen een collectieve regeling kunnen opbouwen. Dergelijke huishoudens zijn dan feitelijk 2 keer de dupe; zij hebben geen toegang tot een collectieve pensioenregeling en kunnen daardoor noch ouderdomspensioen, noch nabestaandenpensioen opbouwen.

Uit het gebruik van de term «op te bouwen nabestaandenpensioen» leid ik af dat de indieners van de motie vinden dat een nabestaandenpensioen op risicobasis niet voldoet; in die situatie wordt immers niets opgebouwd, maar is uitsluitend het risico verzekerd, voor zover zich dat binnen de verzekerde periode voordoet.

Nog slechts enkele jaren geleden is artikel 2B, het wettelijk recht op uitruil van het nabestaandenpensioen in ouderdomspensioen in de Pensioen- en Spaarfondsenwet ingevoerd. Achterliggende gedachte bij dat uitruilrecht was dat de te ver doorgevoerde solidariteit die van alleenstaanden werd gevraagd moest worden verminderd. Tijdens de parlementaire behandeling is uitgebreid aan de orde gekomen dat naar verwachting het uitruilrecht zou leiden tot een versobering van de pensioenregelingen voor nabestaanden. Dit werd niet als een probleem gezien, gegeven de duidelijke trend naar (meer) economische zelfstandigheid van vrouwen. Zowel het amendement als de wetswijziging die uiteindelijk het recht op uitruil van opgebouwd nabestaandenpensioen in ouderdomspensioen in de pensioenwetgeving heeft verankerd is door uw Kamer goedgekeurd.

Het introduceren van een wettelijk recht op de omgekeerde uitruil betekent een breuk met het beleid van de afgelopen jaren.

2. Wettelijk recht om ouderdomspensioen om te ruilen in nabestaandenpensioen

Is er sprake van een maatschappelijk probleem dat rechtvaardigt, dat de wetgever ingrijpt in de bevoegdheid van sociale partners om in overleg de inhoud van pensioenregelingen vast te stellen, door het eisen van een wettelijk recht om ouderdomspensioen om te ruilen in nabestaandenpensioen?

De indieners van de motie zijn kennelijk van oordeel dat het antwoord op deze vraag bevestigend moet luiden omdat «een goed nabestaandenpensioen voor personen boven de 65 een essentieel onderdeel is van een goede pensioenregeling bij alle pensioenfondsen, inclusief het ABP».

Ik acht dat echter niet voldoende om overheidsingrijpen in de arbeidsvoorwaarde pensioen te rechtvaardigen. De hierna volgende gegevens brengen mij tot de overtuiging dat daarvoor ook geen reden is.

Uit de Pensioenmonitor, niet financiële gegevens van pensioenfondsen, van de Pensioen- & Verzekeringskamer met de stand van zaken per 1 januari 2003, tabel 3.3.5. blijkt dat bij 90% van alle pensioenfondsen sprake is van een verplichte regeling voor nabestaandenpensioen. Daarnaast bestaat bij 4,8% van de fondsen de mogelijkheid van een vrijwillige regeling. Bij 5,2% van de fondsen bestaat helemaal geen nabestaandenregeling. Voor slechts 4% van de actieve deelnemers bestaat niet de mogelijkheid deel te nemen in een collectieve regeling.

Uit tabel 3.3.6. blijkt dat de hoogte van het nabestaandenpensioen in 69,4% van het aantal pensioenen tussen de 70% en 80% van het te bereiken ouderdomspensioen bedraagt.

Uit tabel 3.3.7 blijkt dat voor actieve 55,5% van de deelnemers sprake is van een pensioen op basis van kapitaaldekking; voor 40,6% van deelnemers is sprake van een nabestaandenpensioen op risicobasis.

De Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen heeft desgevraagd laten weten dat een recht op omzetting van ouderdomspensioen bij het merendeel van de fondsen, waarbij een dergelijk recht relevant is, al bestaat. Indien sprake is van een nabestaandenpensioen op basis van kapitaaldekking is een dergelijk omruilrecht uiteraard niet relevant.

In artikel 2C van de PSW is geregeld dat een dergelijke uitruil sekseneutraal dient plaats te vinden.

3. Conclusie

Het bovenstaande overziend kom ik tot de conclusie dat er geen aanleiding bestaat om een wettelijk recht op het opbouwen van een nabestaandenpensioen te introduceren dan wel het om opgebouwde rechten voor ouderdomspensioen uit te ruilen voor een nabestaandenpensioen. Ik heb om die reden geen plannen om dit recht in de Pensioenwet te gaan introduceren.

Het opleggen van dwingende regelgeving is wat mij betreft geen doel op zich. Naast regelgeving zijn er andere, nog niet beproefde mogelijkheden, die tegemoet kunnen komen aan de motieven van de indieners van de motie.

Naar boven