nr. 7
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 april 2004
Hierbij doe ik u, zoals verzocht in de motie Omtzigt/Depla (Kamerstukken
II 2003/04, 29 257 nr. 6), toekomen mijn bevindingen naar de wettelijke
mogelijkheid om een nabestaandenpensioen op te bouwen, dan wel opgebouwde
rechten voor een ouderdomspensioen om te ruilen voor het recht op nabestaandenpensioen.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
M. Rutte
1. Wettelijk recht om nabestaandenpensioen op te bouwen
De eerste vraag betreft de mogelijkheid van een wettelijk recht om nabestaandenpensioen
op te bouwen. Ik acht een dergelijk recht niet passend binnen een pensioenstelsel
als het Nederlandse waarin geen pensioenplicht bestaat.
Een wettelijk recht om nabestaandenpensioen op te bouwen terwijl er géén
pensioenplicht bestaat, betekent dat dit wel een oplossing biedt voor de nabestaanden
van werknemers, die binnen een collectieve pensioenregeling vallen, maar niet
voor de nabestaanden van werknemers die zelf ook al geen ouderdomspensioen
binnen een collectieve regeling kunnen opbouwen. Dergelijke huishoudens zijn
dan feitelijk 2 keer de dupe; zij hebben geen toegang tot een collectieve
pensioenregeling en kunnen daardoor noch ouderdomspensioen, noch nabestaandenpensioen
opbouwen.
Uit het gebruik van de term «op te bouwen nabestaandenpensioen»
leid ik af dat de indieners van de motie vinden dat een nabestaandenpensioen
op risicobasis niet voldoet; in die situatie wordt immers niets opgebouwd,
maar is uitsluitend het risico verzekerd, voor zover zich dat binnen de verzekerde
periode voordoet.
Nog slechts enkele jaren geleden is artikel 2B, het wettelijk recht op
uitruil van het nabestaandenpensioen in ouderdomspensioen in de Pensioen-
en Spaarfondsenwet ingevoerd. Achterliggende gedachte bij dat uitruilrecht
was dat de te ver doorgevoerde solidariteit die van alleenstaanden werd gevraagd
moest worden verminderd. Tijdens de parlementaire behandeling is uitgebreid
aan de orde gekomen dat naar verwachting het uitruilrecht zou leiden tot een
versobering van de pensioenregelingen voor nabestaanden. Dit werd niet als
een probleem gezien, gegeven de duidelijke trend naar (meer) economische zelfstandigheid
van vrouwen. Zowel het amendement als de wetswijziging die uiteindelijk het
recht op uitruil van opgebouwd nabestaandenpensioen in ouderdomspensioen in
de pensioenwetgeving heeft verankerd is door uw Kamer goedgekeurd.
Het introduceren van een wettelijk recht op de omgekeerde uitruil betekent
een breuk met het beleid van de afgelopen jaren.
2. Wettelijk recht om ouderdomspensioen om te ruilen in
nabestaandenpensioen
Is er sprake van een maatschappelijk probleem dat rechtvaardigt, dat de
wetgever ingrijpt in de bevoegdheid van sociale partners om in overleg de
inhoud van pensioenregelingen vast te stellen, door het eisen van een wettelijk
recht om ouderdomspensioen om te ruilen in nabestaandenpensioen?
De indieners van de motie zijn kennelijk van oordeel dat het antwoord
op deze vraag bevestigend moet luiden omdat «een goed nabestaandenpensioen
voor personen boven de 65 een essentieel onderdeel is van een goede pensioenregeling
bij alle pensioenfondsen, inclusief het ABP».
Ik acht dat echter niet voldoende om overheidsingrijpen in de arbeidsvoorwaarde
pensioen te rechtvaardigen. De hierna volgende gegevens brengen mij tot de
overtuiging dat daarvoor ook geen reden is.
Uit de Pensioenmonitor, niet financiële gegevens van pensioenfondsen,
van de Pensioen- & Verzekeringskamer met de stand van zaken per 1 januari
2003, tabel 3.3.5. blijkt dat bij 90% van alle pensioenfondsen sprake is van
een verplichte regeling voor nabestaandenpensioen. Daarnaast bestaat bij 4,8%
van de fondsen de mogelijkheid van een vrijwillige regeling. Bij 5,2% van
de fondsen bestaat helemaal geen nabestaandenregeling. Voor slechts 4% van
de actieve deelnemers bestaat niet de mogelijkheid deel te nemen in een collectieve
regeling.
Uit tabel 3.3.6. blijkt dat de hoogte van het nabestaandenpensioen in 69,4% van het aantal pensioenen tussen de 70% en 80% van het te bereiken
ouderdomspensioen bedraagt.
Uit tabel 3.3.7 blijkt dat voor actieve 55,5% van de deelnemers sprake
is van een pensioen op basis van kapitaaldekking; voor 40,6% van deelnemers
is sprake van een nabestaandenpensioen op risicobasis.
De Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen heeft desgevraagd laten weten
dat een recht op omzetting van ouderdomspensioen bij het merendeel van de
fondsen, waarbij een dergelijk recht relevant is, al bestaat. Indien sprake
is van een nabestaandenpensioen op basis van kapitaaldekking is een dergelijk
omruilrecht uiteraard niet relevant.
In artikel 2C van de PSW is geregeld dat een dergelijke uitruil sekseneutraal
dient plaats te vinden.
3. Conclusie
Het bovenstaande overziend kom ik tot de conclusie dat er geen aanleiding
bestaat om een wettelijk recht op het opbouwen van een nabestaandenpensioen
te introduceren dan wel het om opgebouwde rechten voor ouderdomspensioen uit
te ruilen voor een nabestaandenpensioen. Ik heb om die reden geen plannen
om dit recht in de Pensioenwet te gaan introduceren.
Het opleggen van dwingende regelgeving is wat mij betreft geen doel op
zich. Naast regelgeving zijn er andere, nog niet beproefde mogelijkheden,
die tegemoet kunnen komen aan de motieven van de indieners van de motie.