Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 29255 nr. 4 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 29255 nr. 4 |
Vastgesteld 22 maart 2004
De vaste commissie voor Justitie1 belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De leden van de CDA-fractie zijn ingenomen met het onderhavige wetsvoorstel. Het is een degelijk geformuleerd voorstel dat – tezamen met andere wetsvoorstellen te dier zake – mee zal helpen aan een stroomlijning van de strafrechtsketen in het algemeen en die van de rechterlijke werkzaamheden in het bijzonder.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende voorstel. De regering heeft vier wetsvoorstellen naar de Kamer gestuurd die allen strekken tot het verbeteren van de efficiency in het strafproces. Dit wetsvoorstel maakt het mogelijk om bij een volledig bekennende verdachte, die niet op een later moment terugkomt op zijn verklaring en waarvan de advocaat niet pleit tot vrijspraak, de bewijsmiddelen niet in het vonnis uit te werken. Volstaan kan worden met een opsomming hiervan. Dit betekent een verlichting in de administratieve lasten voor de rechters en hun ondersteunend personeel. Onder de gestelde voorwaarden hebben wij hier in beginsel geen bezwaar tegen. De leden van de PvdA-fractie hanteren overigens als algemeen uitgangspunt dat het vonnis van de rechter moet worden beperkt tot die punten die tussen partijen in geschil zijn. Het huidige voorstel lijkt binnen dit uitgangspunt te passen. Binnen de waarborgen die met deze wetswijziging zijn gegeven, lijkt het belang van de verdachte niet (wezenlijk) aangetast. Bij de aan het woord zijnde leden bestaan nog enkele vragen.
De leden van de fractie van de VVD hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorgestelde wijziging van het Wetboek van Strafvordering strekkende tot aanpassing van de eisen te stellen aan de motivering van de bewezenverklaring bij een bekennende verdachte. Het wetsvoorstel behelst een wijziging van het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot de te stellen eisen aan de motivering van de bewezenverklaring bij een bekennende verdachte, het ziet op wijziging van de art. 138b Sv (verkort vonnis), 138c Sv (verkort proces-verbaal), 327a Sv (proces-verbaal in verband met een verkort vonnis) en 359/365a Sv (motivering in een schriftelijk vonnis) en geeft de zittingsrechter de mogelijkheid, afhankelijk van ingesteld appel, te komen tot een niet volledige uitwerking van de bewijsmiddelen De leden van de VVD-fractie zijn verheugd over de besparing van tijd die kan worden bereikt ten aanzien van de doorlooptijd van strafprocessen. Naar het oordeel van deze leden kan dit een aanzienlijke verlichting te zien geven voor het werk van de zittende- en – soms – de staande magistratuur. De rechtszekerheid voor de verdachte is echter een even groot goed en mag de wens het strafproces te stroomlijnen niet ondersneeuwen. Dit geldt ook als de verdachte bekent.
De leden van de SP-fractie hebben met kritische belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden bezien dit wetsvoorstel nadrukkelijk in samenhang met de andere wetsvoorstellen ter stroomlijning van het strafproces. Met de Nederlandse Orde van Advocaten en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak delen deze leden de opvatting dat het Wetboek van Strafvordering op onderdelen efficiënter kan worden ingericht om zodoende de slagvaardigheid van Justitie te vergroten. De leden van de SP-fractie zullen echter de wetsvoorstellen ook beoordelen in het licht van de rechtsbescherming van de verdachte. Instrumentaliteit en rechtsbescherming zijn immers twee kanten van dezelfde medaille.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden begrijpen dat de achterliggende gedachte van het wetsvoorstel is om de efficiency van het strafproces te vergroten. Het wetsvoorstel bepaalt dat bewijsmiddelen niet hoeven te worden uitgewerkt bij een verdachte die de tenlastelegging heeft bekend, maar dat met een opgave van de bewijsmiddelen kan worden volstaan. Voor de verdachte en het openbaar ministerie is de onderbouwing van de bewezenverklaring met uitgewerkte bewijsmiddelen in het geval van een bekennende verdachte minder noodzakelijk, aldus de memorie van toelichting.
Rechters en ondersteunend personeel hoeven na invoering van dit wetsvoorstel minder tijd te besteden aan het uitwerken van de bewijsmiddelen. Het wetsvoorstel levert daarmee een werkbesparing op, aldus de memorie van toelichting. De vraag is echter of er veel winst mee te behalen valt. Veelal zal in grotere zaken, zaken waarin een nadere uitwerking veel tijd vergt, geen sprake zijn van een «gave» bekentenis.
De leden van de fractie van D66 hebben met instemming kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel, waarin wordt voorgesteld om met de opgave van bewijsmiddelen te volstaan voor zover de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend. De leden van de fractie van D66 menen dat terecht wordt aangesloten bij de algemene ontwikkeling om de behandeling van strafzaken door de rechter te concentreren op geschilpunten en het komt hen voor dat de efficiëntie in strafzaken met het voorstel gediend is.
De leden van de CDA-fractie vinden dat de memorie van toelichting op zeer adequate wijze ingaat op de door de Nederlandse Orde van Advocaten, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak en het Openbaar Ministerie gemaakte opmerkingen. Duidelijk is dat dit wetsvoorstel ook in de rechtspraktijk op veel steun kan rekenen.
Boeiend zijn ook de opmerkingen dat de strafrechter zich steeds meer gaat richten op wat partijen verdeeld houdt. Ziet de regering in deze observaties een verschuiving in ons strafen strafprocesrecht van een inquisitoir naar een meer accusatoir stelsel. Acht de regering dit ook wenselijk?
Het is de leden van de CDA-fractie niet helemaal duidelijk hoe het wetsvoorstel voorziet in de situatie van een gedeeltelijke bekentenis. Immers in de memorie van toelichting (p. 4) merkt de regering op:
– «In gevallen waarin ter terechtzitting slechts «delen» van de tenlastelegging worden bekend, zal een combinatie van een opgave van bewijsmiddelen met een uitwerking op de andere delen al gauw te ingewikkeld, en daarmee niet efficiënt zijn» en op p. 12 van de memorie van toelichting wordt opgemerkt:
– «Verder wordt ook werkbesparing gerealiseerd in de gevallen waarin gedeeltelijk wordt bekend.» Kan de regering deze tegenstelling nader duiden?
Ten slotte vinden de leden van de CDA-fractie het een ernstig gemiste kans dat niet meteen het strafmaatappèl in behandeling is genomen. Als er iets tijdswinst oplevert, is het dat wel. Immers op een strafzitting van een gerechtshof worden vele zaken toch inhoudelijk behandeld, waarbij het overduidelijk alleen om een verlaging van de straf gaat. De leden van de CDA-fractie denken hierbij aan de vele artikel 8 WVW-procedures (rijden onder invloed). Kan de regering aangeven wanneer dat onderwerp in een wetsvoorstel aan de Kamer zal worden gezonden? Dat de leden van de CDA-fractie op grote spoed aandringen moge duidelijk zijn.
De leden van de PvdA-fractie verzoeken de minister nader toe te lichten waarom in het derde lid van artikel 359 Sv de woorden «daartoe redengevende feiten of omstandigheden, als zodanig in het vonnis aangewezen» worden vervangen door «de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen». Is het juist dat met de voorgestelde formulering het vonnis niet alleen de relevante passages in de bewijsmiddelen behoeft te bevatten? Indien het antwoord hierop bevestigend luidt, is de regering dan bereid alsnog de oude formulering te hanteren?
In het verlengde van dit wetsvoorstel verzoeken de aan het woord zijnde leden de regering of zij bereid is de termijn waarbinnen als gevolg van artikel 345, eerste en derde lid Sv uitspraak moet worden gedaan, te verlengen tot zes weken bij complexe zaken met meerdere verdachten indien de verdachten zich niet in voorlopige hechtenis bevinden, en tot vier weken indien zij zich hier wel in bevinden. Een dergelijke wetswijziging zal de kwaliteit van het vonnis ten goede komen en voorkomt in een aantal gevallen heropening van het onderzoek van de terechtzitting omdat de termijn van twee weken niet toerijkend is. Het bepaalde in artikel 67a, derde lid, Sv, biedt de voorlopig gehechte verdachte bescherming tegen een te lange duur van de voorlopige hechtenis als gevolg van de verlenging.
De leden van de SP-fractie hechten eraan allereerst op te merken dat tijdens de behandeling van de Justitiebegroting 2002 een door leden van de SP-fractie ingediende motie is aanvaard, waarin werd verzocht om criteria te ontwikkelen waaraan de motivering van een door de rechter opgelegde straf of maatregel moet voldoen en om de Kamer daarover te rapporteren. Volgens deze leden staat als een paal boven water dat beter uitgewerkte vonnissen alleen maar voordelen hebben, zowel voor het Openbaar Ministerie als voor de verdediging. Tevens wordt dan invulling gegeven aan de maatschappelijke legitimatie van vonnissen.
In de memorie van toelichting valt te lezen dat een departementale werkgroep inzake stroomlijning van het hoger beroep met voorstellen zal komen die dit onderwerp raken. De leden van de SP-fractie vragen de regering hoe het met deze – en mogelijk andere – voorstellen staat. Is het niet verstandig om de uitkomst van die onderzoeken af te wachten? De leden van de SP-fractie vragen de regering verder duidelijker aan te geven wat er onder een bekentenis moet worden verstaan. De Puttense moordzaak en andere zaken waarbij een bekentenis geen bekentenis bleek te zijn, staan deze leden nog vers in het geheugen. Bovendien duiken regelmatig berichten op in de media dat bepaalde verhoormethoden zodanig dominant zijn, dat van een vrijwillig afgelegde bekentenis geen sprake meer is. Het vervallen van de verplichting tot de uitwerking van bewijsmiddelen in een dergelijk geval betekent een grotere kans op rechterlijke dwalingen. Welke waarborgen zijn er in het wetsvoorstel opgenomen om dit te voorkomen?
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat met betrekking tot een bekentenis eerst zal moeten worden vastgesteld wat nu feitelijk wordt bekend. Als je bij de politie hebt bekend dat je van de baas gestolen hebt, heb je dan ook «verduistering» bekend, mocht dat feit later op de tenlastelegging staan? En wat te doen bij een gedeeltelijke bekentenis? In dat geval lijkt een gedeeltelijke uitwerking en een gedeeltelijke opgave van bewijsmiddelen niet doelmatig. Hoe wordt voorkomen dat het begrip bekentenis in de praktijk ruim wordt uitgelegd om de bewijsmiddelen niet te hoeven uitwerken?
Nu nog meer de nadruk wordt gelegd op een bekentenis, verdient het aanbeveling dat een verdachte zich tijdens het verhoor door de politie mag laten bijstaan door een raadsman. Is de regering hier een voorstander van?
De leden van de D66-fractie signaleren dat de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak verwacht dat de met het wetsvoorstel te behalen tijdswinst betrekkelijk gering zal zijn. Wat is de reactie van de regering op deze kanttekening van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak? Waarop baseert de regering haar verwachting dat de tijdswinst die met het voorstel behaald kan worden wel degelijk aanzienlijk is?
De Nederlandse Orde van Advocaten geeft aan meer efficiëntie en tijdswinst te verwachten van een betere toepassing van automatisering. Op welke wijze wordt momenteel gewerkt aan een verbetering van automatiseringstoepassingen in de rechterlijke macht, zo vragen de leden van de fractie van D66. Volgens deze leden kan de efficiëntie in strafzaken ook worden bevorderd door de officier van justitie en de bekennende verdachte de mogelijkheid te geven om een strafzaak met een contractsvoorstel aan de rechter voor te leggen. Wanneer de rechter dit contract alleen nog marginaal hoeft te toetsen, zou dat de rechterlijke macht een grote tijdsbesparing kunnen opleveren, zonder dat de rechten van verdachten in het geding komen. Wat is de reactie van de regering op dit voorstel van de leden van de fractie van D66? Is de regering bereid dit voorstel in het voorliggende voorstel te voegen of het te verwerken in een afzonderlijk wetsvoorstel? Zo neen, waarom niet?
De motivering van de bewezenverklaring
De leden van de CDA-fractie onderstrepen wat de regering opmerkt in paragraaf 3 van de memorie van toelichting, namelijk dat de kans op onterechte bewezenverklaringen in de gevallen waarin de verdachte een geloofwaardige bekentenis aflegt, gering is. Ook kunnen zij zich vinden in de niet-verplichtheid van deze nieuwe mogelijkheid. Aan het wijze oordeel van onze rechters kan deze mogelijkheid met een gerust hart overgelaten worden.
De leden van de VVD-fractie constateren dat de rechter de bevoegdheid krijgt om af te zien van de gebruikelijke motivering. Het gaat dus niet om een verplichting dit te doen. Zij vinden dit verstandig omdat het de rechter de vrijheid geeft om alsnog een meer uitgebreide motivering te geven indien de omstandigheden van het geval hier om vragen. Zijn deze omstandigheden bijvoorbeeld aangewezen indien een verdachte bij voortduring heeft ontkend, er weinig ondersteunend bewijs is en pas op het laatste moment de verdachte alsnog bekend?
Een verdachte kan afzien van appel, maar heeft naar het oordeel van de leden van de fractie van de VVD dan nog wel recht op het kunnen beoordelen van de wijze waarop de zittingsrechter is gekomen tot een veroordelend vonnis. Kan de regering aangeven hoe in het voorstel dit recht tot uiting komt?
De leden van de SP-fractie vragen de regering hoe zij de kritiek beoordeelt van mr. G.J.M. Corstens, namelijk dat door de nieuwe regeling de sluizen worden opengezet voor passages uit bewijsmiddelen die per saldo voor de bewezenverklaring niet relevant zijn? (NJB 2003, p. 2237 «de bekennende verdachte»).
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat het Gerechtshof in Arnhem thans een proef uitvoert met de motivering van arresten. Raadsheren gaan arresten uitgebreider motiveren, in de hoop bij verdachten en in de samenleving meer begrip te kweken voor de keuzes die rechters maken. Er valt veel voor te zeggen om ook, zonder dat sprake is van een bekennende verdachte, te volstaan met een verkorte aanduiding van de bewijsmiddelen, indien de rechter in een nadere bewijsoverweging en strafmaatoverweging aangeeft waarom de gekozen bewijsmiddelen redengevend zijn voor de bewezenverklaring en opgelegde straf. Is de regering een voorstander van een uitbreiding van voornoemde proef en deze te bestendigen door middel van wetgeving?
Samenstelling:
Leden: Van de Camp (CDA), De Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Vos (GL), Rouvoet (CU), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wilders (VVD), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Voorzitter, Çörüz (CDA), Verbeet (PvdA), Ondervoorzitter, Wolfsen (PvdA), De Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (LPF), Griffith (VVD), Van der Laan (D66), Visser (VVD), Azough (GL) en Vacature (algemeen).
Plv. leden: Van Hijum (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Halsema (GL), Van der Staaij (SGP), Kalsbeek (PvdA), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Arib (PvdA), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Varela (LPF), Joldersma (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Hermans (LPF), Örgü (VVD), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Karimi (GL) en Vergeer (SP).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29255-4.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.