A
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 september 2003
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen
op 23 september 2003. De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring
van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één
van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel
dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 23
oktober 2003.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste
lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State
gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen
het op 8 mei 2003 te Stockholm totstandgekomen verdrag tussen het Koninkrijk
der Nederlanden en het Koninkrijk Zweden betreffende het afzien van de vergoeding
van de uitkeringen aan werklozen (Trb. 2003, 109 en 131).1
Een toelichtende nota bij het verdrag treft u eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. G. de Hoop Scheffer
TOELICHTENDE NOTA
1. Algemeen
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt omdat het
uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vijfde lid
jo vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).
Artikel 69 van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van de Europese
Gemeenschap van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen
op werknemers en zelfstandigen alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen
de Gemeenschap verplaatsen (PbEG L149/2), zoals laatstelijk gewijzigd bij
verordening (EG) nr. 1386/2001 van de Raad van de Europese Unie van 5 juni
2001 (PbEG L187/1) (hierna: de verordening), biedt de mogelijkheid aan werklozen
voor een periode van drie maanden naar een andere lidstaat te gaan om daar
werk te zoeken. Gedurende deze periode behouden zij het recht op werkloosheidsuitkering
van het bevoegde land. Het bevoegde orgaan is het orgaan van de lidstaat aan
de wettelijke regeling, waarvan de uitkeringsgerechtigde gedurende zijn laatste
werkzaamheden als werknemer of zelfstandige onderworpen is geweest. Het orgaan
van het land waar de uitkeringsgerechtigde naar werk gaat zoeken, betaalt
de uitkering aan de uitkeringsgerechtigde ten behoeve van het bevoegde orgaan.
Artikel 70 van de verordening bepaalt dat het bevoegde orgaan verplicht is
het bedrag van deze uitkering te vergoeden. De hoogte van deze vergoeding
wordt vastgesteld, hetzij op grond van de werkelijke uitgaven van het orgaan
dat de uitkering uitbetaalt, hetzij op grond van vaste bedragen. Artikel 70,
derde lid, van de verordening bepaalt dat twee of meer lidstaten onderling
andere wijzen van vergoeding kunnen vaststellen, dan wel van iedere vergoeding
kunnen afzien.
De afhandeling van de vergoedingen over en weer laat vaak lang op zich
wachten en gaat gepaard met relatief hoge administratieve kosten. Daarom hebben
het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Zweden besloten om een verdrag
te sluiten waarin wordt afgesproken de vergoedingen tegen elkaar te laten
wegvallen.
2. Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1
Dit artikel bepaalt dat het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk
Zweden over en weer afzien van vergoeding van werkloosheidsuitkeringen die
door de bevoegde organen van beide landen worden betaald op grond van artikel
69 van de verordening.
Artikel 2
Dit artikel regelt in het eerste lid de inwerkingtreding van het verdrag.
Het tweede lid bepaalt dat deze regeling van toepassing zal zijn ten aanzien
van E 303-formulieren met vertrekdatum 1 januari 2002 of later. E 303-formulieren
zijn verklaringen inzake behoud van het recht op werkloosheidsuitkeringen,
en één deel hiervan geldt als waardedocument voor de uitbetaling
van de werkloosheidsuitkering door het bevoegde orgaan van de lidstaat waar
de werkloze werk zoekt.
Artikel 3
Dit artikel regelt de beëindiging van dit verdrag.
3. Koninkrijkspositie
Aangezien de verordening voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden
alleen geldt voor Nederland, zal dit verdrag ook alleen voor Nederland gelden.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
M. Rutte
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. G. de Hoop Scheffer