29 212
Wijziging van de Wet op het notarisambt (Reparatiewet Wet op het notarisambt)

nr. 6
VERSLAG

Vastgesteld 11 november 2003

De vaste commissie voor Justitie1 belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel en hebben geconstateerd dat dit voorstel van overwegend technische aard is. Toch hebben zij nog een aantal vragen en op- en aanmerkingen.

Deze leden vragen allereerst wat de planning is voor de wijziging van de Wet op het notarisambt die meer inhoudelijk van aard is. De leden van de CDA-fractie vragen verder wat het oordeel is van de regering over het voorstel van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) om een verordening op de kwaliteit mogelijk te maken. Deze leden hechten zeer aan een kwaliteitszorgsysteem op alle notariskantoren en vragen of daartoe artikel 61, tweede lid, wordt gewijzigd om zo een basis te bieden voor een verordening op de kwaliteit.

Artikelsgewijs

H

In het voorgestelde artikel 17 wordt het de notaris verboden te handelen en te beleggen in registergoederen of effecten, tenzij hij redelijkerwijs mag verwachten dat hierdoor zijn onpartijdigheid of onafhankelijkheidniet niet kan worden beïnvloed. De leden van de CDA-fractie hechten zeer aan die onpartijdigheid en onafhankelijkheid en zijn daarom ook verheugd over een wettelijke regeling. Heeft de regering overwogen voor meerdere beroepsgroepen een zelfde regeling te ontwerpen, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de CDA-fractie vragen of en hoe de notaris kan beoordelen of er sprake is van de genoemde uitzonderingssituaties. Kan deze situatie als gevolg van zijn notariële werkzaamheden niet met de dag wijzigen en waarom heeft de regering dan niet gekozen voor een algeheel verbod op het handelen en beleggen in registergoederen en effecten, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Begrijpen deze leden het goed dat de bewijslast voor het niet strijdig zijn met de voorgestelde bepaling bij de notaris ligt?

Deze leden constateren dat in de Verordening Beroeps- en gedragsregels van de KNB wordt gesproken over actieve belegging. Wat is het verschil met de voorgestelde bepaling waarin slechts over beleggen wordt gesproken, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Zij vragen verder of dit betekent dat ook het bezit van effecten verboden is. Voorts vragen de leden van de CDA-fractie of onder effecten moet worden verstaan effecten zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet toezicht effectenverkeer 1995.

De leden van de CDA-fractie constateren dat de voorgestelde bepaling ook ziet op handel in effecten van beursgenoteerde vennootschappen, waar de oorspronkelijke Verordening dat niet regelde. Kan de regering toelichten waarom hiervoor is gekozen, temeer daar handel met voorwetenschap in andere wetten reeds is verboden.

M

In het voorgestelde artikel 29 wordt evenals in het geldende artikel 14 nog steeds uitgegaan van de leeftijdsgrens van de notaris van 65 jaar. Heeft de regering het voornemen om, gezien het regeringsbeleid ter zake, in de toekomstige wijziging van de Wet op het notarisambt het mogelijk te maken dat de notaris vrijwillig kan besluiten ook na zijn 65e jaar zijn ambt te blijven uitoefenen, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

U

De leden van de CDA-fractie vragen of niet bedoeld is dat parafering van een blad (dat uit twee bladzijden bestaat) voldoende is om wijziging van dat blad achteraf onmogelijk te maken.

W

De leden van de CDA-fractie constateren dat als gevolg van de wijziging in het eerste lid van artikel 49 ook een wijziging van het tweede lid noodzakelijk is.

X

De leden van de CDA-fractie hebben al eerder laten blijken dat zij hechten aan een onafhankelijke geschillenbeslechting. Zij verwijzen daarvoor ook naar motie Jan de Vries c.s. (Kamerstuk 23 706, nr. 52). In dat licht vragen de leden van de CDA-fractie waarom de regering in het voorgestelde artikel 55, tweede lid, de mogelijkheid open houdt dat de voorzitter van de ring een beslissing neemt op een geschil waarbij hijzelf of andere bestuursleden van de ring betrokken zijn. De aan het woord zijnde leden vragen waarom in dat geval alleen op verzoek van één van de partijen de voorzitter van de KNB besluit dat een voorzitter van een andere ring de beslissing neemt. De bescherming van de positie van de consument noopt er in de ogen van de leden van de CDA-fractie toe, dat in alle gevallen waarbij er sprake is van betrokkenheid van de voorzitter of een ander bestuurslid een voorzitter van een andere ring wordt aangewezen.

De voorzitter van de commissie,

De Pater-van der Meer

Adjunct-griffier van de commissie,

De Groot


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Vos (GL), Rouvoet (CU), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wilders (VVD), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Verbeet (PvdA), ondervoorzitter, Lazrak (SP), Wolfsen (PvdA), Tonkens (GL), De Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (LPF), Griffith (VVD), Van der Laan (D66) en Visser (VVD).

Plv. leden: Van Hijum (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Halsema (GL), Van der Staaij (SGP), Kalsbeek (PvdA), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Vergeer (SP), Arib (PvdA), Karimi (GL), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Varela (LPF), Joldersma (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Hermans (LPF), Örgü (VVD), Lambrechts (D66) en Rijpstra (VVD).

Naar boven