29 210
Wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Belastingplan 2004)

29 208
Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001, de Wet op de loonbelasting 1964 en enkele sociale zekerheidswetten c.a. (Levensloopregeling)

nr. 99
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 mei 2004

Het kabinet streeft ernaar om op een evenwichtige wijze invulling te geven aan zowel de beleidsmatige noodzaak om met het oog op de vergrijzing de huidige fiscale prikkels voor vervroegd stoppen met werken weg te nemen als aan de wens om meer ruimte te bieden voor levensloopgericht beleid, waarbij individuele keuzevrijheid en eigen verantwoordelijkheid voorop staat. De basis voor dit beleid is vastgelegd in het Hoofdlijnenakkoord, en heeft aanvankelijk uitwerking gekregen in het Belastingplan 2004 en het wetsvoorstel Levensloopregeling.

Naar aanleiding van de afspraken in het kader van het Najaarsakkoord van 18 november 2003 heeft het kabinet de aanvankelijk in het Belastingplan 2004 opgenomen maatregelen ten aanzien van de beëindiging van de fiscale faciliëring van VUT- en prepensioen-regelingen en het wetsvoorstel Levensloopregeling aangehouden. Doel hiervan was het creëren van tijd voor nader overleg tussen het kabinet en de Stichting van de Arbeid over het gehele stelsel van fiscale faciliëring ten behoeve van VUT/prepensioen en levensloop met als inzet het bereiken van overeenstemming voor april over het per 1 januari 2006 in te voeren stelsel, alsmede eventuele overgangsregelingen. De Stichting van de Arbeid heeft in haar verklaring van 18 november 2003 aangegeven dat het bereiken van overeenstemming over dit stelsel een voorwaarde is om voor het jaar 2005 een tot nul naderende contractloonstijging aan CAO-partijen te adviseren. Kabinet en Stichting van de Arbeid waren overeen gekomen dat in april 2004 overeenstemming over een nieuw stelsel van VUT, prepensioen en levensloop bereikt zou moeten zijn.

Gezien de grote belangen voor zowel het kabinet als de sociale partners is de afgelopen maanden intensief door partijen overlegd. Het kabinet heeft in dat kader een aantal fundamentele handreikingen gedaan om tot overeenstemming met de Stichting van de Arbeid te komen. Bij deze voorstellen heeft het kabinet gezocht naar een balans tussen enerzijds de wens van een aantal partijen in de Stichting van de Arbeid om de fiscale faciliëring van collectieve VUT- en prepensioenregelingen deels in stand te laten en anderzijds de wens van het kabinet om de huidige fiscale prikkels voor vervroegd stoppen met werken weg te nemen en meer ruimte te bieden voor individueel levensloopgericht beleid.

Op basis van het bovengenoemde uitgangspunt heeft het kabinet in het kader van de onderhandelingen een compromisvoorstel aan de Stichting van de Arbeid voorgelegd. Dit voorstel bestond uit de volgende elementen:

1. Ten aanzien van het fiscale kader voor vervroegde pensionering is een verruiming voorgesteld ten opzichte van het Belastingplan 2004 (fiscale spilleeftijd 65 jaar) door de omkeerregel in stand te laten voor (collectieve) VUT1- en prepensioenregelingen met een spilleeftijd vanaf 63,5 jaar, een uitkeringsniveau van maximaal 70% van het laatstverdiende loon en de mogelijkheid van «opting-out» voor individuele werknemers. «Opting-out» houdt in dat de deelnemers in een (fiscaal gefacilieerde) collectieve regeling keuzevrijheid wordt geboden om op vrijwillige basis de deelname hieraan te beëindigen. Door niet deel te nemen hoeft de individuele werknemer geen bijdrage (meer) te betalen voor de collectieve regeling en krijgt deze individuele werknemer de bijdrage die de werkgever voor hem doet bij zijn loon.

2. Een verruiming van het fiscale kader voor het ouderdomspensioen ten opzichte het Belastingplan 2004 door de daarin opgenomen verlaging van het maximaal fiscaal gefacilieerde ouderdomspensioen van 100% naar 70% van het laatstverdiende loon te laten vervallen. Hierdoor wordt met name voor degenen die reeds op jonge leeftijd zijn begonnen met werken de mogelijkheid geboden om een op 65 jarige leeftijd ingaand ouderdomspensioen boven 70% van het laatstverdiende loon op te bouwen. Omdat de mogelijkheid blijft bestaan om het ouderdomspensioen eerder in te laten gaan (met toepassing van actuarieële herrekening), kan dan reeds vóór 65 jaar met ouderdomspensioen worden gegaan. Deze mogelijkheid komt bovenop de hierboven genoemde verruiming van het fiscale kader voor vervroegde pensionering.

3. Een alternatief voor de aanvankelijk in het Belastingplan 2004 opgenomen heffingssystematiek voor omslaggefinancierde regelingen die inhield dat in één keer belasting over de aanspraken betaald zou moeten worden. Deze heffing zou direct voorafgaande aan de eerste uitkering worden opgelegd. Om tegemoet te komen aan de kritiek die op het voorgestelde systeem werd geuit, heeft het kabinet in plaats van deze wijze van belastingheffing een fiscaal regime voorgesteld waarbij, in het geval dat omslaggefinancierde regelingen niet voldoen aan de hierboven geformuleerde voorwaarden voor fiscale faciliëring (spilleeftijd 63,5 jaar, maximaal uitkeringsniveau van 70% van het laatstverdiende loon en de mogelijkheid van «opting-out»), het werknemersdeel van de premies, de werkgeversbijdrage en de uitkeringen worden belast.

4. Het kabinet heeft daarbij de bereidheid getoond om de onder punt 3 genoemde belastingheffing op de werknemerspremies en de werkgeversbijdragen in geval van omslaggefinancierde regelingen geleidelijk te introduceren, zodat sociale partners meer tijd krijgen om deze regelingen aan te passen aan het nieuwe fiscale kader. Gedurende deze overgangsperiode van geleidelijke introductie geldt de verplichte mogelijkheid van «opting-out» voor VUT- en het omslaggefinancierde deel van prepensioenregelingen niet.

5. Een verruiming van de levensloopregeling ten opzichte van het aanvankelijke wetsvoorstel Levensloopregeling door de beperking weg te nemen dat twee jaar voorafgaand aan de ingang van het ouderdomspensioen alleen deeltijdverlof opgenomen zou mogen worden van maximaal 50% van de voorafgaande arbeidsduur (m.a.w. er zou voor minimaal 50% moeten worden doorgewerkt om gebruik te kunnen maken van het levenslooptegoed). Door het verwijderen van deze voorwaarde wordt optimale keuzevrijheid geboden omdat een verloftegoed, na afstemming met werkgever, op ieder willekeurig moment vóór het 65e jaar naar eigen behoefte kan worden ingezet. Werknemers zouden dan de mogelijkheid krijgen om maximaal 2,1 jaar tegen 70% van het laatstverdiende loon verlof voorafgaande aan het moment van (pre)pensionering op te nemen, waarmee de effectieve uittreedleeftijd op 61,4 jaar zou kunnen komen te liggen.

Met het bovengenoemde pakket aan voorstellen heeft het kabinet een reële opening geboden voor een akkoord met sociale partners. Het kabinet heeft de partijen in de Stichting van de Arbeid daarom op 20 april jongstleden opgeroepen om vóór 1 mei aanstaande met een gezamenlijke reactie op dit pakket te komen. Als inzet was in het kader van het Najaarsakkoord 2003 immers afgesproken dat in april 2004 overeenstemming tussen kabinet en sociale partners over een nieuw stelsel voor VUT, prepensioen en levensloop bereikt zou moeten zijn. Als gevolg van de blijvende onderlinge verdeeldheid van sociale partners heeft de dringende oproep van het kabinet helaas niet tot een standpunt van de Stichting van de Arbeid over de handreikingen van het kabinet geleid. Het kabinet betreurt dit zeer, omdat hierdoor de basis voor het voortzetten van de onderhandelingen is verdwenen. Dergelijke onderhandelingen zouden immers alleen nog toegevoegde waarde hebben gehad als een eventueel daaruit voortvloeiend akkoord op de gemeenschappelijke steun van alle partijen binnen de Stichting van de Arbeid had kunnen rekenen. Nu echter sprake blijkt te zijn van blijvende onderlinge verdeeldheid van sociale partners, rest het kabinet geen andere mogelijkheid dan haar eigen verantwoordelijkheid te nemen. De uitgangspunten daarbij zijn het bieden van meer keuzevrijheid voor individuele werknemers en het wegnemen van fiscale bevoordeling van regelingen die vervroegd stoppen met werken stimuleren. Gegeven deze uitgangspunten gebruikt het kabinet de maatregelen, zoals destijds in het Belastingplan 2004 en het wetsvoorstel Levensloopregeling waren opgenomen als basis, zij het dat de maatregelen nu per 1 januari 2006 ingevoerd zullen worden. Deze lijn is ook conform de kabinetsverklaring van 14 oktober 2003, waarin het kabinet heeft aangegeven de in het Belastingplan 2004 opgenomen maatregelen ten aanzien van de beëindiging van de fiscale faciliëring en de in het wetsvoorstel Levensloopregeling opgenomen invoering van de levensloopregeling te zullen aanhouden in het kader van de (toen nog te starten) onderhandelingen.

Hoewel de maatregelen uit het Belastingplan 2004 en het wetsvoorstel Levensloopregeling de basis voor het stelsel van fiscale faciliëring t.b.v. VUT/prepensioen en levensloop vormen, wil het kabinet haar ogen niet sluiten voor een aantal van de kritiekpunten die vanuit diverse geledingen (o.a. politieke partijen, sociale partners) op de voorstellen zijn geleverd. Om die reden stelt het kabinet ten opzichte van het aanvankelijke Belastingplan 2004 en het aangehouden wetsvoorstel Levensloopregeling een aantal wezenlijke versoepelingen voor. Met inachtneming van deze versoepelingen ziet de door het kabinet voorgestelde fiscale behandeling van VUT/prepensioen en de levensloopregeling, die per 1 januari 2006 van kracht moet worden, er op hoofdlijnen als volgt uit:

1. De fiscale faciliëring van VUT- en prepensioenregelingen komt conform het aanvankelijke Belastingplan 2004 te vervallen:

– Voor (het kapitaalgedekte deel van) prepensioenregelingen betekent dit dat de omkeerregel niet langer van toepassing is, waardoor de werknemerspremies niet langer aftrekbaar zijn, de aangroei van de prepensioenaanspraken vanaf 1 januari 2006 niet langer onbelast is en de uit deze aanspraken voortvloeiende uitkeringen onbelast blijven (conform Belastingplan 2004);

– Voor VUT-regelingen en het omslaggefinancierde deel van prepensioenregelingen wordt gekozen voor de systematiek waarbij de werknemerspremies, de werkgeversbijdrage en de uitkeringen vanaf 1 januari 2006 worden belast. Met deze wijziging t.o.v. de voorstellen in het Belastingplan 2004 wordt tegemoet gekomen aan de bezwaren tegen de in het Belastingplan 2004 voorgestelde heffing ineens over de aanspraken, voorafgaand aan de eerste uitkering.

2. In het Belastingplan 2004 was slechts één jaar volledig overgangsrecht voor beide soorten regelingen (omslaggefinancierd en kapitaalgedekt) opgenomen. Nu wordt het volgende overgangsrecht voorgesteld:

– Voor VUT-regelingen en het omslaggefinancierde deel van prepensioenregelingen wordt van 1-1-2006 tot 1-1-2011 slechts de helft van de werknemerspremies en de werkgeversbijdrage belast. Nadien wordt hierover de volledige heffing opgelegd.

– Voor (het kapitaalgedekte deel van) prepensioenregelingen behouden werknemers die 31 december 2005 60 jaar of ouder zijn de fiscale faciliëring conform het huidige regime (omkeerregel: inleg onbelast, uitkering belast).

3. De fiscaal toegestane spilleeftijd wordt conform het Belastingplan 2004 verhoogd naar 65 jaar. De aanvankelijk in het Belastingplan 2004 aangekondigde verlaging van het maximaal op te bouwen ouderdomspensioen naar 70% van het laatstverdiende loon wordt niet doorgevoerd. Dit betekent dat het maximaal fiscaal gefacilieerd op te bouwen ouderdomspensioen volgens de fiscale wetgeving 100% van het laatstverdiende loon blijft bedragen. Hierdoor wordt met name voor degenen die reeds op jonge leeftijd zijn begonnen met werken de mogelijkheid geboden om een ouderdomspensioen boven 70% van het laatstverdiende loon op te bouwen. Omdat de mogelijkheid blijft bestaan het ouderdomspensioen eerder in te laten gaan (met toepassing van actuariële herrekening), kan dan reeds vóór 65 jaar met ouderdomspensioen worden gegaan.

4. De levensloopregeling wordt ten opzichte van het aanvankelijke wetsvoorstel Levensloopregeling verruimd door de beperking weg te nemen dat twee jaar voorafgaand aan het ingaan van het ouderdomspensioen het levenslooptegoed alleen zou mogen worden opgenomen voor deeltijdverlof van maximaal 50% van de voorafgaande arbeidsduur. Door het verwijderen van deze voorwaarde wordt optimale keuzevrijheid geboden omdat het verloftegoed, na afstemming met werkgever, op ieder moment in de levensloop kan worden ingezet. Door het vervallen van de deeltijdeis ontstaat de mogelijkheid om 2,1 jaar tegen 70% van het laatstverdiende inkomen aan volledig verlof direct voorafgaande aan pensionering op te nemen.

Met het bovengenoemde pakket aan maatregelen stimuleert het kabinet een met het oog op de vergrijzing evenwichtige verdeling van lusten en lasten tussen generaties. Daarnaast wordt invulling gegeven aan de beleidsmatige wens om meer ruimte te bieden voor levensloopgericht beleid, waarbij individuele keuzevrijheid en eigen verantwoordelijkheid voorop staat. Door het aanbrengen van een aantal wezenlijke versoepelingen ten opzichte van de oorspronkelijk aangekondigde maatregelen op het terrein van VUT, prepensioen en levensloop wordt in belangrijke mate tegemoet gekomen aan de eerder in uw Kamer geuite opvattingen over dit onderwerp. De budgettaire implicaties van de maatregelen die het kabinet in deze brief voorstelt, zullen in de Miljoenennota worden verwerkt. U zult in de komende maanden een wetsvoorstel ontvangen ter implementatie van de door het kabinet voorgestelde maatregelen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus


XNoot
1

Voor VUT- en het omslaggefinancierde deel van prepensioenregelingen geldt dit systeem uitsluitend voor op 31 december 2005 bestaande regelingen en komt dit systeem in 2022 te vervallen (de regelingen dienen dan volledig te zijn omgezet in kapitaalgedekte prepensioenregelingen om deze fiscale behandeling te behouden).

Naar boven