nr. 15
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 21 oktober 2003
In het Algemeen Overleg reconstructie van 23 juni jl. (Kamerstuk 28 600
XIV, nr. 156) heb ik toegezegd u elk half jaar een voortgangsrapportage over
de reconstructie te doen toekomen.
Op 6 november heb ik, met mijn collega's van VROM en V&W, bestuurlijk
overleg met de reconstructieprovincies, de VNG en UvW. We bespreken onder
andere het intensiveringsprogramma 2004–2007. Ik zal u daarna informeren
over de voortgang.
Tevens heb ik toegezegd dat ik zal inzetten op een integrale, niet verkokerde
benadering met betrekking tot de besteding van de reconstructie. Dit zal zijn
weerslag vinden in onder andere de afspraken over het intensiveringsprogramma
2004, de Agenda Vitaal Platteland en het ILG.
In het kader van de toezegging om terug te komen op fiscale belemmeringen
bij grondaankopen in de reconstructie, kan ik u melden dat ik wacht op een
reactie uit Brussel.
Ten aanzien van de koppeling van de Stankwet (motie-Van den Brink, c.s.;
TK 2002–2003, 28 600 XIV, nr. 58) bericht ik u het volgende.
De Wet Stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden
met bijbehorende ministeriële regeling legt een koppeling met de gebiedsaanwijzing
(de zonering) in de Reconstructiewet. Deze koppeling geeft in de eerste plaats
duidelijkheid voor welke gebieden de Stankwet geldt. In de tweede plaats zorgt
de koppeling voor een soepeler stankregime binnen die gebieden. Ontkoppeling
zou juist een strenger regime betekenen in bepaalde zones van de reconstructiegebieden,
druist daarmee in tegen de geest van de motie en is ook om die reden ongewenst.
In de motie wordt ingegaan op het feit dat niet duidelijk is wanneer de
reconstructieplannen afgerond zijn. Ik constateer dat diverse provincies vaart
maken met het planvormingsproces. De Gedeputeerde Staten van Limburg
hebben het ontwerp-plan reeds in de inspraak gebracht. Volgens de planning
worden in de loop van 2004 de plannen van de overige provincies door Gedeputeerde
Staten in ontwerp vastgesteld.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C. P. Veerman