29 200 XII
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (XII) voor het jaar 2004

nr. 156
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 september 2004

Hierbij deel ik u mede dat het Kabinet besloten heeft af te zien van de door mijn ambtsvoorganger aangekondigde wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 waarin de hybride positie van het CBR wordt gereglementeerd. Het voorstel voorzag in de wettelijke basis voor het uitoefenen door het CBR van zowel publieke taken als private activiteiten.

Voortschrijdend inzicht over zelfstandige bestuursorganen en rechtspersonen met een wettelijke taak heeft geleid tot het standpunt dat deze in beginsel niet ook private activiteiten dienen uit te voeren. Deze zogenaamde hybriditeit kan ten koste gaan van de publieke taakuitvoering. Dat risico wil ik niet nemen, zeker niet nu de veronderstelde Europese marktwerking op rij-examineringsgebied ver verwijderd lijkt.

De toekomst van het CBR is daarom die van een organisatie met publieke taken. Dit betekent dat het CBR zijn private activiteiten zal dienen te beëindigen. Ik ben al in gesprek met het CBR over de uitvoering van dit besluit. Daarbij wil ik ook bezien op welke wijze de rol van het CBR als algemeen instituut voor mobiliteitsexamens verder gestalte kan worden gegeven. Ik zal u hierover binnenkort nader informeren.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K. M. H. Peijs

Naar boven