29 200 X
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2004

nr. 4
BRIEF VAN DE MINSTER EN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 september 2003

OP WEG NAAR EEN NIEUW EVENWICHT: DE KRIJGSMACHT IN DE KOMENDE JAREN

Inleiding

Deze brief behelst vergaande maatregelen die de omvang en de samenstelling van de Nederlandse krijgsmacht in de komende jaren grondig zullen veranderen. De maatregelen moeten leiden tot een nieuw evenwicht tussen de taken van de krijgsmacht en de middelen die daarvoor beschikbaar zijn, zodat de krijgsmacht betaalbaar blijft en er voldoende ruimte is voor de benodigde investeringen. Hiertoe zullen onder meer de exploitatielasten worden teruggedrongen en tal van maatregelen worden getroffen om de doelmatigheid verder te vergroten. Ook is het onvermijdelijk gebleken operationele capaciteiten te verminderen en in enkele gevallen af te stoten. Als gevolg van deze en andere maatregelen zal het krijgsmachtbrede investeringspercentage de komende jaren worden verhoogd tot minimaal twintig. Het gaat echter nadrukkelijk niet alleen om de verwerking van bezuinigingen. Ook in andere opzichten is een nieuw evenwicht binnen de krijgsmacht geboden. Overeenkomstig de uitdrukkelijke wens van de Navo zal voorrang worden verleend aan kwaliteit boven kwantiteit. Ten koste van de omvang van de krijgsmacht en het aantal hoofdwapensystemen – fregatten, tanks, jachtvliegtuigen, enzovoort – worden de inzetbaarheid van militairen en de effectiviteit van wapensystemen vergroot. De maatregelen in deze brief waarborgen een geloofwaardige bijdrage van de Nederlandse krijgsmacht aan de internationale vrede en veiligheid in de komende jaren.

In onze brief van 30 juni jl. (kamerstuk 28 600 X, nr. 49) schetsten wij de hoofdlijnen van de toekomstige krijgsmacht. Een nieuw evenwicht is nodig tussen de taken van de krijgsmacht en de beschikbare middelen. Ook de ontwikkelingen in de internationale veiligheidssituatie en veranderingen van militair-operationele aard geven aanleiding tot aanpassing van onze krijgsmacht. Ingrijpende maatregelen zijn onvermijdelijk om de bezuinigingen van de afgelopen jaren te verwerken én om ruimte te scheppen voor noodzakelijke, nieuwe investeringen. Ook uit de Najaarsbrief van november 2002 (28 600 X, nr. 10) was al gebleken dat dergelijke ingrepen onontkoombaar zijn om de bezuinigingen in het Strategische Akkoord te behalen. In de brief van 30 juni jl. kondigden wij aan de Tweede Kamer op de derde dinsdag van september een uitgebreide brief te sturen waarin de ingrepen in hun beleidsmatige en politieke context worden toegelicht. Deze brief, die in het kabinet is besproken, ligt nu voor u.

De maatregelen in deze brief zijn volledig verwerkt in de ontwerpbegroting van Defensie voor het jaar 2004. Bij de samenstelling van het in deze brief gepresenteerde pakket aan maatregelen hebben wij vanzelfsprekend de moties betrokken die de Tweede Kamer bij de behandeling van de defensiebegroting 2003 heeft aanvaard. Tevens hebben wij goede nota genomen van de aanbevelingen van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV)1 en het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO)1 inzake de mogelijkheden en de beperkingen van de internationale militaire samenwerking. Op verschillende plaatsen in de brief komen beide rapporten kort aan de orde en de bijlage bij deze brief bevat de uitgebreide regeringsreactie. De brief eindigt met een lijst van afkortingen.

De verwerking van omvangrijke bezuinigingen stelt Defensie de komende jaren voor een forse uitdaging, waarbij ingrijpende keuzes met pijnlijke gevolgen voor een aanzienlijk deel van het personeel onontkoombaar zijn gebleken. Bovenop de al in de Najaarsbrief aangekondigde reductie van 4 800 functies in het kader van het Strategisch Akkoord uit 2002, zullen nog eens 3 800 functies komen te vervallen. Als hierbij worden opgeteld eerder begonnen interne reorganisaties (900) en de terugdringing van de overschrijding van de begrotingssterkte 2003 (2200), gaat het in totaal om de reductie van 11 700 functies. Voordat het einddoel, een gezonde organisatie die het personeel uitdagingen en perspectief biedt, is bereikt, wordt op iedereen dan ook opnieuw een beroep gedaan om alle veranderingen positief tegemoet te treden. Wij beseffen dat dit moeilijk zal zijn, want de veranderingen die op til staan, zullen tot in de verste hoeken van de organisatie voelbaar zijn. Als werkgever zal Defensie zich tot het uiterste inspannen om haar mensen, zowel zij die de organisatie verlaten als zij die blijven, hierover zorgvuldig te informeren en de benodigde aandacht te geven.

De personele gevolgen van alle maatregelen zijn beschreven in een afzonderlijke brief die tegelijkertijd met deze brief naar de Tweede Kamer is gestuurd. Overeenkomstig de toezegging van de staatssecretaris tijdens de behandeling van de defensiebegroting 2003, wordt de Kamer in de Personeelsbrief ook uitvoerig ingelicht over het algemene personeelsbeleid in de komende jaren. Om die reden beperkt deze brief zich tot een korte beschrijving van de personele gevolgen per maatregel.

Het is duidelijk dat er bij Defensie in deze kabinetsperiode zeer veel verandert. De vergaande aanpassing van de topstructuur van Defensie, waarover u op 28 mei jl. bent ingelicht, resulteert in een krijgsmacht waarin het onderscheid tussen krijgsmachtdelen verder vervaagt en de gezamenlijkheid voorop staat. Deze brief zet de koers uit naar een kleinere, maar kwalitatief hoogwaardige en volledig inzetbare krijgsmacht die uitvoering kan blijven geven aan het actieve veiligheidsbeleid van ons land en die de aansluiting bij onze belangrijkste bondgenoten mogelijk maakt.

Inhoudsopgave

Achtereenvolgens komen in deze brief aan de orde:

1. de financiële situatie bij Defensie;

2. strategische plaatsbepaling: de internationale veiligheidssituatie en onze defensie-inspanning;

3. de internationale inbedding van de krijgsmacht;

4. de nationale inbedding van de krijgsmacht;

5. de veranderingen van militair-operationele aard;

6. de grondslagen voor keuzes: hoofdtaken, ambitieniveau, internationale behoefte;

7. van overwegingen naar maatregelen;

8. doelmatigheidsmaatregelen;

9. vervolgactiviteiten.

1. De financiële situatie bij Defensie

In deze paragraaf wordt de financiële situatie bij Defensie beschreven, waarbij wordt ingegaan op intensiveringen, taakstellingen en herschikkingen. Er zijn aan het defensiebudget de afgelopen jaren enkele intensiveringen toegekend. Deze hebben respectievelijk betrekking op terrorismebestrijding, op het Europees veiligheids- en defensiebeleid (EVDB) en op de verbetering van de inzetbaarheid van de krijgsmacht voor vredesoperaties. Deze intensiveringen stellen Defensie in staat te investeren in nieuwe capaciteiten. Zij zijn bestemd voor de uitvoering van specifieke projecten, waarop de brief verderop ingaat. De onderstaande tabel vat deze intensiveringen samen.

Intensiveringen (bedragen x € 1 miljoen, afgerond op € 1 miljoen nauwkeurig)

 200320042005200620072008
Terrorismebestrijding (Nota van Wijziging op begroting 2002)201818181818
EVDB (Strategisch Akkoord)103040505050
Verbetering inzetbaarheid voor vredesoperaties (Hoofdlijnenakkoord) 305080100100
Totaal3078108148168168

De aanvankelijke toezegging om deze brief reeds dit voorjaar te sturen, kon niet gestand worden gedaan vanwege de zorgwekkende financiële situatie bij Defensie (brief van 12 maart 2003, nr. def0300035). Deze situatie heeft Defensie gedwongen tot drastische ingrepen in de organisatie, het vertrek van een aanzienlijk deel van het personeel en de afstoting van modern materieel. Het spreekt vanzelf dat de omvang, de samenstelling en de structuur van de krijgsmacht in overeenstemming moeten zijn met de beschikbare financiële middelen. Geconcludeerd moet worden dat van een dergelijk evenwicht de afgelopen jaren allengs minder sprake was. De maatregelen in deze brief gaan nog aanzienlijk verder dan in de Najaarsbrief van 2002 was voorzien. Naast de verwerking van de bezuinigingen beogen deze maatregelen namelijk binnen de huidige defensiebegroting voldoende ruimte te scheppen voor noodzakelijke nieuwe investeringen en de voorwaarden te scheppen voor een ook op lange termijn financierbare krijgsmacht die voldoet aan de eisen van de tijd. Om die reden begint deze brief met een korte uiteenzetting van de financiële problematiek bij Defensie.

De bezuinigingen in het Strategisch Akkoord lopen voor Defensie op van € 120 miljoen in 2003 tot € 245 miljoen structureel vanaf 2006. Deze bezuinigingen waren in de Najaarsbrief al grotendeels verwerkt. Zij zijn nu volledig verwerkt. Dat geldt ook voor de bezuinigingsmaatregelen in de Voorjaarsnota 2003 en het Hoofdlijnenakkoord – samen ongeveer € 100 miljoen structureel – en voor een taakstelling van, afgerond, € 35 miljoen in het kader van de competitieve dienstverlening (CDV). De taakstellingen belopen in totaal ongeveer € 380 miljoen per jaar. De realisering ervan wordt ernstig bemoeilijkt doordat bij Defensie veel uitgaven onvermijdelijk voor langere tijd vastliggen. De onderstaande tabel geeft voor de begrotingsperiode 2004 -2008 de hierboven genoemde taakstellingen weer.

Taakstellingen (bedragen x € 1 miljoen, naar beneden afgerond op € 5 miljoen nauwkeurig)

 20042005200620072008
Strategisch Akkoord120165215245245
CDV-taakstelling3535353535
Voorjaarsnota 20037575757575
Hoofdlijnenakkoord2525252525
Totaal255300350380380

Toelichting: de taakstelling in Strategisch Akkoord bestond vooral uit het structureel beperken van de prijsbijstelling 2002 met 75% en een volume- en efficiencykorting op het personeel. De CDV-taakstelling betreft het uitbesteden van ondersteunende diensten. Zij dateert van het tweede kabinet-Kok (1998–2002) en was nog niet verwerkt. De Voorjaarsnota 2003 behelst het niet uitkeren van 60% van de prijsbijstelling 2003 en het niet uitkeren van de vergoeding voor incidentele loonontwikkeling. De taakstelling in Hoofdlijnenakkoord heeft onder meer betrekking op de vermindering van de inhuur van externen.

De financiële situatie is des te nijpender omdat de begroting van Defensie al enige jaren onder druk staat. Mede als gevolg van geringe flexibiliteit in de ramingen in de Defensienota 2000 was er de afgelopen jaren nauwelijks ruimte op de defensiebegroting om tegenvallers, die zich de afgelopen jaren vooral hebben voorgedaan in de exploitatiesfeer, te verwerken en begrotingsrisico's op te vangen. De budgetflexibiliteit is de afgelopen jaren afgenomen – door de aanzienlijk gestegen kosten voor de materiële en personele exploitatie – en dreigt de komende jaren verder af te nemen door de stijgende uitgaven voor pensioenen en wachtgelden.

De structurele stijging van de exploitatielasten heeft uiteenlopende oorzaken. Zo vergen het langer aanhouden van materieel en vredesoperaties extra onderhoudsinspanningen. Er is voorts in toenemende mate technologisch hoogwaardige kennis nodig voor het onderhoud van de nieuwe wapensystemen en IV-systemen. Als zich defecten voordoen zijn onderdelen van dergelijke systemen bovendien vaak niet op eenvoudige wijze te repareren, maar moeten zij in hun geheel worden vervangen. Ook heeft de complexe wettelijke regelgeving op het gebied van veiligheid, milieu en arbeidsomstandigheden een opwaartse druk tot gevolg.

Deze stijging van de exploitatielasten heeft tot gevolg gehad dat noodzakelijke investeringen uitbleven. Het tegenovergestelde is nodig: om over een relevante krijgsmacht te kunnen blijven beschikken moet er juist méér in relevante capaciteiten worden geïnvesteerd. De huidige plannen voorzien daarom tevens in een reparatie van de investeringen in de komende jaren en scheppen door middel van herschikkingen ruimte voor nieuwe investeringen.

Naast de verwerking van de taakstellingen zijn, kortom, binnen de defensiebegroting herschikkingen nodig om de ontstane exploitatietekorten te verkleinen en de exploitatiekosten van de organisatie structureel te verminderen. Herschikkingen zijn ook nodig om de voorgenomen investeringen te waarborgen en om ruimte te scheppen voor nieuwe investeringen. De onderstaande tabel geeft het totaal van deze herschikkingen weer.

Herschikkingen (bedragen x € 1 miljoen, afgerond op € 5 miljoen nauwkeurig)

 20042005200620072008
Totaal215255325350335

De hierboven geschetste financiële situatie maakt de vergaande ingrepen noodzakelijk waarover u op 30 juni jl. schriftelijk bent ingelicht en die in deze brief nader worden toegelicht. De taakstellingen en herschikkingen bij Defensie worden zoveel mogelijk verwezenlijkt door de exploitatiekosten van de organisatie structureel te verminderen, door de drastische verkleining van staven en door de doelmatigheid van de defensieorganisatie verder te vergroten. Uit de Najaarsbrief bleek echter al dat ook ingrepen in de operationele capaciteiten van de krijgsmacht onontkoombaar zijn. In dat verband is ernaar gestreefd zoveel mogelijk besparingen te behalen door de sluiting en de afstoting van overbodig geworden locaties in samenhang met de vermindering of de opheffing van operationele capaciteiten. Het totaal van de taakstellingen en de herschikkingen – de ingrepen – zijn hieronder weergegeven.

Ingrepen: taakstellingen + herschikkingen (bedragen x € 1 miljoen, afgerond op € 5 miljoen nauwkeurig)

 20042005200620072008
Totaal470555675730715

Het totaal aan maatregelen in de ondersteunende en operationele sfeer kent een opbrengst in exploitatie-uitgaven, investeringen en opbrengsten uit verkopen. De opbrengsten in de investeringen zijn het gevolg van het wegvallen van voorgenomen (en in de begroting 2003 en meerjarenraming afgedekte) investeringen die verband houden met onderdelen en systemen die thans worden afgestoten. De onderstaande tabel geeft indicatief weer welk deel van het totaal van taakstellingen en herschikkingen in de periode 2004–2008 is ingevuld met investeringen en opbrengsten uit verkopen en welk deel met exploitatie.

Belegging totaal ingrepen (bedragen x € 1 miljoen, indicatief)

 20042005200620072008
Exploitatie300360515500505
Investeringen en opbrengsten uit verkopen170195160230210
Totaal470555675730715

2. Strategische plaatsbepaling: de internationale veiligheidssituatie en onze defensie-inspanning

Elk defensieplan moet berusten op een gedegen analyse van de internationale veiligheidssituatie en van de gewenste internationale rol van ons land. Hoewel aan de bezuinigingen op Defensie vooral financiële redenen ten grondslag liggen, berusten de maatregelen die worden getroffen en de keuzes die zijn gemaakt op deze veiligheidsanalyse. Ook de hierboven genoemde intensiveringen zijn hierdoor ingegeven. Deze analyse, die mede onder de verantwoordelijkheid van de minister van Buitenlandse Zaken tot stand is gekomen, wordt hieronder in kort bestek weergegeven.

De Nederlandse defensie-inspanning is gestoeld op het geheel van veiligheidsbelangen, de bescherming van waarden en buitenlandspolitieke doelstellingen. Ons land heeft groot belang bij een stabiele en vreedzame internationale omgeving, want het is in hoge mate afhankelijk van goede internationale betrekkingen en functionerende veiligheidsinstituties. Nederland heeft in dit verband de bevordering van de internationale rechtsorde hoog in het vaandel staan en toont van oudsher een grote betrokkenheid bij humanitair leed en het tegengaan van schendingen van de rechten van de mens. Onze economie, die tot de grotere in de wereld behoort, is voorts gebaat bij het onbelemmerde vervoer van goederen en de vrije toegang tot handelsgebieden en grondstoffen.

Nederland voert een actief vredes- en veiligheidsbeleid. Zo wil Nederland een bijdrage leveren aan de oplossing van veiligheidsproblemen in en buiten Europa, ook op grotere afstand. De ervaringen met de crises in Afghanistan en Irak leren dat onze veiligheid en andere belangen ook bedreigd kunnen worden door omstandigheden op grote afstand van ons land. Een actief veiligheidsbeleid behelst daarom ook de bereidheid om vroegtijdig in te grijpen in crisissituaties elders in de wereld, uiteraard in internationaal verband. Het is daarbij van belang de verschillende beleidsinstrumenten waarover Nederland beschikt – diplomatieke, economische, financiële, humanitaire en militaire – op een samenhangende manier toe te passen. Buitenlands beleid, ontwikkelingssamenwerking en defensie liggen steeds meer in het verlengde van elkaar.

De Nederlandse defensie-inspanning moet ook in internationaal verband worden beoordeeld. De toekomstige relevantie en geloofwaardigheid van de Navo en het Europese veiligheids- en defensiebeleid zijn in hoge mate afhankelijk van de bereidheid van de Europese landen hun defensiemiddelen zo nodig metterdaad in te zetten, in hun defensie te investeren en hun gezamenlijke militaire vermogen te versterken. Ook het evenwicht binnen het bondgenootschap is hiermee gediend. Nederland heeft toegezegd actief bij te dragen aan de versterking van dit vermogen, onder meer in het kader van het Prague Capabilities Commitment (PCC) tijdens de Navo-Top in Praag in november 2002 en in het kader van het European Capabilities Action Plan (ECAP) van de Europese Unie. Nederland besteedt op dit ogenblik ongeveer 1,6 procent van het bruto binnenlands product aan Defensie. Dit percentage is onder het Europese Navo-gemiddelde van 2 (bron: NATO Defence Planning Review 2003). Nederland staat binnen de Navo op de elfde plaats van de negentien lidstaten. Gemeten naar defensie-uitgaven per hoofd van de bevolking staat ons land zevende.

De defensie-inspanning van een land kan echter niet uitsluitend worden afgemeten aan het percentage dat het aan de krijgsmacht besteedt. Het gaat evenzeer om de kwaliteit en de relevantie van de bijdragen en om de bereidheid deze bijdragen werkelijk in te zetten. Onze krijgsmacht onderscheidt zich inderdaad door de goede kwaliteit van haar militaire bijdragen op elk geweldsniveau. Zowel de land- als de zee- en luchtstrijdkrachten beschikken over het modernste materieel en zijn gereed om in uiteenlopende operaties te worden ingezet. Nederlandse eenheden opereren regelmatig zij aan zij met andere Navo-landen, ook grotere zoals Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Het streven van achtereenvolgende kabinetten om de inzetbaarheid van de krijgsmacht te vergroten heeft, kortom, tot concrete resultaten geleid, die ook internationaal waardering oogsten. De maatregelen in deze brief geven de krijgsmacht opnieuw een krachtige kwaliteitsimpuls en vergroten de inzetbaarheid verder.

Wat het aantal uitgezonden militairen in het kader van crisisbeheersingsoperaties betreft, staat de Nederlandse inspanning in verhouding tot, bijvoorbeeld, die van Canada. Beide landen staan te boek als actieve lidstaten van de VN en de Navo die de bevordering van de internationale rechtsorde hoog in het vaandel hebben en die regelmatig bereid zijn eenheden in te zetten op verschillende plaatsen in de wereld. Sinds het einde van de Koude Oorlog hebben tienduizenden Nederlandse militairen deelgenomen aan een groot aantal crisisbeheersingsmissies, van de Balkan tot Afghanistan en van Cambodja tot Haïti. Belangrijk is in dit verband dat de Nederlandse krijgsmacht de afgelopen jaren leiding heeft gegeven aan verschillende vredesoperaties: aan Task Force Fox in Macedonië en, samen met Duitsland, aan Isaf in Afghanistan. Voorts leverde ons land de commandant voor de VN-vredesmacht in Ethiopië en Eritrea (Unmee) en voor de multinationale divisie Zuid-West van Sfor in Bosnië. Ook in deze kabinetsperiode zal er voor crisisbeheersingsoperaties regelmatig een beroep op de krijgsmacht worden gedaan. Daarenboven besteedt ons land relatief veel geld aan ontwikkelingssamenwerking. Nederland behoort dan ook tot de groep landen die op het terrein van vrede en veiligheid voortdurend actief is.

Hoewel de veiligheidsanalyse in de Defensienota 2000 merendeels nog actueel is, hebben zich sindsdien ontwikkelingen voorgedaan die dringend om aandacht vragen. De voortgaande verspreiding van massavernietigingswapens en hun overbrengingsmiddelen, zoals ballistische raketten met een toenemend bereik, naar risicolanden geeft onverminderd aanleiding voor bezorgdheid. Dit geldt in het bijzonder voor Iran en Noord-Korea, en in mindere mate voor Syrië en Libië. Ook de opkomst van het internationale terrorisme is zorgwekkend, te meer omdat het netwerken betreft die in staat moeten worden geacht massavernietigingswapens te verwerven en deze in te zetten. De afgelopen jaren is duidelijk geworden dat de internationale verhoudingen in belangrijke mate worden bepaald door deze nieuwe dreigingen. Ook ons land ontkomt er niet aan hieraan gevolgen te verbinden.

Voorts is in veel delen van de wereld de instabiliteit de afgelopen jaren eerder toegenomen dan afgenomen. Deze instabiliteit kan uitmonden in nieuwe conflicten. Intussen is in Europa de stabilisering van de Balkan nog niet voltooid en blijven de onopgeloste conflicten in Oost-Europa, vooral in Moldavië en de Kaukasus, een bron van zorg. Buiten Europa blijft de situatie in het Midden-Oosten, de Perzische Golf, en grote delen van Azië en Afrika vanuit veiligheidsoogpunt zorgwekkend. Voor Afrika geldt bovendien dat herstel van vrede en stabiliteit tevens een essentiële voorwaarde vormen voor de duurzame ontwikkeling op dit continent. De Defensienota 2000 stelde al vast dat het traditionele axioma dat afstand bescherming biedt, niet langer geldt. De Nederlandse krijgsmacht zal zich in toenemende mate moeten instellen op operaties in verafgelegen delen van de wereld.

De politieke instabiliteit en de slechte economische en sociale omstandigheden in grote delen van de wereld hebben ook andere repercussies voor Europa en dus voor Nederland. Te denken is aan migratiestromen en georganiseerde misdaad en aan drugs- en mensenhandel waarvan de opbrengsten ook worden gebruikt voor de financiering van terroristische netwerken en hun activiteiten. Vooral in Afrika en Centraal Azië kampen landen met ernstige bestuurlijke problemen en is in sommige gevallen zelfs sprake van «falende staten» waar een centraal gezag ontbreekt. Er is in algemene zin sprake van een toenemende samenhang tussen interne en externe veiligheid en de analyse van deze ontwikkeling in het rapport«Defensie en Terrorisme» (kamerstuk 27 925, nr. 40 van 18 januari 2002) blijft actueel. De bevordering van de stabiliteit of de bestrijding van het internationale terrorisme door Nederlandse militairen elders in de wereld kan steeds minder los worden gezien van de veiligheid van Nederlandse en andere Europese burgers in hun eigen leefomgeving. Onze actieve betrokkenheid bij ontwikkelingen in landen buiten Europa en bij het wel en wee van de mensen daar komt ook onze eigen veiligheid ten goede.

Hoewel op veel terreinen dus sprake is van toenemende veiligheidsrisico's, zijn deze op andere terreinen juist verder afgenomen. Zo hoeft niet langer rekening te worden gehouden met een grootschalige aanval met conventionele middelen op het bondgenootschappelijk grondgebied en lijkt het militaire overwicht van de westerse krijgsmachten voor de afzienbare tijd gewaarborgd. Sinds het midden van de jaren negentig zijn de problemen op de Balkan beheersbaar geworden, al blijven zij voortdurende aandacht vragen. De uitbreiding van de Navo en van de Europese Unie helpen de positieve ontwikkeling sinds het einde van de Koude Oorlog in de veiligheidssituatie in en rondom Europa te bestendigen.

3. De internationale inbedding van de krijgsmacht

Meer dan voorheen is de Nederlandse krijgsmacht internationaal ingebed. De bi- en multinationale militaire samenwerking met bondgenoten en partners is de afgelopen jaren verder versterkt. In Navo- en EU-verband zijn belangrijke initiatieven genomen. Het bondgenootschap en de Europese Unie vormen tevens de belangrijkste institutionele kaders voor samenwerking.

Navo

De Navo is de belangrijkste pijler van het Nederlandse veiligheidsbeleid en belichaamt de transatlantische band. Goede transatlantische betrekkingen blijven ook in de toekomst onontbeerlijk voor onze veiligheid. Vroegere dreigingen behoren tot het verleden dankzij de Navo. Het bondgenootschap is het belangrijkste middel om onze veiligheid te waarborgen en om in voorkomend geval elke dreiging in de kiem te smoren. Voorts is de Navo een belangrijk forum voor politieke consultatie en voor harmonisering van de defensieplanningen. Sinds het einde van de Koude Oorlog heeft de Navo zich aangepast aan de veranderende internationale verhoudingen en met succes samenwerking gezocht met Rusland en andere voormalige Oostbloklanden. Zij heeft zich toegelegd op vredesoperaties op de Balkan en heeft aangetoond in staat te zijn effectief leiding te geven aan complexe crisisbeheersingsoperaties. Ook de militaire aspecten van terrorismebestrijding en de risico's van de verspreiding van massavernietigingswapens en hun overbrengingsmiddelen staan hoog op de bondgenootschappelijke veiligheidsagenda. Wat de Navo betreft gelden de komende periode de volgende prioriteiten:

• de hervorming van de bondgenootschappelijke strijdkrachten, vooral die van Europese landen, om snel te kunnen optreden, ook over grote afstanden en in hoge delen van het geweldsspectrum. De Navo-Top van Praag van november 2002 vormde in dat opzicht een mijlpaal. Besloten is de commandostructuur ingrijpend aan te passen. Ook hebben landen zich verplicht tot de versterking van militaire capaciteiten waaraan een tekort bestaat, het PCC. Voorts wordt een snelle reactiemacht – de NATO Response Force (NRF) – opgericht. Deze reactiemacht, die waarschijnlijk zal bestaan uit ongeveer 20 000 man en is samengesteld uit land-, lucht- en zeestrijdkrachten, moet binnen zeer korte tijd kunnen worden ingezet voor de meest veeleisende operaties in de hoogste delen van het geweldsspectrum;

• de integratie van de zeven nieuwe leden in de Navo. Defensie zal hieraan bijdragen via de Navo en door middel van bilaterale samenwerkingsprojecten. Dat geldt ook voor de verbetering van de betrekkingen met Rusland, Oekraïne en de landen van Centraal Azië en de Kaukasus;

• de politieke aansturing van Isaf in Afghanistan met ingang van augustus 2003 en de ondersteuning van de Poolse bijdrage aan de stabilisatiemacht in Irak. Ook worden de Navo-operaties op de Balkan voortgezet.

Europese Unie

Nederland hecht grote waarde aan de verdere ontwikkeling van het Europese veiligheids- en defensiebeleid (EVDB), met inbegrip van civiele crisisbeheersingstaken. De lidstaten van de EU moeten echter wel kunnen beschikken over de militaire en civiele middelen om dit beleid kracht bij te zetten en om vredesoperaties uit te voeren. Deze benadering spoort met de samenwerking in de Navo en vormt hierop zelfs een belangrijke aanvulling. Van tegenstrijdigheid tussen de Navo en de EU is geen sprake; het EVDB komt ook de Navo ten goede. Nederland is een van de pleitbezorgers geweest van toereikende samenwerkingsregelingen tussen EU en Navo. Wat de EU betreft gelden op het terrein van het defensie- en veiligheidsbeleid de komende periode de volgende prioriteiten:

• de verdere uitwerking in de komende maanden van de EU-veiligheidsstrategie (Solana-papier);

• de versterking van de Europese defensiecapaciteiten, onder meer via het nieuw op te richten Europees agentschap voor capaciteitversterking en materieelverwerving;

• de voorkoming en de beheersing van crises, het tegengaan van de proliferatie van massavernietigingswapens en de bestrijding van het terrorisme, waarbij gebruik wordt gemaakt van een breed instrumentarium;

• de EU zal een grotere verantwoordelijkheid op veiligheidsgebied op zich gaan nemen, vooral in Europa, maar ook daarbuiten. In Macedonië heeft de EU de Navo-operatie overgenomen en het streven is er erop gericht dat in 2004 ook de thans door de Navo geleide operatie in Bosnië-Herzegovina een EU-operatie wordt;

• de Conventie en de Intergouvernementele Conferentie (IGC) hebben belangrijke gevolgen voor het EVDB. De invoering van vormen van versterkte samenwerking – zoveel mogelijk ingebed in de EU-structuren – en de oprichting van het Europees agentschap voor capaciteitversterking en materieelverwerving zijn van groot belang voor de verdere ontwikkeling van het EVDB.

Nederland bekleedt van juli tot en met december 2004 het voorzitterschap van de Europese Unie. Mede gelet het belang van de verdere ontwikkeling van het EVDB, zal Defensie bijzondere aandacht aan dit voorzitterschap besteden.

Bilaterale en multilaterale samenwerking

Wederzijds vertrouwen is voor internationale samenwerking onontbeerlijk. Bestaande samenwerkingsverbanden bieden goede mogelijkheden om het vertrouwen tussen uiteenlopende Europese partners verder te ontwikkelen. Zo heeft Defensie de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in de bilaterale relaties met andere landen, in het bijzonder België, Duitsland, Frankrijk, Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk. Dit heeft geleid tot een reeks samenwerkingsprojecten, bijvoorbeeld op het gebied van de luchtverdediging, de luchtmobiele eenheden en de bescherming tegen nucleaire, biologische en chemische wapens (met Duitsland) en onbemande vliegtuigen (met Frankrijk). Met Noorwegen wordt gesproken over samenwerking en de ruil van materieel. De Tweede Kamer is hierover in een afzonderlijke brief ingelicht. Deze projecten, die in internationaal opzicht baanbrekend zijn, worden voortgezet, te meer omdat zij goede mogelijkheden bieden om de in internationaal verband vastgestelde tekorten op een doelmatige manier te helpen opheffen. Nederland heeft in dit licht tevens belang bij de versterking van de op de basis Eindhoven gehuisveste European Airlift Coordination Cell (EACC) tot een Europees luchttransportcommando dat beschikt over een pool van transportvliegtuigen.

Andere voorbeelden van bilaterale samenwerkingsverbanden zijn de intensieve landmachtsamenwerking met Duitsland in het kader van het geïntegreerde Duits-Nederlandse legerkorpshoofdkwartier; de luchtmachtsamenwerking in het kader van de European Air Group (EAG), met België in de Deployable Air Task Force (DATF) en met de Verenigde Staten en Duitsland in de Extended Air Defence Task Force (EADTF); met België in het kader van Admiraal Benelux en met het Verenigd Koninkrijk in het kader van de UK/NL Amphibious Force. De samenwerking in deze verbanden bevordert de interoperabiliteit tussen krijgsmachten, wat van belang is vanwege het multinationale karakter van vredesoperaties en omdat de Nederlandse krijgsmacht hoe dan ook samen met andere landen zal optreden. Het Nederlandse beleid is daarom gericht op de verdere versterking van deze internationale samenwerkingsverbanden en op de verkenning van nieuwe mogelijkheden.

Nederland heeft zich de afgelopen jaren ingezet voor de intensivering van de internationale samenwerking om de versnippering van de Europese defensie-inspanningen tegen te gaan. Nederland stond aan de wieg van het ECAP in de EU. De Navo en de EU hechten steeds meer belang aan verdergaande vormen van internationale samenwerking om tekorten aan specifieke militaire capaciteiten op te heffen. Verschillende samenwerkingsvormen worden overwogen, zoals het gemeenschappelijk verwerven en beheren van materieel, de pooling van materieel en, zo mogelijk, ook taakspecialisatie. Defensie zal op deze gebieden actief blijven. Internationale samenwerking biedt immers belangrijke mogelijkheden om de doelmatigheid en de interoperabiliteit te versterken en de lasten te delen. Ook kan Nederland op deze manier toegang behouden tot militaire middelen waarover het niet zelfstandig beschikt en deze verwerven, bijvoorbeeld op het gebied van de commandovoering bij luchtoperaties en op legerkorpsniveau bij de inlichtingenverwerving.

Ook de komende jaren blijft Defensie zoeken naar mogelijkheden om de Europese militaire samenwerking te intensiveren. Bij de ontwikkeling van aanvullende initiatieven zullen de aanbevelingen van de AIV en het IBO worden betrokken. Zo heeft de AIV gesuggereerd een toets internationale samenwerking te ontwikkelen. De AIV wijst er terecht op dat internationale militaire samenwerking een meerwaarde moet hebben. Mede met het oog hierop zal Defensie in overleg met andere departementen een beleidskader internationale militaire samenwerking ontwikkelen, dat de Tweede Kamer in 2004 tegemoet kan zien.

4. De nationale inbedding van de krijgsmacht

De krijgsmacht voert van oudsher ook in nationaal verband taken uit. Met de haar ter beschikking staande middelen verleent zij desgevraagd militaire bijstand en steun aan de civiele autoriteiten. Zo bestaan er in het kader van de Wet Rampen en Zware Ongevallen afspraken met civiele autoriteiten over de inzet van militair personeel en materieel. In het kader van de Politiewet 1993 kan, ter ondersteuning van civiele instanties, een beroep op de krijgsmacht worden gedaan voor de handhaving van de openbare orde en van de rechtsorde. Daarbij valt eveneens te denken aan bijzondere bijstand bij de bestrijding van zeer ernstige (terroristische) misdrijven of hulp bij explosievenopruiming. Op grond van artikel 6 van deze wet vervult de Koninklijke marechaussee bovendien taken ten behoeve van Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De krijgsmacht voert ook een aantal andere civiele taken uit, zoals in het kader van de Kustwacht Nederland en de Kustwacht Nederlandse Antillen en Aruba.

Het belang van deze nationale taken is de afgelopen jaren ontegenzeggelijk gebleken. Zo is herhaaldelijk een beroep op de krijgsmacht gedaan bij de bestrijding van rampen en ongevallen, zoals bij zich snel verspreidende dierziektes als de varkenspest, mond- en klauwzeer en recent de vogelpest, dreigende watersnoodrampen en de vuurwerkramp in Enschede. Tijdens de crisis rondom Irak heeft de krijgsmacht belangrijke ondersteuning geleverd om de doorvoer van Amerikaans militair materieel over Nederlands grondgebied in goede banen te leiden. De krijgsmacht staat de civiele autoriteiten ook op andere manieren bij. Zo is de Koninklijke marechaussee belast met de grensbewaking, het mobiel toezicht vreemdelingen en de politie- en veiligheidszorg op burgerluchtvaartterreinen. Voorts leveren militaire helikopters een belangrijke capaciteit voor «search & rescue» en voor het transport van zieken en gewonden in noodgevallen en kunnen zij een rol spelen bij de bestrijding van bosbranden en andere branden die niet met uitsluitend reguliere middelen kunnen worden bestreden, zoals onlangs bij de brand in de cacaofabriek in Zaandam. Het in overleg met het ministerie van VWS in het Centraal Militair Hospitaal van Defensie ingerichte Calamiteitenhospitaal biedt voorts een medische opvangcapaciteit voor slachtoffers van grote ongevallen, rampen en terroristische aanslagen met biologische wapens.

De dreiging van het internationale terrorisme heeft de nationale bijstandstaken van de krijgsmacht tevens in een nieuw daglicht geplaatst. Er moet meer dan ooit rekening mee worden gehouden dat op de krijgsmacht een beroep wordt gedaan om een terroristische aanslag te verijdelen of de gevolgen ervan te beperken. De terroristische aanslagen van 11 september 2001 gaven het kabinet destijds aanleiding tot een reeks maatregelen in het kader van het «Actieplan Terrorismebestrijding en Veiligheid» (oktober 2001). Wat betreft Defensie ging het om de versterking van de Militaire inlichtingen- en veiligheidsdienst, de Koninklijke marechaussee en de Bijzondere Bijstandseenheid van het Korps mariniers. Omdat de toegenomen terroristische dreiging ook in bredere zin gevolgen had voor Defensie, bracht de ambtelijke taakgroep «Defensie & Terrorisme» de rol van de krijgsmacht bij de bestrijding van het terrorisme uitvoerig in kaart. Het rapport van deze taakgroep, dat de Tweede Kamer in januari 2002 is toegestuurd, bevatte een reeks maatregelen en aanbevelingen. Het ging onder meer om de gezamenlijke beoefening van procedures van militaire en civiele autoriteiten en organisaties (zoals politie, brandweer en GGD); de oprichting van een krijgsmachtbreed NBC-kenniscentrum, waarvan civiele instanties eveneens gebruik kunnen maken; de oprichting van een parate NBC-compagnie bij de Koninklijke landmacht, die tevens kan worden ingezet in het kader van militaire bijstand en steunverlening; en de intensivering van de samenwerking met de politie bij de explosievenopruiming.

Het groeiende belang van de nationale taken is dus niet zonder gevolgen gebleven voor de krijgsmacht. Dat bleek ook al uit de Defensienota 2000. Deze nota noemde de steun die Defensie levert aan civiele autoriteiten bij rechtshandhaving, rampenbestrijding en humanitaire hulp, zowel in nationaal als internationaal verband, voor de eerste maal als een aparte hoofdtaak voor de krijgsmacht. Naast de bescherming van de integriteit van het eigen en het bondgenootschappelijke grondgebied en de bevordering van de internationale rechtsorde en stabiliteit, vormt zij sindsdien de derde hoofdtaak van de krijgsmacht. Uit de vijfde meting van de Belevingsmonitor Rijksoverheid, waarmee het kabinet inzicht verkrijgt in de manier waarop onze burgers maatschappelijke vraagstukken en het beleid van de overheid ervaren, blijkt dat ook veel burgers verwachten dat de krijgsmacht een bijdrage levert aan de bestrijding van de terroristische dreiging en zeer nauw samenwerkt met civiele autoriteiten.

De toenemende samenhang tussen interne en externe veiligheid, die inherent is aan de openheid en complexiteit van onze samenleving, vraagt nadrukkelijk onze aandacht. Civiele autoriteiten moeten vanzelfsprekend kunnen rekenen op steun van de krijgsmacht, die immers over voor deze autoriteiten belangrijke specifieke kennis, vaardigheden en middelen beschikt. Het is echter niet denkbeeldig dat de civiele autoriteiten de krijgsmacht om de inzet van middelen vragen waarover zij niet beschikt omdat zij voor militaire doeleinden niet nodig zijn. Voorts hangt een verhoogde terroristische dreiging in nationaal verband over het algemeen nauw samen met een in internationaal verband oplopende crisis. Zowel voor de beheersing van deze crisis als voor de ondersteuning van civiele autoriteiten kan dan een beroep worden gedaan op capaciteiten waarover de krijgsmacht in slechts beperkte mate beschikt. In het bijzonder valt daarbij te denken aan beschermingsmiddelen tegen nucleaire, biologische en chemische wapens, die zowel nodig kunnen zijn om uitgezonden eenheden te beschermen als om de gevolgen van een terroristische aanslag in Nederland te beperken. De toegenomen terroristische dreiging, het beroep dat onder uiteenlopende omstandigheden op de krijgsmacht wordt gedaan voor bijstand en steunverlening en de toegenomen inzet van de Koninklijke marechaussee op grond van de Politiewet 1993 vergen de komende jaren verdere beleidsvorming ten aanzien van de derde hoofdtaak van de krijgsmacht.

Er is in het bijzonder aanleiding te bezien of de krijgsmacht over voldoende middelen beschikt om de gevraagde steun aan civiele autoriteiten te kunnen leveren en of de hierover gemaakte afspraken en procedures toereikend zijn. Hiertoe hebben Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Defensie in 2002 het project «Civiel-Militaire Bestuursafspraken» (CMBA) in het leven geroepen. In het kader van dit project worden de afspraken geïnventariseerd die betrekking hebben op de inzet van de krijgsmacht in het kader van militaire bijstand bij rampen en zware ongevallen, militaire steunverlening in het openbaar belang en de militaire bijstand in het kader van de Politiewet 1993. Bezien wordt op welke wijze deze afspraken moeten worden vernieuwd en aangepast. Ook moet een gemeenschappelijk oefenbeleid worden ontwikkeld. Ook moet dit project het inzicht vergroten in de capaciteiten bij de krijgsmacht waarop civiele diensten als politie, brandweer en geneeskundige diensten een beroep willen kunnen doen. Andersom zal de krijgsmacht beter bekend moeten raken met civiele procedures en bevoegdheden. De behoefte van de civiele autoriteiten staat daarbij voorop. Al met al moet de samenwerking tussen de krijgsmacht en de civiele autoriteiten mede als gevolg van het CMBA-project een structureler karakter krijgen, waardoor beter op incidenten kan worden gereageerd. In verband hiermee zal Defensie tevens meer aandacht besteden aan de rol die het Korps nationale reserve (Natres) daarbij kan spelen.

Naast het CMBA-project is Defensie betrokken bij enkele andere interdepartementale projecten waarvan de werkzaamheden gevolgen kunnen hebben voor de krijgsmacht. Het project «NBC-terrorisme» is bedoeld om de overheid en de samenleving zo goed mogelijk voor te bereiden op terroristische aanslagen waarbij gebruik wordt gemaakt van massavernietigingswapens. Het project «Bescherming vitale infrastructuur» buigt zich over de bescherming van de infrastructuur die voor het functioneren van de samenleving van cruciaal belang is. De terroristische aanslagen in de VS hebben immers beklemtoond hoe afhankelijk en kwetsbaar de infrastructuur van overheid, bedrijfsleven en samenleving is. Deze kwetsbaarheid is ook bij andere gebeurtenissen, zoals de millenniumovergang, al gebleken. In 2004 zal in het kader van dit project een samenhangend pakket maatregelen worden gepresenteerd. In het kader van het project «Strategische functie rijksbreed», tot slot, zal aandacht worden besteed aan de beleidsmatige gevolgen van de toenemende samenhang tussen interne en externe veiligheid.

5. De veranderingen van militair-operationele aard

Er hebben zich de afgelopen jaren enkele belangrijke veranderingen voorgedaan in het militair-operationele optreden van westerse krijgsmachten. Zo kenmerkt dit optreden zich steeds meer door het vermogen over grote afstanden met behulp van technologische geavanceerde middelen nauw omschreven militaire effecten te bereiken. Dit geldt niet alleen voor operaties in hogere delen van het geweldsspectrum, maar ook voor operaties gericht op de stabilisatie en de wederopbouw van voormalige conflictgebieden. Ook het IBO beklemtoont het belang van deze ontwikkeling. Het zwaartepunt in het militaire optreden is de afgelopen jaren verder verschoven naar de ondersteuning en de beïnvloeding van landoperaties en naar de bestrijding van landdoelen. De capaciteiten in alle dimensies van militair optreden dragen daaraan bij. Ontwikkelingen te land kunnen in verreikende mate worden beïnvloed door zee- en luchtstrijdkrachten. De luchtoperaties boven Kosovo, boven Afghanistan in het kader van de operatie Enduring Freedom en boven Irak zijn voorbeelden hiervan. Op andere manieren, bijvoorbeeld met strategisch lucht- en zeetransport en door de bescherming van cruciale aanvoerlijnen, dragen zee- en luchtstrijdkrachten bij aan het expeditionaire vermogen van de krijgsmacht. Aangezien de veranderingen in het militair-operationele optreden zeer waarschijnlijk doorgaan, onder meer als gevolg van de snelle ontwikkelingen op dit gebied in de Verenigde Staten en bij enkele belangrijke Europese bondgenoten, is hiermee bij de maatregelen terdege rekening gehouden. De krijgsmacht moet immers onder veranderende omstandigheden doeltreffend kunnen blijven optreden. De belangrijkste van deze veranderingen worden hieronder kort besproken.

Flexibiliteit. Het optreden van krijgsmachten kent nauwelijks nog vaste sjablonen. Militair optreden vergt dan ook maatwerk, waarbij hoge eisen worden gesteld aan de flexibiliteit van de krijgsmacht. Het terrein, de coalitieverbanden, de samenstelling van eigen eenheden, de tegenstanders, de beoogde effecten en de wijze van optreden zullen per operatie verschillen. Voorts zijn veel verschillende soorten operaties denkbaar, van conflictpreventie tot post-conflict optreden, van kleinschalig tot grootschalig optreden, onder uiteenlopende omstandigheden, van laag naar hoog in het geweldsspectrum. Het tempo van militair optreden is hoog en zal verder toenemen en zelfs tijdens een operatie kunnen de omstandigheden snel veranderen en om een andere wijze van optreden vragen. Voorts moet rekening worden gehouden met het steeds verder vervagende onderscheid tussen combattanten en non-combattanten en met wisselende strijdwijzen van tegenstanders. Tegenstanders zullen wegens het militaire overwicht van westerse krijgsmachten immers vaker hun toevlucht nemen tot «asymmetrisch» optreden, zoals guerrilla of terrorisme.

Effectiviteit van optreden. Ook in de toekomst zullen politiek en maatschappij verlangen dat de inzet van militaire eenheden in korte tijd positieve effecten sorteert. Tegelijkertijd wordt steeds meer waarde gehecht aan het vermijden van slachtoffers aan eigen zijde en onder de burgerbevolking en van schade aan de maatschappelijke voorzieningen in het operatiegebied. Maar ook het optreden jegens de tegenstanders blijft aan strenge voorwaarden («rules of engagement») onderworpen. De steeds nauwere relatie tussen tijd en succes onderstreept het toenemende belang om de beoogde effecten van een operatie centraal te stellen.

Expeditionair. De toekomstige krijgsmacht zal zich in het bijzonder moeten richten op kwalitatief hoogwaardige eenheden die geschikt zijn voor expeditionair optreden samen met de krijgsmachten van andere landen, dat wil zeggen het uitvoeren van een militaire operatie op relatief grote afstand van de thuisbasis door een logistiek grotendeels zelfstandige strijdmacht. De verminderde dreiging van een grootschalige aanval tegen het bondgenootschappelijke grondgebied en de tegelijkertijd toenemende noodzaak snel op conflicten te (kunnen) reageren, hebben geleid tot het besluit over te gaan op een nagenoeg volledig parate krijgsmacht die overal ter wereld snel inzetbaar is.

Gezamenlijk opereren. Ook in de toekomst zullen militaire vermogens op de eerste plaats zijn bestemd voor de beïnvloeding van de krachtverhoudingen op de grond. De capaciteiten in alle dimensies van militair optreden, dat wil zeggen te land, ter zee en in de lucht, dragen daaraan bij. Verschillende onderdelen van de strijdkrachten zullen steeds vaker gezamenlijk opereren, waarbij hun capaciteiten complementair worden ingezet om het optimale resultaat te bereiken. Van een vaste rangorde van capaciteiten is geen sprake; bijdragen zullen worden vastgesteld op grond van de aard van een operatie en de te bereiken effecten. Het belang van deze gezamenlijke benadering wordt onder meer onderstreept door de opzet en de samenstelling van de NRF van de Navo.

Essentiële operationele capaciteiten. De militaire effectiviteit van de krijgsmacht moet voorop staan. Deze effectiviteit wordt niet uitsluitend bepaald door het aantal hoofdwapensystemen, maar vooral ook door de keten van hoofdwapensystemen, sensor-, communicatie- en informatiesystemen, inlichtingen en logistieke ondersteuning. In Navo-termen worden de elementen van deze keten aangeduid als «essentiële operationele capaciteiten». Het gaat dan in het bijzonder om de tijdige beschikbaarheid van eenheden, betrouwbare inlichtingen, snelle inzetbaarheid, de effectiviteit van inzet, hoogwaardige commandovoering, logistieke ondersteuning en zelfbescherming. De Navo bepleit een verschuiving van investeringen in hoofdwapensystemen naar capaciteiten die hun effectieve inzet mogelijk maken. Hedendaags militair optreden vergt een geïntegreerde inzet van uiteenlopende, gespecialiseerde middelen.

Network centric operations. De toenemende beschikbaarheid van technologisch hoogwaardige wapen-, sensor-, informatie- en commandovoeringsystemen heeft belangrijke gevolgen voor de aard van het militaire optreden. Tijdige, nauwkeurige en betrouwbare informatie ten behoeve van een gemeenschappelijk operationeel beeld, commandovoering, doeltreffende wapeninzet en de snelle vaststelling van de toegebrachte schade vormen belangrijke voorwaarden voor militair succes. De tijdige beschikbaarheid van informatie stelt eenheden in staat een hoog operationeel tempo te ontwikkelen en de opgedragen missies en taken uit te voeren en verkleint tegelijkertijd de kans op onbedoelde schade. Opereren in een netwerk vereist de interoperabiliteit van wapens en sensoren en van informatie- en communicatiesystemen.

Nieuwe wapens. De afgelopen jaren is het belang van precisiewapens, waarmee doelen nauwkeurig en zonder onnodige slachtoffers en nevenschade kunnen worden getroffen, sterk toegenomen. Op termijn zullen zich ook nieuwe wapens aandienen. Te denken is aan gerichte energiewapens (laser en elektromagnetische puls, de laatste als wapen dan wel als aandrijving) en een scala aan niet-dodelijke wapens. Het arsenaal niet-dodelijke wapens groeit gestaag. De ontwikkelingen zijn erop gericht mens en materiaal voor kortere dan wel langere tijd uit te schakelen. Een andere belangrijke ontwikkeling is de miniaturisatie van wapens: op verschillende terreinen kunnen door de technologische ontwikkelingen de gewenste effecten worden bereikt met kleinere wapens en kleinere ladingen, waardoor de operationele doeltreffendheid en de logistieke doelmatigheid toenemen.

Onbemande en semi-autonome systemen. De voortschrijdende technologische ontwikkelingen zullen leiden tot een groter aantal onbemande en semi-autonome toepassingen die zich beter lenen voor bepaalde taken. De behoefte om risico's voor het eigen personeel te beperken zal de ontwikkeling van een scala aan inzetmogelijkheden op zee, op het land en in de lucht nog eens versterken. De verwachting is dat deze trend zich doorzet. Volwaardige onbemande of semi-autonome toepassingen voor gevechtsfuncties zullen nog enige tijd op zich laten wachten, naar verwachting tot 2010 of zelfs langer.

6. Grondslagen voor keuzes: hoofdtaken, ambitieniveau, internationale behoefte

Mede op grond van de hierboven beschreven veranderingen moeten de hoofdtaken en het ambitieniveau van de krijgsmacht worden herbezien. Ook de internationale behoefte wordt hierbij betrokken. Er bestaat niet één doorslaggevend criterium op grond waarvan de krijgsmacht kan worden aangepast. Het alternatief – de defensieplanning als de optelsom van de wensen die binnen de krijgsmacht leven – is evenmin aanvaardbaar. Een belangrijk criterium is wel dat prioriteit wordt gegeven aan de versterking van reeds bestaande capaciteiten boven de verwerving van geheel nieuwe. De keuzes die Defensie heeft gemaakt, berusten voorts vooral op veranderingen in de internationale veiligheidssituatie en in de aard van het militaire optreden. Ook hebben de veranderende internationale behoefte en de inspanningsverplichtingen die Nederland in de Navo en de Europese Unie is aangegaan een belangrijke rol gespeeld. Deze veranderingen werpen ook een nieuw licht op de hoofdtaken en het ambitieniveau van de krijgsmacht. Ook het IBO kwam tot de slotsom dat het ambitieniveau aan herziening toe is. Ten slotte is gebruikgemaakt van de kennis en de ervaringen die ons land in crisisbeheersingsoperaties heeft opgedaan.

De hoofdtaken van de krijgsmacht in nieuw perspectief

De Defensienota 2000 formuleerde de drie hoofdtaken van de krijgsmacht als volgt:

• Bescherming van de integriteit van het eigen en het bondgenootschappelijke grondgebied, inclusief de Nederlandse Antillen en Aruba;

• Bevordering van de internationale rechtsorde en stabiliteit;

• Ondersteuning van civiele autoriteiten bij rechtshandhaving, rampenbestrijding en humanitaire hulp, zowel nationaal als internationaal.

Er is geen reden de formulering van deze hoofdtaken te herzien. Wel zijn de betekenis die eraan moet worden gehecht en de manier waarop ze moeten worden uitgevoerd de afgelopen jaren gewijzigd. Hoewel de algemene verdedigingstaak blijft bestaan, is de klassieke invulling ervan – het vermogen om een grootschalige conventionele aanval op het Navo-grondgebied af te weren – achterhaald. Inmiddels vormen massavernietigingswapens en terrorisme de meest acute bedreigingen. Binnen de Navo bestaat hierover overeenstemming. Omdat de veiligheid van de inwoners van de EU en de lidstaten van de Navo daarmee uitdrukkelijk is gediend, worden de strijdkrachten van de Navo inmiddels ook buiten het verdragsgebied ingezet. De militaire capaciteiten van het bondgenootschap garanderen echter onverminderd de territoriale integriteit van de lidstaten en Defensie blijft uiteraard verantwoordelijk voor de territoriale integriteit van de Nederlandse Antillen en Aruba.

De uitvoering van crisisbeheersingsoperaties wint onverminderd aan belang. De omvang en de inrichting van de krijgsmacht zijn allengs nadrukkelijker op deze tweede hoofdtaak afgestemd en die ontwikkeling houdt aan. De regering heeft de AIV onlangs gevraagd hierover een advies uit te brengen. Het aantal missies op grond van hoofdstuk VI van het VN-handvest – «blauwhelmen» die met instemming van de strijdende partijen trachten de vrede te bewaren – is sinds het midden van de jaren negentig afgenomen, al zijn zij niet volledig verdwenen (zie Unmee). Vooral crisisbeheersingsoperaties in binnenstatelijke conflicten krijgen steeds vaker een hoofdstuk VII-mandaat, dat robuuster optreden toestaat en niet afhankelijk is van de instemming van de strijdende partijen. Reden hiervoor is de gebleken behoefte aan escalatiedominantie. Dergelijke crisisbeheersingsoperaties worden dientengevolge meestal uitgevoerd door regionale organisaties zoals de Navo en de EU of door gelegenheidscoalities, waarbij de rol van de VN beperkt blijft tot die van mandaatverlener. Het is een Nederlands belang dat zoveel mogelijk wordt gebruikgemaakt van bestaande organisaties waarvan ons land lid is, zoals de Navo en de EU. Operaties worden steeds meer gekenmerkt door een intense, maar relatief korte aanvangsfase hoog in het geweldsspectrum, meestal gevolgd door een al dan niet langdurige stabilisatiefase. Bosnië, Kosovo, Afghanistan en Irak zijn hiervan treffende voorbeelden. Binnen het kader van de derde hoofdtaak moet bij militaire bijstand en steunverlening aan civiele autoriteiten rekening worden gehouden met de dreiging van het internationale terrorisme, het tegengaan van de verspreiding van massavernietigingswapens en de beperking van de gevolgen van terroristische aanslagen.

Het onderscheid tussen de hoofdtaken van de krijgsmacht is de afgelopen jaren verder vervaagd. De Defensienota 2000 stelde al vast dat de middelen die nodig zijn voor de eerste en de tweede hoofdtaak vrijwel dezelfde zijn, aangezien de verdediging van het bondgenootschappelijke grondgebied in de praktijk neerkomt op regionale crisisbeheersing aan de grenzen van het bondgenootschap. In het rapport «Defensie & Terrorisme» van januari 2002 kwam Defensie tot de conclusie dat terrorismebestrijding niet tot een aparte hoofdtaak hoeft te worden verheven, omdat aspecten ervan in de praktijk onder elke hoofdtaak kunnen vallen. Door de terroristische dreiging is wel het belang van de derde hoofdtaak verder toegenomen en is het verband met de twee andere hoofdtaken sterker geworden.

Het herziene ambitieniveau

Het ambitieniveau in het hogere deel van het geweldsspectrum is begin jaren negentig omschreven als het vermogen deel te nemen aan een vredesafdwingende operatie met een brigade, een maritieme taakgroep, drie squadrons jachtvliegtuigen of een combinatie ervan. De duur van een dergelijke operatie is daarbij beperkt tot in beginsel één jaar. Ook moet de krijgsmacht in staat zijn tot de algemene verdediging in bondgenootschappelijk kader «waarbij ook de mobilisatie van reserve-eenheden plaatsvindt.»

Wat de duur van dergelijke operaties betreft hoeft er voortaan voor planningsdoeleinden geen rekening mee te worden gehouden dat Nederland of het bondgenootschap betrokken raakt bij een langdurige militaire operatie in het hogere deel van het geweldsspectrum. Het militaire optreden is er bij dergelijke operaties juist op gericht het conflict zo snel mogelijk te beslechten. Nederland hoeft derhalve ook in de komende tien jaar niet over het vermogen te beschikken om een brigade of het equivalent ervan langer dan een jaar in te zetten.

De bijdrage van brigadeomvang aan een operatie in hogere delen van het geweldsspectrum te land zal niet altijd een organieke gemechaniseerde brigade of de Air Manoeuvre Brigade zijn. In voorkomend geval kan het ook gaan om een taakgroep van landstrijdkrachten waarvan de kern grotendeels Nederlands is en die bestaat uit een aantal modules (staf en manoeuvrebataljons), aangevuld met Nederlandse en buitenlandse (gevechts)ondersteunende eenheden, zoals artillerie, genie, logistiek, NBC en helikopters. Zo nodig kan het Nederlandse aandeel in de taakgroep worden aangevuld met bijdragen van het Korps commandotroepen of het Korps mariniers. De omvang en de samenstelling van een dergelijke brigadetaakgroep zijn afhankelijk van de missie, de beschikbare reactietijd en de benodigde voorbereidingstijd. Tegen deze achtergrond is het ambitieniveau zo geformuleerd dat de landstrijdkrachten voortaan in staat moeten worden geacht een brigade(taakgroep) samen te stellen voor het optreden in internationaal verband in hogere delen van het geweldsspectrum.

In het licht van het militaire overwicht van de westerse landen in de lucht en ter zee is het ook verantwoord om de in het ambitieniveau vastgestelde equivalenten bij de lucht- en de zeestrijdkrachten voor operaties in hoge delen van het geweldsspectrum aan te passen. De Nederlandse bijdragen kunnen minder vliegtuigen en schepen betreffen dan in het begin van jaren negentig werd voorzien. Sinds die tijd is de voorziene maximale capaciteit nooit volledig ingezet en bovendien hebben veranderingen in de wijze van optreden, de verbeterde ondersteuning, betere wapens en meer precieze doelaanwijzing de effectiviteit van de zee- en de luchtstrijdkrachten nog aanzienlijk doen toenemen. De maximale bijdrage van de luchtstrijdkrachten aan een operatie in hoge delen van het geweldsspectrum kan dan ook worden verlaagd van drie naar twee squadrons met elk achttien jachtvliegtuigen en die van de zeestrijdkrachten van een taakgroep met zes tot acht fregatten naar maximaal vijf fregatten. Ook voor deze bijdragen geldt dat zij in de praktijk al naar gelang de missie worden samengesteld. Zo kan een maritieme taakgroep ook een eenheid mariniers, een onderzeeboot of mijnenbestrijdingsvaartuigen behelzen, en zal een bevoorradingsschip doorgaans de logistieke zelfstandigheid garanderen. Bijdragen van de luchtstrijdkrachten kunnen tevens tankercapaciteit en luchtverdedigingsmiddelen omvatten.

Operaties in het lagere deel van het geweldsspectrum, gericht op de stabilisatie en de wederopbouw van voormalige conflictgebieden, blijven onverminderd van belang. De Nederlandse krijgsmacht is hiervoor de afgelopen jaren ook veelvuldig ingezet. Het ligt dan ook niet in de rede om het ambitieniveau ten aanzien van deze operaties verder te verlagen dan al is gebeurd in het Strategisch Akkoord: de krijgsmacht moet jaarlijks kunnen blijven deelnemen aan maximaal drie operaties in lagere delen van het geweldsspectrum met bijdragen van bataljonsgrootte of equivalenten daarvan, zoals een squadron jachtvliegtuigen of twee fregatten. De krijgsmacht moet over voldoende voortzettingsvermogen beschikken om dergelijke operaties in beginsel voor onbepaalde tijd voort te zetten. Vandaar dat zoveel nadruk is gelegd op de parate capaciteit van de landstrijdkrachten. De lucht- en zeestrijdkrachten beschikken ook na de verlaging van het ambitieniveau voor operaties in hoge delen van het geweldsspectrum over de vereiste middelen voor de deelneming aan operaties met een lager geweldsniveau, zoals stabilisatiemissies. Uit ervaringen sinds het begin van de jaren negentig, onder meer op de Balkan, is geleerd dat eenheden die voor operaties in lagere delen van het geweldsspectrum worden uitgezonden over voldoende escalatievermogen moeten beschikken om de situatie te blijven beheersen, tegenacties te ontmoedigen en, zo nodig, effectief op te treden.

De Nederlandse krijgsmacht moet een geloofwaardige bijdrage leveren aan de belangrijkste samenwerkingsverbanden, de Navo en de EU. Ook na bovenstaande aanpassingen van het ambitieniveau is dit onverminderd het geval. De Ministerial Guidance van 2003 van de Navo stelt het ambitieniveau voor het bondgenootschap vast op het vermogen gelijktijdig drie grote operaties van legerkorpsomvang in het gehele geweldspectrum te kunnen uitvoeren. Het ambitieniveau van de Europese Unie is hierbij inbegrepen. In verband hiermee moet de krijgsmacht een bijdrage kunnen leveren aan de snelle reactiemacht van de Navo, de NRF. Het hierboven geformuleerde ambitieniveau stelt de krijgsmacht tot een dergelijke bijdrage in staat. Ook moet Nederland kunnen deelnemen aan gelegenheidscoalities. De «internationalisering» van het ambitieniveau weerspiegelt het gegeven dat de Nederlandse defensie-inspanning vooral in internationaal verband moet worden beoordeeld en het belang dat Nederland heeft bij goed functionerende internationale veiligheidsorganisaties waarin landen – dus ook het onze – bereid zijn de lasten en de risico's te delen.

Tot slot moet het ambitieniveau naast een kwantitatief aspect een kwalitatief aspect bevatten. Nederland zal zich voor operaties in alle delen van het geweldsspectrum moeten blijven richten op kwalitatief en vaak ook technologisch hoogwaardige militaire bijdragen, in overeenstemming met de in paragraaf 5 beschreven militair-operationele veranderingen. Alleen op die manier kan het de aansluiting behouden bij onze belangrijkste bondgenoten. Het ligt in de rede dat de krijgsmacht zich toelegt op een beperkt aantal hoogwaardige capaciteiten, zonder dat sprake is van een vergaande vorm van taakspecialisatie of dat de keuze aan inzetmogelijkheden al te zeer wordt beperkt. De maatregelen die voortvloeien uit de bovengenoemde aanpassing van het ambitieniveau voor land-, lucht- en zeestrijdkrachten en andere maatregelen ter verkleining van de krijgsmacht helpen binnen het huidige budget de voorwaarden te scheppen voor noodzakelijke investeringen in de kwaliteit en de inzetbaarheid van de krijgsmacht.

Volgens het op grond van deze overwegingen aangepaste ambitieniveau moet de krijgsmacht in staat zijn tot:

• een kwalitatief en technologisch hoogwaardige militaire bijdrage aan internationale operaties in alle delen van het geweldsspectrum, ook in de beginfase van een operatie. Het gaat hierbij in het bijzonder om het volgende:

– een bijdrage aan het ambitieniveau van de Navo om gelijktijdig drie grote crisisbeheersingsoperaties op legerkorpsniveau in het gehele geweldsspectrum uit te voeren. Het ambitieniveau van de Europese Unie – het vermogen om binnen zestig dagen een troepenmacht van 50 000 tot 60 000 militairen te kunnen ontplooien – is hierbij inbegrepen. In verband hiermee moet de krijgsmacht als geheel tevens een bijdrage kunnen leveren aan de NATO Response Force;

– deelneming voor maximaal een jaar aan een operatie in het hogere deel van het geweldsspectrum met één op de missie toegesneden brigade(taakgroep) van landstrijdkrachten, twee squadrons met elk achttien jachtvliegtuigen, een maritieme taakgroep met maximaal vijf fregatten of een combinatie hiervan. In de praktijk zullen de Nederlandse bijdragen afhankelijk van de missie en van de bijdragen van andere landen moeten worden samengesteld. Bij deelneming aan een vredesafdwingende operatie kan het noodzakelijk zijn ook eenheden in te zetten die in het kader van vredesoperaties elders zijn ontplooid;

– deelneming aan maximaal drie operaties in het lagere deel van het geweldsspectrum met bijdragen van bataljonsgrootte of, bij zee- en luchtoperaties, equivalenten daarvan;

– het optreden als «lead nation» op het niveau van een brigade – of, bij zee- en luchtoperaties, het equivalent daarvan – en, samen met andere landen, op legerkorpsniveau;

• de bescherming van het eigen en bondgenootschappelijk grondgebied en luchtruim, inclusief de Nederlandse Antillen en Aruba, met alle beschikbare middelen; de uitvoering van nationale militaire taken en van civiele overheidstaken, zoals politietaken door de Koninklijke marechaussee (grensbewaking, mobiel toezicht vreemdelingen en politie- en veiligheidszorg op burgerluchtvaartterreinen) en hydrografie door de Koninklijke marine, en militaire bijstand en steun aan civiele autoriteiten (bijvoorbeeld in het kader van de kustwacht en van de bestrijding van de drugshandel).

De veranderende internationale behoefte

Ook de ontwikkelingen in de Navo en rondom het EVDB maken het mogelijk prioriteiten te stellen. De veranderingen in de internationale behoefte, ook voor het IBO een belangrijk uitgangspunt, zijn dan ook nadrukkelijk bij de opstelling van de integrale plannen betrokken. Deze veranderingen staan uiteraard niet los van de veiligheidsanalyse, maar vloeien juist hieruit voort. Een belangrijk voordeel is dat op deze manier rekening wordt gehouden met de in Navo- en EU-verband vastgestelde overschotten en tekorten, de inspanningen van andere bondgenoten en partners en de gevolgen van de uitbreiding van de Navo en de Europese Unie. Dit komt de doelmatigheid van het geheel van inspanningen ten goede.

De Navo stelt tweejaarlijks op grond van een bondgenootschappelijk overeengekomen veiligheidsanalyse de behoefte aan militaire middelen vast: de «Defence Requirements Review» (DRR). Hieruit blijkt of de Navo-landen in bepaalde categorieën over te veel of te weinig middelen beschikken. Op grond hiervan worden vervolgens in overleg per land doelstellingen («force goals») geformuleerd. Aan de DRR zijn de volgende richtinggevende trends te ontlenen:

• voor de komende planningsperiode (2005–2010) kan het militaire arsenaal van het bondgenootschap worden verkleind. Bij «artikel 5»-scenario's – de collectieve verdediging van het Navo-verdragsgebied – gaat het in de voorzienbare toekomst om regionale crises aan de rand van het Navo-verdragsgebied en verder weg. Verder houdt de Navo, zoals gezegd, rekening met maximaal drie acute crisisbeheersingsoperaties – met inbegrip van een EU-geleide operatie – buiten het verdragsgebied. De huidige «artikel 5»-scenario's van de Navo («forseeable article 5») vergen minder militaire capaciteiten dan de klassieke scenario's;

• tegelijkertijd dringt de Navo sterk aan op de verbetering van de inzetbaarheid van de strijdkrachten en hecht zij, evenals de EU, groot belang aan de opheffing van bepaalde tekorten. De Navo en de EU geven daarbij duidelijk voorrang aan kwaliteit boven kwantiteit. Zij beklemtonen het belang van de moderne, parate en mobiele militaire eenheden. Niet het aantal eenheden op papier telt, maar het aantal ontplooibare eenheden dat op zeer korte termijn volledig en met voldoende ondersteuning kan worden ingezet. De Navo onderstreept daarom het belang van een verschuiving van de investeringen naar (gevechts)ondersteunende eenheden («Combat Support» en «Combat Service Support»). Het gaat bijvoorbeeld om de inlichtingenverwerving, de bescherming tegen NBC-wapens, de verdediging tegen tactische ballistische raketten (TMD), UAV's, «early warning», tankercapaciteiten strategisch transport;

• de Navo heeft een verminderde behoefte aan capaciteiten voor onderzeebootbestrijding, statische, nauwelijks verplaatsbare eenheden en mobilisabele eenheden vastgesteld. Voor Nederland is vooral de verminderde behoefte aan onderzeebootbestrijdingscapaciteiten van betekenis, aangezien in de Najaarsbrief al is besloten de mobilisabele eenheden op te heffen en de krijgsmacht nauwelijks (meer) over statische eenheden beschikt.

De DRR beschrijft ook de kwantitatieve overschotten en tekorten binnen de Navo. Hoewel zij helpen de richting te bepalen, kunnen zij niet één-op-één op de Nederlandse krijgsmacht van toepassing worden verklaard. Ook nu al legt de krij gsmacht zich toe op een beperkt aantal capaciteiten terwijl het over andere capaciteiten, zoals vliegkampschepen, in het geheel niet beschikt. Het ligt in verband hiermee in de rede zoveel mogelijk aansluiting te behouden bij de capaciteiten waarover de krijgsmacht op dit ogenblik beschikt en waaraan binnen de Navo een tekort bestaat. Op die manier kan Nederland immers met een betrekkelijk geringe inspanning een in internationaal verband gewaardeerde bijdrage leveren aan de opheffing van tekorten. Daarentegen zouden capaciteiten waaraan binnen de Navo een overschot bestaat en waarover Nederland beschikt, kritisch tegen het licht moeten worden gehouden.

Het ligt, tot slot, in de rede dat prioriteit wordt gegeven aan de inspanningsverplichtingen die Nederland is aangegaan in het kader van het PCC tijdens de Navo-Top van Praag en in het kader van het ECAP van de Europese Unie. Dit geldt ook voor de maatregelen die in het kader van het rapport «Defensie en Terrorisme» zijn geïdentificeerd, onder andere op het gebied van NBC-bescherming. Uiteraard is daarbij tevens rekening gehouden met de internationale operationele verbanden waaraan ons land deelneemt.

7. Van overwegingen naar maatregelen

Op grond van de bovenstaande uitgangspunten en overwegingen hebben wij besloten tot de maatregelen waarover u in onze brief van 30 juni jl. bent ingelicht. Deze maatregelen zullen hieronder nader worden toegelicht en onderbouwd.

In het licht van de in deze brief beschreven maatregelen en de grondslagen voor keuzes achten wij, anders dan de AIV, een nieuwe Defensienota niet noodzakelijk. In overeenstemming met de aankondiging in het Hoofdlijnenakkoord schetst deze brief, samen met die van 28 mei jl. over de veranderingen in de topstructuur van Defensie, een duidelijk beeld van de koers van de krijgsmacht in de komende jaren.

In algemene zin hebben wij zowel wat bezuinigingen als investeringen betreft zoveel mogelijk willen aansluiten bij de prioriteiten die in Navo- en EU-verband zijn gesteld. Dit weerspiegelt het gegeven dat ons land zijn defensie-inspanningen moet afstemmen op die van zijn bondgenoten en partners, met wie wij immers in de regel militair optreden. Om operationele capaciteiten waaraan in internationaal verband nog steeds grote behoefte bestaat zoveel mogelijk te ontzien, is er naar gestreefd zoveel mogelijk besparingen te behalen door vermindering of opheffing van operationele capaciteiten waaraan in het licht van de internationale veiligheidssituatie minder behoefte bestaat en door de afstoting van daardoor overbodig geworden locaties. Hierdoor wordt, overeenkomstig een suggestie van het IBO, ook een doelmatiger gebruik van de infrastructuur bereikt. Deze benadering stemt overeen met de actieve en de concrete manier waarop Nederland de afgelopen jaren heeft bijgedragen aan de versterking van de Europese militaire capaciteiten, mede met het oog op het evenwicht van de verhoudingen binnen het bondgenootschap.

Zowel de Navo als de EU stelt vast dat voorrang moet worden gegeven aan de verbetering van de inzetbaarheid en de kwaliteit van hoofdwapensystemen bóven de instandhouding van de aantallen hoofdwapensystemen waarover de krijgsmacht beschikt, vooral daar waar in internationaal verband sprake is van een te groot aanbod. Veel van de in hieronder genoemde maatregelen kunnen worden herleid tot deze vuistregel. De analyses van de Navo en de EU hebben in sommige gevallen ook aanleiding gegeven tot nog drastischer maatregelen, zoals de opheffing van het omvangrijke mobilisabele bestand van de Koninklijke landmacht en van de groep maritieme patrouillevliegtuigen van de Koninklijke marine. Voor deze capaciteiten geldt dat de internationale veiligheidssituatie onvoldoende hun instandhouding rechtvaardigt. Voor de groep maritieme patrouillevliegtuigen geldt bovendien dat de resterende taken, in het bijzonder waarneming vanuit de lucht, goedkoper kunnen worden uitgevoerd met andere middelen.

Het gaat bij al deze maatregelen nadrukkelijk niet alleen om bezuinigingen. Verkleining van de krijgsmacht is nodig om voldoende investeringsruimte te scheppen en de kwaliteit van onze militaire bijdrage ook in de toekomst te waarborgen. In verband hiermee hebben wij waar mogelijk besparingen in de infrastructuur gezocht, om de gevechtskracht van de krijgsmacht – de operationele output – zoveel mogelijk in stand te houden en, zo nodig, verder te kunnen versterken. Het investeringspercentage zal aanzienlijk worden verhoogd, krijgsmachtbreed tot meer dan 20. De maatregelen verminderen de materiële en de personele exploitatie, zodat de investeringen de komende jaren stabiel blijven. Door deze ingrepen kunnen onder meer de toezeggingen die Nederland heeft gedaan tijdens de Navo-top in Praag (november 2002) en in EU-verband vrijwel geheel worden nageleefd.

Het Hoofdlijnenakkoord bevatte, zoals bekend, een intensivering ten behoeve van de verbetering van de inzetbaarheid van de krijgsmacht voor crisisbeheersingsoperaties. Deze loopt op van € 30 miljoen in 2004 tot € 100 miljoen in 2007 en is daarna structureel (zie tabel in paragraaf 1). Besloten is deze intensivering onder meer aan te wenden om de parate capaciteit en het voortzettingsvermogen van de Koninklijke landmacht voor de deelneming aan vredesoperaties alsnog op korte termijn te versterken. Met ingang van 2004 zal de pantserinfanteriecapaciteit met drie compagnieën worden uitgebreid om de parate capaciteit te vergroten («meer groen op de grond»). De maatregel in de Najaarsbrief om de oprichting van deze compagnieën met drie jaar te vertragen, is hiermee ongedaan gemaakt. Voorts zal de intensivering worden gebruikt voor de versterking van de strategische en tactische luchttransportcapaciteit. Het gaat dan onder meer om de verwerving van een DC-10 transportvliegtuig en de versterking van de inzetbaarheid van de transporthelikopters van de Koninklijke luchtmacht. Ook wordt de intensivering aangewend voor de versterking van hoogwaardige commandovoering, verbetering van de zelfbescherming en van de logistieke ondersteuning. De maatregelen die in dat verband worden genomen, worden hieronder apart toegelicht. De intensiveringsmaatregelen die uit het Hoofdlijnenakkoord voortvloeien, zijn verwerkt in de defensiebegroting voor 2004. Ondanks deze toekomstgerichte oriëntatie van de plannen hebben wij op financiële gronden noodgedwongen moeten afzien van een aantal vernieuwingen, zoals de uitbreiding van de Patriot-capaciteit, het paraat stellen van een derde mariniersbataljon en de deelneming aan het Franse satellietwaarnemingsprogramma Helios-2.

ZEESTRIJDKRACHTEN

Het beheersen en het overzien van zeegebieden en van de toegang daartoe blijven de komende tien jaar belangrijke taken van de Koninklijke marine, die hiervoor beschikt over een moderne vloot van multifunctionele (M-)fregatten, luchtverdedigings- en commandofregatten (LC-fregatten), mijnenjagers, onderzeeboten en ondersteunende schepen. Hoewel het belang van deze maritieme taken op zichzelf niet afneemt, vergen zij, ook volgens de Navo, niet langer de grote verbanden op de oceanen die eerder gebruikelijk waren; de verschuiving naar operaties in de kustwateren zet zich voort. Er is daarom geen aanleiding terug te komen op de vervroegde afstoting van twee luchtverdedigingsfregatten, die is aangekondigd in de Najaarsbrief 2002. Deze fregatten zullen in 2005 worden afgestoten. Om dezelfde reden kunnen voorts twee M-fregatten vervroegd uit de vaart worden genomen. Ook het IBO bepleit een vermindering van het aantal fregatten. De beide M-fregatten beëindigen hun operationele activiteiten in 2004 en worden in 2005 en 2006 afgestoten. Door de afstoting van de twee M-fregatten komen 270 functies te vervallen. De vier schepen hoeven niet te worden vervangen. Het aantal van tien fregatten, waaronder de zeer geavanceerde LC-fregatten, is voldoende om op grond van het aangepaste ambitieniveau bij te dragen aan crisisbeheersingsoperaties of aan een grote maritieme operatie. De zes resterende M-fregatten zullen het benodigde instandhoudingsprogramma doorlopen. De M-fregatten voeren ook andere taken uit, zoals kustwacht, maritieme interdictie en operaties met een lager geweldsniveau. Hierbij kan met een aangepaste bemanning worden volstaan. De aanschaf van korvetten is daardoor niet nodig. Door de invoering vanaf 2007 van de NH-90 helikopter met de capaciteit voor onderzeebootbestrijding, transport en maritieme interdictie tegen (kleinere) oppervlaktedoelen zal het operationele vermogen van de fregatten en andere oppervlakteschepen met een helikopterdek toenemen. De opvolger van Hr. Ms. Zuiderkruis zal niet louter een maritiem bevoorradingsschip zijn, maar een schip dat ook uitrusting en andere voorraden kan vervoeren. Een studie hiernaar, waarbij de geschiktheid voor gezamenlijke operaties een belangrijk punt van aandacht is, zal in 2005 af zijn. Uiteraard verschaffen ook de twee amfibische transportschepen (Hr. Ms. Rotterdam en vanaf 2007 Hr. Ms. Johan de Witt) de krijgsmacht expeditionaire capaciteit, zij het op de schaal van één bataljon plus bijbehorende gevechtssteun en logistieke steun.

De onderzeebootdreiging is zodanig afgenomen dat daaraan belangrijke gevolgen worden verbonden. Gezien het operationele vermogen van de moderne fregatten en de onderzeeboten en gezien de aanstaande vervanging van de Lynx door NH-90 helikopters, is er geen behoefte meer aan maritieme patrouillevliegtuigen voor de onderzeebootbestrijding. Verkenning en waarneming, andere belangrijke capaciteiten van de Orion, kunnen op termijn met andere middelen worden uitgevoerd en rechtvaardigen, gelet op de kosten, niet de instandhouding van de maritieme patrouillevliegtuigen. Om dezelfde reden komt een alternatief in het IBO-rapport – als overbruggingsmaatregel de toestellen aan te passen voor landverkenning – niet in aanmerking. NH-90's en, mogelijk, Unmanned Aerial Vehicles (UAV's) zullen de benodigde patrouillecapaciteit gaan leveren, ook voor operaties boven zee en in kustwateren. De operationele activiteiten van de maritieme patrouillevliegtuigen worden per 1 januari 2004 beëindigd en de tien Orions worden vervolgens verkoopgereed gemaakt. Het marinevliegkamp Valkenburg wordt met ingang van 2004 uitsluitend nog opengesteld in het kader van het moderniseringsprogramma van de Orions en om ze verkoopgereed te houden. Door deze maatregelen komen in totaal ongeveer 800 functies te vervallen. De maritieme patrouillevliegtuigen voeren op dit ogenblik ook luchtverkenningstaken boven zee uit ten behoeve van de kustwacht Nederland en de kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba. Zij leveren in dat verband onder meer een bijdrage aan search and rescue-operaties en de bestrijding van de drugshandel. De uitvoering van luchtverkenningstaken boven zee blijft voor beide kustwachten onverminderd van belang. In interdepartementaal verband wordt daarom onderzocht hoe tijdig in een geschikt alternatief voor de maritieme patrouillevliegtuigen kan worden voorzien.

Een taak die in belang groeit is de ondersteuning vanuit zee (kustwateren) van operaties op het land. Zowel de LC-fregatten, die vanaf 2005 operationeel worden, als de M-fregatten zijn hoogwaardige schepen die ook in kustwateren goed inzetbaar zijn. Daarnaast beschikt de Koninklijke marine voor amfibische operaties over het Korps mariniers en twee amfibische schepen (LPD's). De behoefte aan vuurkracht daarbij groeit. Voor de directe ondersteuning van amfibische en andere operaties is een (langlopend) internationaal samenwerkingsproject met Italië opgericht voor de ontwikkeling van precisiemunitie voor de 127 mm kanon aan boord van het LC-fregat. Nederland draagt hieraan € 6 miljoen bij en resultaten worden omstreeks 2010 verwacht. Om vuurkracht te genereren voor de bestrijding van veraf gelegen doelen op het land, vooral in de beginfase van een conflict, wordt overwogen de LC-fregatten uit te rusten met kruisvluchtwapens van het type Tomahawk. De schepen beschikken al over lanceervoorzieningen, die voor dergelijke raketten geschikt gemaakt kunnen worden. Met een dergelijke capaciteit zou Nederland tegemoetkomen aan een behoefte van zowel de Navo als de EU. De veranderde luchtdreiging van tactische ballistische raketten heeft geleid tot het samen met Duitsland uitvoeren van een studie naar de technische mogelijkheden van maritieme systemen tegen ballistische raketten. De toekomstige dreiging kan aanleiding vormen om dergelijke systemen aan boord van de LC-fregatten te plaatsen.

Met de vier dieselonderzeeboten heeft de krijgsmacht het vermogen opponenten de toegang tot zeegebieden effectief te ontzeggen, ook ver van Nederland. Ook vergaren de onderzeeërs tactische en strategische inlichtingen en voeren ze speciale operaties uit. Ze worden regelmatig ingezet, ook in internationale operaties. Doordat onderzeeboten zo moeilijk waarneembaar zijn, is hun psychologische uitstraling aanzienlijk; alleen al de veronderstelde aanwezigheid van een onderzeeboot is doorgaans voldoende om de acties van een mogelijke tegenstander te beïnvloeden. De Nederlandse onderzeeboten hebben zowel een grote actieradius als een groot voortzettingvermogen. De Navo heeft een kwantitatief overschot aan onderzeebootcapaciteit vastgesteld, maar de Nederlandse onderzeeboten behoren in kwalitatief opzicht tot de beste binnen het bondgenootschappelijke arsenaal. Hierom en vanwege hun aanzienlijke resterende levensduur worden zij, in tegenstelling tot de suggestie van het IBO, gehandhaafd.

De Najaarsbrief kondigde aan dat twee van de in totaal twaalf Alkmaar-klasse mijnenbestrijdingsvaartuigen worden afgestoten. Deze maatregel wordt nog dit jaar uitgevoerd. Mede gezien het risico van het gebruik van mijnen door terroristen, óók in havens aan de Noordzee, blijft er naast de capaciteit om mijnen te jagen aanvullende behoefte bestaan aan de capaciteit om ze te vegen. Een combinatie van mijnen jagen én vegen is nodig om zandbodems zoals in de Noordzee werkelijk mijnenvrij te maken. Omdat de Nederlandse marine uitsluitend beschikt over mijnenjagers – waarvan weliswaar grotere aantallen nodig zijn dan van mijnenvegers – vergt de aanvullende veegbehoefte intensieve internationale samenwerking met bondgenoten die wél over die capaciteit beschikken.

Het Korps mariniers vormt een belangrijke capaciteit van de Koninklijke marine om de strijd op het land te beïnvloeden. Het korps is ten dele ingebed in de UK/NL Amphibious Force, die een specialistische amfibische capaciteit voor optreden in het gehele geweldsspectrum vormt. De samenwerking met de Royal Marines van het Verenigd Koninkrijk zal, waar mogelijk, verder worden verdiept. Het korps blijft bestaan uit twee parate manoeuvrebataljons en twee manoeuvrecompagnieën in de West. Aan een derde, paraat bataljon is geen behoefte omdat de krijgsmacht met twee bataljons van het Korps mariniers en drie van de Luchtmobiele brigade al over voldoende lichte-infanteriecapaciteit beschikt. Gezien de taak in de West zou de aanvulling van de huidige twee manoeuvrecompagnieën tot een derde bataljon het voortzettingsvermogen van het korps overigens slechts in beperkte mate vergroten. Door af te zien van deze beperkte uitbreiding ontstaat wel meer financiële ruimte voor hoognodige kwaliteitsverbeteringen die het operationele vermogen van de mariniers versterken. Zo worden de ondersteuning en de uitrusting-antitankmiddelen, het Soldier Modernisation Programme (SMP), een communicatie- en informatiesysteem (NIMCIS), een gepantserd voertuig voor zeer moeilijk begaanbaar terrein (de opvolger van de «Bandvagn») – ingrijpend verbeterd. Ook het IBO hecht hieraan belang. Deze kwaliteitsimpuls komt de VK/NL amfibische groep ten goede en vergroot in het algemeen de flexibiliteit, zodat de eenheden nog beter onder verschillende omstandigheden kunnen worden ingezet.

In de afgelopen jaren is gebleken dat het Korps mariniers en de Luchtmobiele brigade als lichte infanterie-eenheden in stabilisatiemissies gelijksoortige taken uitvoeren. Daarom is besloten te onderzoeken hoe de samenwerking tussen het korps en de brigade, in combinatie met de Tactische helikopter groep (THG) van de Koninklijke luchtmacht, verder kan worden geïntensiveerd. Het doel is de inzetmogelijkheden van de mariniers en de luchtmobiele militairen te vergroten en onnodige duplicering op nationaal niveau te voorkomen. De bilaterale samenwerking met Duitsland en het Verenigd Koninkrijk wordt gehandhaafd en zo mogelijk verder verdiept. Voor operaties in hoge delen van het geweldsspectrum dient het luchtmobiel optreden als specifieke deskundigheid van de Air Manoeuvre Brigade (het samenwerkingsverband tussen de Luchtmobiele brigade en de Tactische helikopter groep van de Koninklijke luchtmacht). In internationaal verband zal de Air Manoeuvre Brigade meer gaan samenwerken met de Duitse Division Luftbewegliche Operationen, in het bijzonder bij de opleiding en de training. Met het oog op gespecialiseerde amfibische operaties in hogere delen van het geweldsspectrum werkt het Korps mariniers, zoals vermeld, al jarenlang met Britse mariniers samen in de UK/NL Amphibious Force. Het onderzoek zal dus onder meer moeten uitwijzen hoe de bilaterale samenwerking kan worden gecombineerd met nauwe samenwerking op nationaal niveau.

LANDSTRIJDKRACHTEN

De landstrijdkrachten blijven in staat kwalitatief hoogwaardige bijdragen te leveren aan internationale militaire operaties in het hogere deel van het geweldsspectrum en operaties gericht op de stabilisering en de wederopbouw van (voormalige) conflictgebieden. Gelet op de versterking van het expeditionaire karakter van de landstrijdkrachten is het belang van niet-verplaatsbare en niet volledig parate eenheden afgenomen. Overeenkomstig de Najaarsbrief worden de reserve-eenheden, afgeschaft, met dien verstande dat de eenheden van de nationale reserve (Natres) en de actieve reservisten worden gehandhaafd. Ook een reservecapaciteit voor de Mobiele eenheid van de Koninklijke marechaussee wordt gehandhaafd. Met de afschaffing van de reserve-eenheden geeft ons land de ambitie op met een eigen divisie te kunnen optreden. De maatregel, die vooral voor de Koninklijke landmacht grote gevolgen heeft, illustreert als geen andere dat Defensie niet slechts de tering naar de nering zet, maar ook de daad bij het woord voegt door capaciteiten af te stoten die niet bijdragen tot het expeditionaire karakter van de krijgsmacht. De aanpassing van de scenario's op grond waarvan de Navo eerder dit jaar te kennen heeft gegeven dat in sommige categorieën overschotten bestaan en in andere tekorten, onderstreept de juistheid én de noodzaak van het besluit de reserve-eenheden af te schaffen en het expeditionaire karakter van de krijgsmacht te versterken. Het afscheid van de reserve-eenheden is definitief; slechts de nationale reserve (Natres) en reservisten die individueel worden uitgezonden voor specialistische functies (medici, Cimic, etc.) blijven actief. Door de afschaffing van de reserve-eenheden komt veel materieel beschikbaar. Een deel van het lichtere materieel wordt benut om de Natres beter uit te rusten voor de binnenlandse taken. Een ander deel wordt gebruikt als logistieke reserve van parate eenheden en in opleidingen. Het merendeel van het materieel kan echter worden verkocht of worden betrokken bij ruilovereenkomsten met Navo-partners.

De maatregel uit de Defensienota 2000 ter versterking van de parate capaciteit van de pantserinfanterie door de oprichting van extra compagnieën wordt met ingang van 2004 uitgevoerd. Dit betekent dat de vertraging met drie jaar van deze maatregel, waartoe in de Najaarsbrief was besloten, wordt teruggedraaid waardoor deze beperkt blijft tot een jaar. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de tijdens de behandeling van de defensiebegroting voor 2003 aanvaarde motie-Kortenhorst c.s. (28 600 X, nr. 22) over de versterking van de parate capaciteit van de krijgsmacht.

Door een herverdeling van de operationele eenheden gaat de Koninklijke landmacht bestaan uit twee in plaats van drie gemechaniseerde brigades, naast de luchtmobiele brigade. Daardoor komen de staf van de 41ste Gemechaniseerde brigade, inclusief de stafverzorgingscompagnie en de logistieke capaciteit, en de legerplaats in Seedorf (Duitsland) te vervallen. De verhuizing van de overblijvende eenheden, waaronder het pantserinfanteriebataljon, naar Nederland begint in 2005 en wordt in 2007 voltooid, waarna de legerplaats in Seedorf wordt afgestoten. Deze maatregel vermindert de exploitatielasten aanzienlijk, onder meer doordat er geen aanvullende kosten meer worden gemaakt in verband met de plaatsing van personeel in het buitenland. In 2008 zullen als gevolg van deze maatregel bij de Koninklijke landmacht ruim 620 functies en bij de Koninklijke marechaussee ongeveer 40 functies zijn opgeheven. Ten behoeve van de huisvesting van de overgebleven eenheden wordt in 2004 een begin gemaakt met de infrastructurele aanpassing van dit najaar nader te bepalen locaties in Nederland. Met deze aanpassing is volgens de huidige ramingen een bedrag van ongeveer € 44 miljoen gemoeid.

De gevechtskracht van de voorheen drie gemechaniseerde brigades blijft grotendeels behouden en de inzetbaarheid van de resterende twee brigades wordt zelfs versterkt. De capaciteit van de gevechts- en constructiegenie wordt uitgebreid met 150 functies. De brigades zullen verder gaan beschikken over gemoderniseerde Leopard II A-6 tanks, pantserhouwitsers met precisiemunitie, nieuwe pantserinfanteriegevechtsvoertuigen, geautomatiseerde logistiek, luchtverdediging en moderne geneeskundige verzorging. Wat betreft de nieuwe pantservoertuigen gaat het om de Fennek, die al op korte termijn wordt ingevoerd, en om een nieuw infanteriegevechtsvoertuig. Wat het voorziene grote pantserwielvoertuig GTK betreft, heeft het recente besluit van het Verenigd Koninkrijk de deelneming aan dit trilaterale project te staken eveneens gevolgen voor Nederland. Defensie bestudeert de Britse overwegingen en gaat na of die ook in de Nederlandse situatie valide zijn. Tegelijkertijd overlegt Defensie met de Duitse overheid en met de industrie over de gevolgen van het Britse besluit en over de voorwaarden waaronder het project kan worden voortgezet. Voor het einde van dit jaar zal een besluit worden genomen over de toekomst van dit project. De landmachteenheden worden voorzien van moderne verbindings- en commandovoeringsystemen, respectievelijk Titaan «fase II» en het Battlefield Management System (BMS). Het IBO heeft hiervoor aandacht gevraagd. Deze systemen betekenen een belangrijke versterking van de gevechtskracht en de inzetbaarheid van de desbetreffende eenheden. Ze zijn in het bijzonder van belang om nieuwe operationele concepten (zoals «network centric warfare») te kunnen uitvoeren en de aansluiting met de strijdkrachten van onze bondgenoten te behouden. De invoering van het BMS-commandovoeringsysteem is mogelijk dankzij de intensivering in het Hoofdlijnenakkoord.

Ook de logistiek wordt belangrijk verbeterd. In 2005 zijn de eerste leveringen voorzien van wissellaadsystemen (WLS), die de verouderde vrachtauto's zullen gaan vervangen. Hiermee wordt een aanvang gemaakt met de containerisering van de distributie. Deze systemen zijn overigens niet uitsluitend voor de Koninklijke landmacht bestemd, maar zullen ook door andere delen van de krijgsmacht worden gebruikt. Hun invoering geeft niet alleen een kwaliteitsimpuls aan de logistiek, die ook door het IBO wordt bepleit, maar leidt ook tot aanzienlijke personele besparingen en een vermindering van de materiële exploitatielasten. Laden en lossen wordt dankzij deze systemen minder arbeidsintensief en tijdrovend. Het WLS gaat uit van de zeecontainer, die ook voor civiele systemen wordt gehanteerd. Door de militaire standaard met de civiele in overeenstemming te brengen, kan beter worden voldaan aan de hoge eisen voor de logistiek in modern militair optreden. De invoering van de wissellaadsystemen sluit aan op de Nederlandse toezegging tijdens de Navo-top in Praag om het vermogen te ontwikkelen eenheden in een operatiegebied te ontvangen en door te geleiden (Reception, Staging and Onward Movement – RSOM). Omdat in veel operatiegebieden de juiste faciliteiten ontbreken, bestaat aan een dergelijke capaciteit krijgsmachtbreed steeds meer behoefte.

Ook al is de kwantitatieve behoefte aan gevechtstanks in Europa de afgelopen tien jaar sterk afgenomen, de gevechtstank is een hoofdwapensysteem dat vanwege zijn zware slagkracht belangrijk blijft voor de krijgsmacht en waarvoor nog geen goed alternatief voorhanden is. De oorlog in Irak heeft dit eens te meer aangetoond. Ook tijdens crisisbeheersingsoperaties heeft de Leopard II tank, waarvan het moderniseringstraject bijna is voltooid, zijn waarde bewezen. Zij levert de eigen eenheden immers het vereiste escalatievermogen en de nodige bescherming, ook bij het optreden in verstedelijkt gebied. De gevechtstanks van de Koninklijke landmacht behoren dankzij hun modernisering onverminderd tot de beste ter wereld. Wel zal het aantal tanks worden verminderd van 180 tot 110. Aangezien de vermindering uitsluitend betrekking heeft op tanks uit het mobilisabele bestand, blijft het aantal parate tanks van de Koninklijke landmacht gelijk. Een deel van de af te stoten tanks wordt mogelijk overgedragen aan Noorwegen in het kader van een meeromvattende ruil van materieel. Het voorstel in een van de pakketten die het IBO heeft ontwikkeld om drie tankbataljons af te stoten, neemt Defensie niet over.

Past een kleiner aantal Leopard II tanks om de genoemde redenen wel in moderne operationele concepten, van andere zware wapensystemen voor landeenheden wordt afscheid genomen. De meervoudige raketwerper (MLRS) wordt overeenkomstig de Najaarsbrief (en het IBO-rapport) in 2005 afgestoten. De MLRS is geschikt voor de bestrijding van een groot gebied door middel van een spervuur aan raketten, maar sluit met de huidige munitie onvoldoende aan op moderne manieren van optreden. De munitie van de MLRS zou kunnen worden vervangen door precisieraketten voor lange afstand (ATACMS), maar dat zou een extra investering vergen. Hiervoor is niet gekozen, ook omdat andere systemen (F-16's, Apache gevechtshelikopters) al in een dergelijke capaciteit voorzien of zullen gaan voorzien en omdat de artillerie met de komst van de Pantserhouwitser 2000 aanzienlijk wordt verbeterd.

Vanaf 2005 zullen 57 Pantserhouwitsers 2000 beschikbaar komen. De aanpassing van de brigadestructuur (van drie naar twee), de verminderde dreiging en de oriëntatie op expeditionair optreden rechtvaardigen echter een vermindering met achttien stuks, zodat er ruimte ontstaat voor intensiveringen op andere terreinen. Hiermee zijn ongeveer 100 functies gemoeid die voor eind 2004 vervallen. Thans wordt met Noorwegen de overdracht van de achttien pantserhouwitsers besproken. Als onderdeel van de beoogde ruilovereenkomst levert Noorwegen aan Nederland onder meer additionele precisiemunitie voor de artillerie. Voorts zal worden onderzocht of na 2008 door de lucht te vervoeren, lichte vuursteunsystemen kunnen worden verworven ter vervanging van de 120 mm mortieren. Deze verschaffen de infanterie van de Air Manoeuvre Brigade en van het Korps mariniers flexibele vuurkracht. De beoogde ruil van materieel met Noorwegen voorziet ook in de Nederlandse behoefte aan nieuwe brugleggende tanks en doorbraaktanks voor de genie.

Militairen met operationele taken bij de Koninklijke landmacht en het Korps mariniers worden voorzien van een moderne persoonlijke uitrusting in het kader van het Soldier Modernisation Programme (SMP). De technologisch hoogwaardige uitrusting vergroot hun effectiviteit en hun bescherming, onder meer bij optreden in verstedelijkt gebied, en verschaft een actueler en preciezer omgevingsbeeld, onder meer door nieuwe nachtzichtapparatuur. Het SMP kan beter en sneller worden uitgevoerd met behulp van het extra geld dat in het Hoofdlijnenakkoord is gereserveerd voor de verbeterde inzetbaarheid bij crisisbeheersingsoperaties.

De EVDB-voorziening in het Strategisch Akkoord wordt mede aangewend voor de verwerving van extra NBC-beschermingsmiddelen. Het gaat om een uitgebreid pakket aan middelen voor de vaststelling van het gebruik van NBC-wapens (detectie), de betere bescherming van het personeel en een mobiel laboratorium. Deze investeringen in nieuwe, hoognodige capaciteiten in de gehele krijgsmacht belopen in deze kabinetsperiode samen ongeveer € 80 miljoen. Zij sluiten aan bij de besluiten van de Navo tijdens de Top van Praag.

Het toegenomen belang van speciale eenheden, bijvoorbeeld voor het verzamelen van inlichtingen of ter ondersteuning van precisiedoelbestrijding, rechtvaardigt een extra investering in het Korps commandotroepen. Deze eenheid zal met 80 militairen worden uitgebreid. De verwerving van geavanceerde middelen, waarvan de behoefte ook was geïdentificeerd door de ambtelijke taakgroep «Defensie en Terrorisme» die begin 2002 de rol van de krijgsmacht bij de bestrijding van het terrorisme in kaart bracht, is aangevangen. Het gaat onder meer om betere fotoapparatuur en op afstand bedienbare munitie.

Er komt een luchtverdedigingnieuwe stijl, met eenheden van de Koninklijke landmacht en van de Koninklijke luchtmacht die op de basis De Peel één gezamenlijk operationeel verband gaan vormen. De luchtverdediging blijft gelaagd, maar wordt voor een deel anders samengesteld. Bij de grondsystemen blijven de Patriot-systemen de luchtverdediging op langere afstand verzorgen alsmede de bescherming tegen tactische ballistische raketten en kruisvluchtwapens. De eenheden op De Peel krijgen dankzij de beoogde ruil van materieel met Noorwegen de beschikking over lichte, moderne luchtverdedigingsystemen voor de korte afstand Norwegian Advanced Surface-to-Air Missile System(NASAMS), die mede de aanvulling op de Patriot kunnen verzorgen. Het aantal systemen voor de zeer korte afstand, de Stinger luchtafweerraketten, kan worden verminderd. De resterende Stingers krijgen een groter operationeel vermogen door ze aan te sluiten op het nieuw te verwerven gevechtsleidingsysteem («BMC4I»). Een deel van deze luchtdoelraketten wordt bovendien op (gepantserde) voertuigen geplaatst. De zware «Pantser Rups Tegen Luchtdoelen» (PRTL-Cheetah) is hierdoor overbodig geworden en wordt vanaf 2004 afgestoten. Ook het IBO stelt dit voor. Hiermee zijn ongeveer 100 functies gemoeid die eind 2006 moeten zijn opgeheven. Deze wijziging van de luchtverdediging op zeer korte afstand is verantwoord vanwege de afgenomen waarschijnlijkheid van (grote) luchtaanvallen op eenheden. Een nieuw commandovoeringssysteem BMC4I, dat zal bestaan uit sensoren, commandocentra en verbindingsmiddelen, zal de aansturing van de wapensystemen voor de korte en de zeer korte afstand verzorgen en de afstemming met Patriot en andere (internationale) luchtverdedigingseenheden waarborgen. Door de diverse systemen gezamenlijk te laten opereren, ontstaat een doelmatig, maar vooral doeltreffend militair vermogen. Deze benadering is illustratief voor de richting waarin het moderne militaire optreden zich de komende jaren zal ontwikkelen.

De kazerne Ede-Oost wordt uiterlijk in 2007 afgestoten. De op de kazerne Ede-Oost geplaatste eenheden – SMID, School Verbindingsdienst, School EOV en C2 Support Center – worden elders ondergebracht, waardoor de samenvoeging van eenheden op minder locaties ook hier gestalte krijgt. De kosten van de als gevolg van de verhuizing benodigde infrastructurele aanpassingen staan in de plannen voor 2005 en 2006. Als gevolg van de verhuizing van luchtdoelartillerie-eenheden naar de basis De Peel wordt de kazerne Ede-West eveneens afgestoten.

LUCHTSTRIJDKRACHTEN

Ook de Koninklijke luchtmacht richt zich op vergroting van de expeditionaire inzetbaarheid. De F-16 gevechtsvliegtuigen hebben onlangs de omvangrijke «Midlife Update» ondergaan. De interoperabiliteit en bevelvoering worden verbeterd door de introductie van geavanceerde datasystemen («Link 16»). Hierdoor wordt de uitwisseling van informatie met AWACS-toestellen en met andere systemen, zoals vliegtuigen, schepen en de Patriot, mogelijk, evenals de aansluiting met de Amerikaanse krijgsmacht. Ook hier is de ontwikkeling naar «network centric warfare» duidelijk waarneembaar. De verwerving van lucht-grond precisiewapens is gaande. Vanaf 2004 zal als eerste «Joint Direct Attack Munition» (JDAM) worden geïntroduceerd, waarmee met behulp van satellietnavigatie doelen onder alle omstandigheden nauwkeurig kunnen worden getroffen. Vanaf 2007 worden precisiewapens met een veel groter bereik ingevoerd. Deze ontwikkeling onderstreept de veranderende verhouding tussen het wapenplatform en het wapen. Moderne wapens voor jachtvliegtuigen maken het mogelijk doelen van grote afstand te bestrijden, waardoor de veiligheid van het personeel toeneemt. Nieuwe wapens zijn bovendien doeltreffender, zodat de kans op onbedoelde schade afneemt.

Op termijn zullen eenheden, waaronder F-16's, kunnen beschikken over gegevens die zijn verkregen met UAV's. Onbemande verkenningsvliegtuigen zijn thans volop in ontwikkeling. Nederland en Frankrijk werken aan een gezamenlijke UAV-capaciteit op middelbare hoogte, waaraan in Europees kader grote behoefte bestaat. De EVDB-voorziening in het Strategisch Akkoord 2002 maakt een aanzienlijke investering hierin mogelijk die tot een versnelling van het project heeft geleid. Ook zal Nederland bijdragen aan de gezamenlijke lucht-grondwaarnemingscapaciteit die de Navo ontwikkelt (Alliance Ground Surveillance–AGS). Dit project, dat een speerpunt was tijdens de PCC-bijeenkomst in Praag, zal in 2010 een initiële capaciteit opleveren en drie jaar later een volwaardig systeem. UAV's en AGS zullen het gezamenlijke optreden ten goede komen. Niet langer is voorzien dat Defensie deelneemt aan het Franse Helios-2 satellietprogramma. Wel wordt vastgehouden aan de versterking van de Nederlandse verwerkingscapaciteit voor optische satellietbeelden, waartoe in november 2002 is besloten in het kader van het PCC. Hiermee en met de deelneming aan AGS en de versnelde invoering van UAV-systemen blijft Nederland bijdragen aan de versterking van de Europese lucht-grondwaarnemingscapaciteit.

Het totale Nederlandse arsenaal aan F-16 jachtvliegtuigen wordt verkleind van 137 tot 108. Deze verkleining, die ook door het IBO is bepleit, zal resulteren in lagere exploitatiekosten en een verbeterde inzetbaarheid van de resterende toestellen. Zoals in de Najaarsbrief is aangekondigd, stelt Nederland met ingang van 2004, als tussenstap naar een lager aantal operationele nieuwe toestellen, nog 90 toestellen beschikbaar aan de Navo. Vijftien toestellen zullen in 2004 worden afgestoten. Hierdoor komen dit jaar en volgend jaar 197 functies te vervallen. De overige veertien toestellen zullen aan het einde van deze kabinetsperiode worden afgestoten en daarmee zijn 184 ondersteunende functies gemoeid.

De Navo constateert een klein tekort aan moderne, breed inzetbare, «multi-role» jachtvliegtuigen in Europa. Daarom zal actief worden onderzocht of en onder welke voorwaarden de af te stoten Nederlandse F-16's aan Navo-partners – mogelijk een van de nieuwe bondgenoten – kunnen worden verkocht. Het overblijvende bestand is toereikend om onze bondgenootschappelijke verplichtingen na te komen en om te voldoen aan het aangepaste ambitieniveau. Het tekort aan moderne jachtvliegtuigen in Europa zal de komende jaren overigens afnemen. Een aantal Europese landen zal in de loop van dit decennium nieuwe, hoogwaardige jachtvliegtuigen in gebruik nemen, zoals de Eurofighter en de Rafale. Op iets langere termijn volgt naar verwachting de introductie van de «Joint Strike Fighter», die tevens tegemoet komt aan de aanhoudende behoefte van de Navo en de EU aan «multi-role» toestellen, die geschikt zijn voor meer taken. Het is nog onzeker of ook Eurofighter en Rafale dergelijke varianten zullen ontwikkelen. Met het oog op de vervanging van de F-16 neemt Nederland deel aan de ontwikkelingsfase van de JSF; een besluit over de aanschaf wordt in deze kabinetsperiode genomen.

Als gevolg van deze maatregelen kunnen de jachtvliegtuigen worden herverdeeld over twee bases. De operaties vanaf vliegbasis Twenthe zullen vanaf dit jaar worden verminderd en de basis zal uiterlijk in 2007 worden afgestoten. Tussen 2003 en 2006 zullen als gevolg van deze maatregel ongeveer 460 functies verdwijnen; de vijftien aan de basis verbonden functies van de Koninklijke marechaussee komen in 2006 te vervallen. Er is voor Twenthe gekozen omdat deze basis ingeklemd ligt tussen stedelijke agglomeraties en industrile complexen en er vergeleken met de andere bases minder uitbreidingsmogelijkheden zijn. De sluiting van Twenthe en de vermindering van het aantal jachtvliegtuigen dragen bij tot de beheersing van de – stijgende – exploitatiekosten en scheppen ruimte voor de verdere modernisering van de resterende jachtvliegtuigen. Om de gevolgen van de sluiting op te vangen binnen de vigerende geluidscontouren zijn maatregelen nodig, zoals de beperking van het aantal starts en landingen. Dit vereist onder meer de ruimere beschikbaarheid van de KDC-10 vliegtuigen voor het bijtanken van F-16's in de lucht. Ook zal worden bezien of intensiever van bases in het buitenland kan worden gebruikgemaakt.

Dankzij de reservering in het Hoofdlijnenakkoord ten behoeve van de inzetbaarheid van de krijgsmacht kan Defensie zo spoedig mogelijk een DC-10 voor vracht- en personenvervoer aanschaffen. Dit transportvliegtuig verbetert in de eerste plaats de strategische verplaatsingscapaciteit en maakt het mogelijk de tankercapaciteit van de KDC-10 vliegtuigen beter te benutten, wat mede met het oog op de sluiting van vliegbasis Twenthe nodig is. In het algemeen wordt zo het bereik van meer jachtvliegtuigen vergroot en kunnen eenheden die vanaf bases ver van Nederland opereren beter worden ondersteund. De afhankelijkheid van plaatselijke omstandigheden wordt zo verminderd. De aanschaf van een tweedehands DC-10 zal op termijn worden «terugverdiend» doordat er minder vaak een beroep op de commerciële markt hoeft te worden gedaan. Er is in Europa een tekort aan militaire transportvliegtuigen. De DC-10 zal ook voor Europese bondgenoten beschikbaar zijn via het EACC. In overeenstemming met de aanbeveling van het IBO wordt de komende tijd nagegaan hoe de luchttransportvloot doelmatiger, dat wil zeggen met minder verschillende vliegtuigtypen, kan worden samengesteld. Als onderdeel van de studie, die in 2004 zal worden voltooid, zullen de mogelijkheden van internationale samenwerking nauwlettend in het oog worden gehouden, met als doel de vergroting van de Europese militaire capaciteiten en de optimalisering van de Nederlandse toegang tot essentiële capaciteiten.

De Apache gevechtshelikopter voorziet in de slagkracht van 11 Air Manoeuvre Brigade. Voorts kan de Apache vuursteun verlenen in gezamenlijke operaties, bijvoorbeeld met het Korps Commando Troepen en, in een aantal scenario's, het Korps mariniers. De Apache-helikopter kan snel en over grote afstanden voor veel vuurkracht zorgen. De Verenigde Staten moderniseren hun Apache-helikopters. Vanuit het oogpunt «kwaliteit boven kwantiteit», om de veiligheid van het eigen personeel te verbeteren en om de materiële exploitatie te drukken door middel van (internationale) standaardisatie, is ook de modernisering van de Nederlandse Apache-helikopters gewenst. Door het project »Verbetering infraroodkijker en laserdesignator» (Modernized Target and Designation System', MTADS) worden de doelopsporing, de doelidentificatie en de eigen veiligheid verbeterd. De zelfbescherming van de Apache tegen geavanceerde dreigingen wordt verder verbeterd met het project Aircraft Survivability Equipment (ASE). Voorts kan op termijn de hoogwaardige Longbow-radar worden aangeschaft. Gekozen is voor de verbetering van de inzetbaarheid van minder toestellen boven de instandhouding van alle, slechts gedeeltelijk gemoderniseerde toestellen. Om die reden worden zes Apache-helikopters in 2004 afgestoten om een bestand van 24 hoogwaardige Apache-helikopters te handhaven. Dankzij deze maatregel kan worden bespaard op de exploitatiekosten en op investeringen in toekomstige programma's. De bijbehorende ongeveer 50 functies verdwijnen tussen 2003 en 2005. Een vermindering met zes Apache-helikopters staat de operationele inzetbaarheid van de Air Manoeuvre Brigade niet in de weg.

Transporthelikopters vergroten de tactische mobiliteit van militaire eenheden en komen de krijgsmacht als geheel ten goede. Ze zijn een veelgevraagd middel in «joint» scenario's. Hun inzetbaarheid wordt verder verbeterd, waarvoor zowel de EVDB-voorziening in het Strategisch Akkoord als de reservering in het Hoofdlijnenakkoord wordt aangewend. De transporthelikopters van de Tactische helikopter groep (THG) worden tussen 2005 en 2007 verplaatst van Soesterberg naar Gilze-Rijen, wat de operationele synergie binnen de THG ten goede komt. De aanpassing van de infrastructuur in Gilze-Rijen vergt een omvangrijke investering, maar levert zeker op langere termijn belangrijke doelmatigheidswinst op. De luchtmachtbasis in Soesterberg wordt uiterlijk in 2007 gesloten. In verband hiermee komen de komende jaren ongeveer 250 functies te vervallen. Nederland heeft, met het oog op de versterking van de Europese capaciteiten, onlangs aangekondigd het aantal middelzware transporthelikopters te vergroten, mede om een aantal toestellen in het huidige bestand voor «light-utility» taken te kunnen gaan gebruiken. Nederland heeft voorts twintig maritieme NH-90 helikopters in bestelling. In verband met het kleinere aantal fregatten enerzijds en de totale transportbehoefte anderzijds wordt de NH-90 betrokken bij de studie «integrale militaire helikoptercapaciteit». Deze studie onderzoekt de krijgsmachtbrede concentratie op minder typen en betrekt hierbij tevens de versterking van de Europese transportcapaciteit, de invulling van de «light-utility» taken, de luchtmobiele en maritieme transportbehoefte en de oprichting van een defensiebreed helikoptercommando. De resultaten van de studie worden in 2004 verwacht.

Binnen de grond-luchtverdediging nieuwe stijl, waarbij eenheden van de Koninklijke landmacht en de Koninklijke luchtmacht op de basis De Peel één verband gaan vormen, blijft de Patriot de luchtverdediging op langere afstand en de bescherming tegen tactische ballistische raketten en kruisvluchtwapens verzorgen. De operationele capaciteiten van de bestaande Patriot-systemen worden verbeterd door de verwerving van PACIII-lanceerinstallaties,raketten en communicatiesystemen. Zodoende kan Nederland gedurende een operatie een half jaar een kwalitatief hoogwaardige en goed inzetbare capaciteit leveren voor de langeafstandsverdediging van een gebied, ook tegen tactische ballistische raketten en kruisvluchtwapens.

Om financiële redenen is Defensie gedwongen terug te komen op een beginselovereenkomst met Duitsland voor de overname op gunstige voorwaarden van extra Patriot-luchtafweersystemen ter vervanging van de verouderde Hawk-systemen van de Koninklijke luchtmacht. Deze overname maakte deel uit van de in juni 2002 aan de Tweede Kamer gestuurde intentieverklaring om de bilaterale defensiesamenwerking met Duitsland op uiteenlopende terreinen verder te verdiepen (zie 28 000 X, nr. 33). Ook maakte ze deel uit van de tijdens de Top van Praag in november 2002 gedane toezeggingen aan de Navo. Uiteindelijk bleken de financiële marges aan Nederlandse zijde echter zo smal dat het onverantwoord zou zijn geweest de koop door te zetten. De Duitse regering toonde zich tegemoetkomend en die opstelling verdient waardering. De overige samenwerkingsafspraken uit de intentieverklaring, zoals die met betrekking tot luchtverdedigingssystemen voor de korte afstand (Shorad), luchtmobiel optreden en de bescherming tegen nucleaire, chemische en biologische wapens, blijven van belang en zullen in overleg met Duitsland zoveel mogelijk worden uitgevoerd. Nu noodgedwongen is afgezien van de Patriot-systemen worden de Hawk-systemen afgestoten en de Hawk-eenheden vóór eind 2004 opgeheven. Dit gaat gepaard gaat met een verlies van 300 functies.

KONINKLIJKE MARECHAUSSEE

In totaal verdwijnen bij de Koninklijke marechaussee als gevolg van de bovengenoemde maatregelen ongeveer 160 functies, waarvan 54 samenhangen met de afstoting van defensielocaties1. Dit laat onverlet dat de krijgsmacht behoefte blijft houden aan een politieorganisatie met een militaire status.

Door het aanhoudende belang van de derde hoofdtaak van Defensie zal het aandeel van de civiele taken in de werkzaamheden van de Koninklijke marechaussee de komende jaren aanzienlijk blijven. Met het oog op de taken in artikel 6 van de Politiewet zal de Koninklijke marechaussee verder investeren in informatie- en communicatieystemen die het mogelijk maken gezamenlijk met nationale en internationale (overheids)diensten te communiceren en te opereren en die de afstemming binnen de ketens, in het bijzonder de strafrecht- en de vreemdelingenketen, en de samenwerking bij rampenbestrijding bevorderen. De Koninklijke marechaussee krijgt de beschikking over een nieuw opleidingscentrum dat aan de modernste eisen voldoet.

De Koninklijke marechaussee moet in de toekomst echter ook bijdragen kunnen blijven leveren aan politieoperaties in crisisgebieden. Zoals het kabinet in 2001 heeft aangekondigd, zal de capaciteit van de Koninklijke marechaussee voor de deelneming aan internationale politiemissies in het buitenland de komende jaren met 100 personen worden uitgebreid. Naar verwachting zal het aantal internationale politiemissies in de toekomst eerder toedan afnemen. De totale Nederlandse capaciteit voor internationale politieoperaties groeit tot 2006 van 130 tot 230 personen. Nederland kan daardoor een alleszins redelijke bijdrage leveren aan de politiemacht van de EU van in totaal 5 000 personen.

8. Doelmatigheidsmaatregelen

Bij Defensie voltrekt zich een veelomvattend veranderingsproces waarin bestuurlijke vernieuwing en verbetering van de doelmatigheid centraal staan. Behalve de verkleining en de samenvoeging van de staven wordt ook op andere terreinen, vooral de ondersteuning en de infrastructuur, alles in het werk gesteld om de doelmatigheid verder te vergroten. Wij hechten hier bijzonder veel belang aan. Hoe meer immers op dit vlak wordt bereikt, hoe minder de maatregelen ten koste gaan van de operationele capaciteiten van de krijgsmacht. Onderstreept moet worden dat doelmatigheidsmaatregelen doorgaans pas op langere termijn resultaten opleveren die metterdaad kunnen worden ingeboekt. In de eerstvolgende jaren, waarin snel geld moet worden gevonden, bieden doelmatigheidsmaatregelen onvoldoende soelaas om operationele capaciteiten geheel te ontzien. Er wordt een groot aantal doelmatigheidsmaatregelen in de ondersteunende sector uitgevoerd. Het gaat onder meer om de volgende:

• doelmatiger gebruik van schietterreinen voor tank- en antitankschieten en voor het schieten op luchtdoelen door intensievere internationale samenwerking. Het Cavalerie schietkamp (CSK) en het Luchtdoelartillerie schietkamp (Luask) worden buiten gebruik gesteld. Voor het bereiken en het handhaven van de noodzakelijke graad van geoefendheid zijn oefen- en schietterreinen absoluut een vereiste. Defensie wil met het oog op de beheerskosten en doelmatig ruimtegebruik echter niet méér terreinen aanhouden dan strikt noodzakelijk is;

• De oprichting van een defensiebrede vastgoeddienst , die belast wordt met het beheer van de vastgoedportefeuille. De samenvoeging van de beleids-, plannings-, beheers- en uitvoeringsfuncties voor infrastructuur van de Dienst gebouwen werken & terreinen (DGW&T) en van de krijgsmachtdelen levert naar verwachting doelmatigheidswinst op. Daarnaast wordt een CDV-toets uitgevoerd op de producten van de genoemde onderdelen;

• de Defensie telematica organisatie (DTO) zal meer dan voorheen marktconform werken;

• vermindering van het aantal functies in de muziekkorpsen in de krijgsmacht;

• doelmatigheidswinst als gevolg van de herstructurering door de Navo van de bevelstructuur en de doorlichting van de verdere (militaire) vertegenwoordiging in het buitenland;

• het aanbieden van het Netherlands Armed Forces Integrated Network (Nafin) aan de gehele overheid;

• het onderwerpen van het hoger onderhoud aan de CDV-toets;

• krijgsmachtbreed zijn er, behalve de te vormen beheerdiensten op personeel, materieel en financieel gebied, mogelijkheden om verspreide taken en diensten bijeen te brengen. Zo zullen de horecadiensten bij afzonderlijke instellingen opgaan in één Defensie horeca organisatie, wat doelmatiger is en mogelijkheden biedt om de diensten uit te besteden of om de organisatie op afstand te plaatsen;

• voorts zal de steeds verdergaande samenwerking van de opleidingsinstituten KIM, KMA en IDL, alsmede de integratie van de wetenschappelijke opleidingscapaciteiten in één faculteit, een besparing opleveren (motie Herben c.s. (28 600X, nr. 32));

• de Defensie verkeers- en vervoersorganisatie (DVVO) zal een doelmatigheidsslag maken bij de inzet van transportmiddelen door invoering van een directere verrekeningssystematiek tussen de klanten (krijgsmachtdelen) en de leverancier (DVVO);

• onderzocht wordt of er mogelijkheden zijn tot publiek/private samenwerking bij (de financiering) van informatie, communicatie technologie (ICT) ontwikkelingen.

9. Vervolgactiviteiten

De in deze brief genoemde maatregelen zijn zonder meer ingrijpend. Wij staan aan het begin van een proces dat de komende jaren moet leiden tot een nieuw evenwicht tussen taken, ambities en middelen. Om van alle uiteenlopende maatregelen werkelijk de maximale opbrengst te garanderen, zal nauwgezet in kaart worden gebracht wat er precies gebeurt, welke effecten er worden bereikt en wat er wellicht is blijven liggen. Alle inspanningen in het kader van deze operatie «Stofkam» zullen erop gericht zijn te voorkomen dat nog dieper moet worden gesneden in operationele capaciteiten en in investeringen. Er staat een premie op de tijdige en volledige uitvoering van álle maatregelen die in deze brief zijn uiteengezet en Defensie is vastbesloten die te innen. De operatie «Stofkam» wordt een afzonderlijk project met een afzonderlijke projectleider, die periodiek verslag aan ons zal uitbrengen. Ieder jaar tijdens de begrotingsvoorbereiding zullen wij bezien of de in deze brief genoemde maatregelen toereikend zijn of dat aanvullende maatregelen moeten worden genomen. Wij zullen de Tweede Kamer uiteraard van de voortgang op de hoogte houden.

Tot slot zijn de volgende aandachtspunten vermeldenswaard:

• Defensie zal blijven streven naar versterking van de internationale samenwerking en de mogelijkheden voor doelmatigheidsverbeteringen in dat verband waar mogelijk benutten. Langs deze weg kunnen op termijn de kansen voor taakspecialisatie en taakverdeling toenemen. Defensie zal zich hierbij in het bijzonder rekenschap geven van de conclusies van de AIV ten aanzien van de beperkingen en de mogelijkheden van militaire samenwerking. In overleg met andere departementen zal in 2004 een beleidskader internationale samenwerking worden opgesteld. De aanvullende mogelijkheden van internationale samenwerking zullen ook steeds worden betrokken bij de hierboven genoemde jaarlijkse toetsing van de defensieplannen;

• af te stoten materieel zal worden aangeboden aan de regeringen van landen die voldoen aan de criteria van het wapenexportbeleid. Om de integratie van nieuwe lidstaten in de Navo en de EU te bevorderen, heeft de verkoop aan deze landen de voorkeur, waarbij ook andere dan financiële tegemoetkomingen nadrukkelijk worden bezien;

• uit de recente, vijfde meting van de Belevingsmonitor Rijksoverheid, waaruit blijkt hoe burgers maatschappelijke vraagstukken en het beleid van de overheid ervaren, blijkt dat de bekendheid met Defensie en de krijgsmacht in de samenleving te wensen overlaat. Defensie zal zich, mede in het licht van de in deze brief genomen maatregelen, de komende tijd extra inspannen om in deze situatie verbetering te brengen;

Ten slotte

Deze brief legt, samen met de brief die u op 28 mei jl. ontving over de gewijzigde topstructuur van Defensie, de grondslag voor de toekomstige Nederlandse krijgsmacht. Onze krijgsmacht moet een geloofwaardige bijdrage kunnen blijven leveren aan vrede en veiligheid. De in deze brief genoemde maatregelen zijn erop gericht haar daartoe in staat te stellen. Nederland is dat aan zijn stand verplicht. Maar er is meer. Wij beklemtonen dat de bijdrage die onze krijgsmacht samen met andere krijgsmachten aan vrede en veiligheid levert van levensbelang is en blijft voor onze samenleving – en dat zij juist daarom ieders volledige steun en aandacht verdient.

Een helder toekomstperspectief is van belang voor de plaats van de krijgsmacht binnen onze samenleving, maar ook voor de mensen binnen de krijgsmacht van wie de komende jaren opnieuw veel zal worden gevergd. Het zal voor velen een zware opgave zijn om tijdens de omvangrijke reorganisatie die op stapel staat steeds de moed erin te houden, te meer omdat het verlies aan functies noodgedwongen fors is. Het einddoel, een gezonde organisatie met perspectief, die vele tienduizenden uitdagend en afwisselend werk biedt, is al onze inspanningen dubbel en dwars waard. Iedereen, van laag tot hoog, kan er trots op zijn bij Defensie te werken.

De wereld is de afgelopen jaren niet veiliger geworden en de gevolgen daarvan voor onze samenleving zijn merkbaar. De externe veiligheid van vandaag is in veel opzichten de interne veiligheid van morgen en de inzet van onze militairen op uiteenlopende plaatsen in de wereld kan niet los worden gezien van de veiligheid en het welvaren van onze eigen samenleving. Onze waarden verdienen het te worden beschermd en bevorderd, samen met onze bondgenoten en partners. De krijgsmacht blijft daaraan een belangrijke bijdrage leveren.

De Minister van Defensie,

H. G. J. Kamp

De Staatssecretaris van Defensie,

C. van der Knaap


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

De brief van 30 juni jl. sprak abusievelijk van 240 in plaats van 160 functies die bij de Koninklijke marechaussee verdwijnen.

Naar boven