Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 29200-X nr. 103 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 29200-X nr. 103 |
Vastgesteld 16 augustus 2004
De vaste commissie voor Defensie1 heeft op 23 juni 2004 overleg gevoerd met staatssecretaris Van der Knaap van Defensie over zijn brieven d.d.:
– 23 december 2003 houdende het sociaal beleidskader Defensie (Def-03-268);
– 21 april 2004 houdende een lijst van vragen en antwoorden over het sociaal beleidskader Defensie (29 200-X, nr. 70);
– 21 mei 2004 houdende de stand van zaken van de personele reducties (29 200-X, nr. 78);
– 3 juni 2004 houdende de integrale monitor personeelsvoorziening Defensie 2003 (Def-04-111);
– 18 juni 2004 houdende een lijst van vragen en antwoorden en d.d.23 juni 2004 houdende een aanvullende lijst van vragen en antwoorden over de brieven van de staatssecretaris van Defensie inzake het personeelsbeleid van Defensie en het jaarverslag 2003 van de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht (29 200-X, nr. 94).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissie
Mevrouw Aasted Madsen-van Stiphout (CDA) memoreert de onrust van verleden jaar over het grote aantal functies dat bij Defensie moest verdwijnen en het personeel dat zou moeten afvloeien, terwijl de Kamer nog geen jaar later hoort over tekorten aan personeel, onvoldoende vulling van onderdelen en een onvoldoende aantal BBT'ers (beroepspersoneel bepaalde tijd). Zij krijgt dan ook graag een expliciete uitleg over de verschillende aantallen die in verschillende overleggen en brieven naar voren zijn gekomen. Hoe is men verleden jaar bijvoorbeeld gekomen aan het aantal van 5000 mensen dat moest worden ontslagen? Geldt dat aantal nog steeds, mede gelet op de grote ingrepen die nog moeten plaatsvinden?
In alle stukken wordt aangegeven wat er is en wat er betaald kan worden, maar zij is veel meer geïnteresseerd in de aantallen die nodig zijn om de doelstellingen die voor Defensie zijn gesteld ook te kunnen bereiken. Wat zijn op dit moment de grootste knelpunten en hoe en op welke termijn denkt de staatssecretaris deze op te lossen?
In de beantwoording van de feitelijke vragen wordt gerept van verkleining van het personeelsbestand als voorloper op de feitelijke reorganisatie. Dan zal het functiebestand inkrimpen, waarna het evenwicht tussen het functiebestand en het personeelsbestand kan worden hersteld. Is er op dit moment dan sprake van een scheefgroei tussen functie- en personeelsbestand? Zo ja, waar zit die dan, en is die scheefgroei wellicht mede oorzaak van het huidige tekort aan BBT'ers?
In de beantwoording van de feitelijke vragen is ook een staatje opgenomen met het aantal personeelsleden en het aantal uitgeplaatste medewerkers. Er blijken 1011 mensen te zijn ingeschreven en 21 zijn geplaatst bij de politie. De CDA-fractie is niet echt onder de indruk van de resultaten die tot nu toe met Kansrijk zijn geboekt. Is de politie de enige externe partij waarmee Kansrijk zaken doet? Hoeveel mensen zijn er bij Kansrijk bezig met het uitplaatsen van Defensiepersoneel? Welke kosten zijn met die gehele Kansrijkoperatie gemoeid en hoeveel is daarvan op dit moment uitgegeven?
Naar verwachting zullen in 2004 4000 BBT'ers worden aangesteld. In 2007 wil de staatssecretaris het gewenste aantal BBT'ers hebben bereikt. Is het met het oog op de inzetbaarheid niet wenselijk om het BBT-bestand eerder op het gewenste peil te brengen? Er wordt vooral geworven onder vmbo'ers en bij de ROC-brugopleidingen niveau 2. Bij de begrotingsbehandeling heeft de CDA-fractie al aangegeven dat zij de opleidingseisen zou willen aanscherpen en vmbo kaderberoepsgerichte leerweg of mbo-niveau 2 als minimumeis zou willen stellen. Aangezien 60% van de instroom aan BBT'ers afkomstig is van de ROC's kan worden verwacht dat deze aanscherping van de toelatingseis niet tot problemen zal leiden. Als daarbij wordt bezien dat het aantal afvallers in de categorie die via de ROC's binnenkomt kleiner is, zou het zelfs een extra stimulans moeten zijn om de opleidingseis nu al bij te stellen en niet te wachten tot het bij de begrotingsbehandeling toegezegde overleg over werving en selectie. Is de staatssecretaris daartoe bereid? Schoolverlaters zonder diploma of met een diploma vmbo basisberoepsgerichte leerweg hebben nu nog de mogelijkheid om zich voor het komende schooljaar in te schrijven voor een van de brugjaren, zodat zij dan in 2005 bij Defensie kunnen instromen.
Tijdens de begrotingsbehandeling en het daaraan voorafgaande notaoverleg heeft de staatssecretaris meer toezeggingen gedaan. Er zou overleg worden gevoerd over het veteranenbeleid naar aanleiding van de Veteranennota, over het reservistenbeleid naar aanleiding van de studies die daarnaar zijn uitgevoerd, over de criteria voor werving en selectie en over het brede personeelsbeleid naar aanleiding van de KPMG-rapportage Integriteit. Mevrouw Aasted Madsen voelt de bui al hangen. Het zomerreces begint over één week en de Kamer hervat haar werkzaamheden drie weken voor prinsjesdag. Het valt dus te verwachten dat alle beloofde stukken met de begroting worden verstuurd. Dat hoeft natuurlijk geen probleem te zijn, maar zij weigert om voor mensen zulke ingrijpende onderwerpen onder tijdsdruk te moeten afraffelen tijdens een begrotingsbehandeling. De CDA-fractie wil daarom nu al kwijt dat zij voor die begrotingsbehandeling overleg wil voeren over de net genoemde onderwerpen en vraagt zich af of een notaoverleg van één dag wel voldoende zal zijn.
Mevrouw Eijsink (PvdA) wil de personeelsreductie niet opnieuw ter discussie stellen, maar wil wel dat er bij ontslagen het sociaal kader wordt gevolgd en dat de reductie zo min mogelijk ten koste gaat van de operationele inzet. In het kader van een zorgvuldig omgaan met het personeel vindt zij het tevens van belang dat het ijkpunt voor de reductietaakstelling ook voor het personeel duidelijk is. Het ontbreken van zo'n helder ijkpunt op basis waarvan reductie plaatsvindt, leidt niet alleen bij Kamerleden maar ook bij personeel en bonden tot onzekerheid en onduidelijkheid. Wat dit betreft verwijst zij maar naar de door haar en collega Timmer gestelde vragen over het SBK (sociaal beleidskader) en de inzet voor de vliegbasis Twenthe. De antwoorden heeft zij inmiddels ontvangen, maar het feit dat een en ander onlangs aan een rechter in kort geding moest worden voorgelegd, geeft wel aan dat het voor het personeel lang niet duidelijk is en ook tot grote onrust leidt.
In zijn reactie op het jaarverslag van de inspecteur-generaal over 2003 stelt de minister groot belang te hechten aan goede communicatie met het personeel over de plaatsvindende herstructurering en de daaruit volgende maatregelen, maar in het jaarverslag noch in de reactie van de minister wordt aangegeven hoe die communicatie dan zal plaatsvinden en worden ook de medezeggenschapscommissies niet genoemd.
Het gaat in dit overleg alleen over de kwantitatieve benadering van de personele reductie, dus alleen over cijfers. Wat de PvdA-fractie betreft, gaat het ook over mensen en de betekenis van de reorganisatie voor mensen.
Uit de brief van 21 mei blijkt dat de reductietaakstelling gebaseerd is op de zogenaamde werkelijke personele sterkte die eind 2002 71 871 personen bedroeg en op peildatum 1 mei jl. 66 526 personen, terwijl het einddoel 60 171 is. Het vergt dus nog een forse inspanning om in de ontwerpbegroting voor 2007 de werkelijke personeelssterkte en de begrotingssterkte met elkaar in evenwicht te brengen. Uit de brief noch uit de beantwoording van de vragen is het voor haar duidelijk wat op dit moment de verhouding is tussen het feitelijke personeelsbestand, de beschikbare middelen – dus de begrotingssterkte – en het functiebestand.
Wat de ontstaffing betreft, begrijpt zij uit de brief van 21 mei dat ondanks de betrekkelijk botte instroombeperkende en uitstroombevorderende maatregelen in 2003 de overschrijding slechts met 10% is teruggebracht. Naast dat gegeven baart haar ook zorgen de achterblijvende vulling van het BBT-bestand. De uitspraak dat de totale personele sterkte al ruimschoots onder de begrotingssterkte ligt, lijkt haar ook nogal voorbarig gezien de ruim 1600 voltijdseenheden onder de begrotingssterkte en de grote achterstand op de BBT-planning van 13 000. Zij vraagt zich dan ook in gemoede af of wel de juiste mensen zijn uitgestroomd, zeker gezien het feit dat het volgend jaar sprake is van een tekort van 4000 BBT'ers. Daarbij komt nog dat de staatssecretaris tot 2007 de tijd neemt om de operationele eenheden volledig te vullen. De opleidingscapaciteit bij de eenheden biedt haars inziens de mogelijkheid om een en ander in 2005 te realiseren. Het is al met al de vraag in hoeverre de reductie leidt tot de gewenste ontstaffing. Waaruit blijkt bovendien dat de hoeveelheid vrouwelijk personeel voldoet aan het genderbeleid van de staatssecretaris? Hij heeft in zijn beantwoording weliswaar de getallen gegeven, maar deze niet gerelateerd aan het genderbeleid, zoals eerder door de minister is geschetst.
Mevrouw Eijsink realiseert zich heel goed dat de staatssecretaris voor een grote inspanning staat: enerzijds reduceren, anderzijds functies invullen en zorgdragen voor een optimale formatie. Het lijkt een paradox, maar voor haar kan het een mes worden dat aan twee kanten snijdt, namelijk door uitstroom op de ene plaats en uitstroom op de andere plaats zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen en vanuit het centrale niveau te regisseren, zodat gedwongen ontslagen kunnen worden voorkomen en de toch onaangename term «overtolligen» zolang mogelijk buiten beeld kan worden gehouden. Hoe wordt op dit moment invulling gegeven aan die centrale regie en heeft die het gewenste resultaat, namelijk het verminderen van het risico van overtolligheid?
Op eerdere vragen is geantwoord dat 258 Defensiemedewerkers naar de politie zouden overgaan. In de beantwoording op de laatst gestelde vragen 1 en 13 is ineens sprake van 250 medewerkers. Er wordt ook gesteld dat de bereidheid bij het departement aanwezig is, maar tot op welk niveau? In antwoord op de vraag naar concrete maatregelen, wordt verwezen naar gesprekken, maar worden geen concrete maatregelen genoemd.
De beantwoording van vraag 2 over de terugkoppeling naar de Kamer vindt mevrouw Eijsink wel erg mager net als het daarin geschetste resultaat. Als de resultaten daartoe aanleiding geven, zal de staatssecretaris de Kamer informeren over de voortgang van de reductie. Ook al ziet de staatssecretaris daartoe geen aanleiding, zij wenst toch graag geïnformeerd te blijven worden, in ieder geval per kwartaal.
In het antwoord op vraag 9 zegt de staatssecretaris dat geen prioriteit zal worden gegeven aan het project employee benefits. Heeft Defensie daar geen geld voor over? Zij heeft in ieder geval begrepen dat het personeel grote behoefte heeft aan voortzetting van dit project.
Ten slotte merkt mevrouw Eijsink op dat zij graag een aparte monitor personeelsvoorziening Defensie 2004 krijgt en dat zij er zeer aan hecht dat in een volgende rapportage over de personeelsreductie er niet alleen een cijfermatige maar ook een kwalitatief goede onderbouwing zal zijn opgenomen.
De heer Herben (LPF) moet uit de voorliggende stukken concluderen dat Defensie nog een lange weg heeft te gaan om de gewenste opbouw van het personeelsbestand te bereiken. De reductie ligt weliswaar op schema en gaat wellicht zelfs te voortvarend, maar hoe kunnen nu de eenheden op de gewenste manier worden gevuld? Hij heeft er geen behoefte aan om inhoudelijk diep op de voorliggende stukken in te gaan; over het algemeen lijkt het hem dat het proces tot nu toe de toets der kritiek ruim kan doorstaan. Het is immers een hele klus om bij de grootste werkgever dit soort processen goed in kaart te brengen. Natuurlijk ontstaan er bij dergelijke omvangrijke ingrepen elders knelpunten en daartoe wil hij zich op dit moment beperken.
In de brief van 23 december wordt gemeld dat het SBK Defensie per 1 januari 2004 in werking zal treden, nu ruim een half jaar geleden. Wat zijn de eerste ervaringen, mede gelet op de stelling van de bonden dat de kennis niet bij alle personeelsfunctionarissen up to date zou zijn? Is dat inmiddels opgelost?
Wordt de pijn van de reorganisatie wel eerlijk verdeeld? Is het weer het oude liedje dat de Haagse staven buiten schot blijven ten koste van de krijgsmachtdelen, zoals uit door de bonden voorgelegde cijfers blijkt, namelijk 10% bij de CO (Centrale organisatie) versus 30% bij de krijgsmachtdelen? Is dat juist en, zo ja, is dat een tijdelijk verschijnsel?
Medewerkers die vrijwillig willen uitstromen krijgen een overzicht van hun toekomstige financiële situatie, maar daaraan kunnen zij geen juridische dan wel financiële rechten ontlenen. Wat is de mening van de staatssecretaris daarover?
Volgens de opgerichte uitplaatsingorganisatie Kansrijk zijn er minder personen die dienen te vertrekken dan de eerder genoemde 5000 als gevolg van een hoog tussentijds en natuurlijk verloop. Veel medewerkers willen wel vrijwillig vertrekken maar mogen dat niet van hun commandanten, mede omdat het onderdeel zo lang mogelijk moet voortbestaan. Zo zou er over een jaar of twee een stuwmeer kunnen ontstaan van mensen die dan moeten afvloeien. Is de staatssecretaris het niet met Kansrijk eens dat het beter zou zijn om die mensen toch zo snel mogelijk de gelegenheid te geven om vrijwillig te vertrekken?
Via oude vredesoperaties zijn knelpunten bekend geworden, zoals bij de genie, verbindingen, marechaussee. Door de huidige grootschalige inzet van de krijgsmacht worden nieuwe knelpunten zichtbaar, zoals bij het onderhoudspersoneel voor de helikopters die zowel in Afghanistan als in Irak worden ingezet. Is daar voldoende oog voor, want als er sprake zou zijn van voorzetting van die aanwezigheid van helikopters dreigen er dan op dat punt weer geen tekorten te ontstaan?
Inmiddels zijn er circa 150 medewerkers van de Koninklijke marechaussee (Kmar) vertrokken en is voor in ieder geval de door de heer Herben gewenste uitbreiding geen ruimte. In het Strategisch Akkoord is afgesproken dat de marechaussee toch zou blijven groeien, zij het dat er geen aantal is genoemd, juist door de tekorten die Nederland kent op het gebied van de veiligheid. Hij blijft erbij dat Kmar-personeel altijd beschikbaar moet blijven voor politietaken, bij voorkeur bij Defensie of anders bij regiokorpsen of elders. Geld daarvoor kan volgens hem worden gevonden in het integrale veiligheidsplan van dit kabinet. Hij doet daarom een klemmend beroep op de staatssecretaris om dit onderdeel van het Strategisch Akkoord binnen het kabinet te verdedigen.
Mevrouw Veenendaal (VVD) leest in de Najaarsbrief 2002 dat 4800 functies moeten verdwijnen om te voldoen aan het Strategisch Akkoord. In de prinsjesdagbrief en de daarbij behorende personeelsbrief geeft de staatssecretaris aan nog eens 3800 functies te moeten schrappen. Qua operationele capaciteit bij elkaar 5200 functies! De Haagse staven moeten een reductie voor hun rekening nemen van éénderde van hun omvang, zo'n 2000 functies. Daar overheen kwam nog eens een overschrijding van de begrotingssterkte van 2003 van 3000 man. Alles bij elkaar komt mevrouw Veenendaal uit op 11 600, maar de staatssecretaris op 11 700. Welke 100 functies heeft zij gemist?
In de integrale monitor van 2003 staat dat de doelstellingen van het Strategisch Akkoord niet zijn gehaald. Wat gaat de staatssecretaris doen om dat in 2004 te voorkomen of kan hij nu al aangeven dat hij de doelstellingen voor 2004 zal halen? Bij de personeelsreductie geeft hij aan dat hij overtolligheid zoveel mogelijk wil beperken, maar dat zal niet altijd mogelijk zijn. Op dit moment zijn 256 mensen in verband met het vervallen van hun functie in een herplaatsingsprocedure gegaan. Binnen zes maanden wordt bezien of er intern wellicht een andere functie beschikbaar is. Is dat niet het geval, dan komt Kansrijk aan de beurt. Die probeert ander werk te vinden. Indien opleiding nodig is, wordt die mogelijkheid geboden. Ook het starten van een eigen bedrijf is mogelijk en wordt dan ook in de begeleiding meegenomen. Zelf werk zoeken zonder begeleiding van Kansrijk is natuurlijk ook mogelijk. Rechten op wachtgeld kunnen eventueel worden uitbetaald. Als je zo alles leest, lijkt het een redelijk en volledig plan, maar wat in de planning niet is meegenomen, is dat de Kamer, met name de VVD-fractie, keer op keer het belang heeft aangegeven om andere ministeries bij het onderbrengen van personeel te betrekken. Voorbeelden hiervan zijn de motie-Van Aartsen c.s. (29 200, nr. 14), de motie-Van Baalen c.s. (29 200 X, nr. 31) en de motie-Balemans c.s. (29 200 VIII, nr. 79). Vanaf 20 oktober 2003 zegt de staatssecretaris overleg te voeren met verschillende andere overheidsdiensten, zoals politie, justitie, douane, onderwijs, brandweer, enz. en elke keer geeft hij in antwoord op vragen daarover aan dat hij nog steeds in overleg is. Nu alle plannen zo ongeveer wel bekend zijn, vindt mevrouw Veenendaal het wat vreemd dat er nog onduidelijkheid zou bestaan over de hoeveelheid overtollig personeel. Kan de staatssecretaris tenminste aangeven hoeveel personen dit jaar nog zullen volgen? Is hij niet van mening dat bijna een jaar overleg toch iets te lang is, ook al omdat de reorganisatie nu gaat beginnen? Het is aan de regering om door de Kamer aangenomen moties uit te voeren en de VVD-fractie vindt het dan ook erg vreemd dat daar in alle plannen niets van is terug te vinden. Er zou bijvoorbeeld aan kunnen worden gedacht om andere overheidsdiensten die overtollig personeel overnemen een premie te geven of om Defensie een tijd lang het loon door te laten betalen. Zou er geen interdepartementale projectorganisatie in het leven moeten worden geroepen onder eenhoofdige leiding om de outplacement richting politie, brandweer, enz. af te dwingen? Wordt de termijn van zes maanden aangehouden om te zoeken naar een andere functie binnen Defensie of wordt die overschreden? Hoeveel vervallen functies komen er naar verwachting dit jaar bij en hoeveel mensen zullen dan een beroep doen op Kansrijk? Zijn er prestatieafspraken met de bemiddelingsbureaus gemaakt en, zo ja, welke? Wordt er met die bureaus per persoon afgerekend of is er een globaal contract afgesloten? Hoeveel banen buiten Defensie heeft die bemiddeling al opgeleverd? Het overleg met andere ministeries heeft tot nu toe weinig opgeleverd. Wat gaat de staatssecretaris daar nu aan doen? In zijn beantwoording van 21 april 2004 en in de antwoorden op vragen ter voorbereiding van dit overleg, zegt hij nog steeds in overleg te zijn. Wat gaat hij doen om de eerder genoemde moties uit te voeren? Is het nu geen tijd voor beleid? Bij vrijwillig vertrek bestaat de mogelijkheid enkele maanden salaris mee te krijgen. Werkt dit en zo ja, hoe vaak is dit toegepast? Mevrouw Veenendaal is van mening dat de staatssecretaris actiever zou moeten zijn met het onderbrengen van Defensiepersoneel bij andere ministeries en verwacht na het reces een plan van aanpak waarin wordt aangegeven hoe meer personeel bij andere overheidsdiensten zal worden ondergebracht.
Uit de monitor blijkt dat veel BBT'ers in de WW komen, bijna het dubbele van het jaar daarvoor! Wat voor beleid is er geformuleerd om dat in 2004 te voorkomen?
Blijkens de personeelsbrief streeft de staatssecretaris naar het zogenaamde up-or-outsysteem. In Bosnië heeft zij gesproken met BBT'ers die daar gebruik van hadden willen maken. Het doorgroeien blijkt erg omslachtig te zijn. Wanneer zal dat veranderen?
In een toespraak op 26 juni 2003 deed de staatssecretaris de toezegging dat het veteranenplatform deel zou uitmaken van het comité landelijke veteranendag. Volgens het platform maakt het daar geen deel van uit. Is dat juist en, zo ja, waarom?
De staatssecretaris zal de civiele eerstelijnsgezondheidszorg informeren over de problemen waar veteranen eventueel last van kunnen ondervinden. Het probleem is duidelijk, maar de aanpak van Defensie niet! Wat gaat de staatssecretaris concreet doen, wat zal daarvan het resultaat zijn en hoeveel geld is hiervoor gereserveerd?
Defensie staat inderdaad onder een enorme bezuinigingsdruk en stoot daartoe materieel af en reduceert het personeelsbestand. Defensie zal ook op een andere manier gaan functioneren. Worden de reorganisatieplannen voldoende gecommuniceerd met de verschillende betrokkenen? Het is mevrouw Veenendaal ter ore gekomen dat de relatie met de medezeggenschapsorganen nogal moeizaam is. Hoe ziet de staatssecretaris dat en wat kan hij doen om die relatie te verbeteren?
De vragen 5 en 6 over de kwalitatieve gevolgen voor de krijgsmacht van de reorganisatie zijn volgens haar niet bijzonder verhelderend beantwoord. Wat zijn die kwalitatieve gevolgen voor de krijgsmacht en voor de feitelijke operationele inzet bij het doorvoeren van de reorganisatie?
Antwoord van de staatssecretaris
De staatssecretaris wil allereerst proberen de verantwoordelijkheden goed te onderscheiden. Natuurlijk heeft de Kamer een controlerende taak, maar sommige dingen liggen niet alleen buiten zijn, maar ook buiten haar verantwoordelijkheid. Dat geldt zeker voor reorganisaties die ook nog belangrijke arbeidsvoorwaardenaspecten betreffen. In Nederland geldt toch min of meer de afspraak dat die het domein zijn van sociale partners. Een vraag over bijvoorbeeld employee benefits is gemakkelijk gesteld, maar die vormen nu juist onderdeel van het arbeidsvoorwaardenbeleid. Als het personeel dat zo graag wil, merkt hij dat wel aan de cao-onderhandelingstafel. Hij maakt deze opmerkingen om te proberen duidelijk te maken dat het verschillende trajecten en ook verschillende verantwoordelijkheden zijn. Het SBK is een belangrijk onderdeel van het arbeidsvoorwaardenbeleid dat in grote mate toch is voorbehouden aan sociale partners. Daarmee gaat hij ook die onderhandelingen aan, wat natuurlijk niet wil zeggen dat de Kamer geen vragen kan stellen of een toelichting op dat SBK kan vragen, maar als hij dat nodig acht, moet hem de gelegenheid worden geboden om te zeggen dat dit een zaak van sociale partners is. Het SBK is in goed overleg en in goede harmonie met de bonden tot stand gekomen en dat is een goede zaak, want voor een goed verloop van de reorganisatie spelen ook de bonden een essentiële rol.
Defensie heeft een echt forse personele taakstelling. In de personeelsbrief van september 2003 is uiteengezet dat het gaat om een reductie met 11 700 mensen. Een grondige verbouwing van de organisatie is noodzakelijk om deze reductie te realiseren. Met zijn brief van 21 mei jl. heeft de staatssecretaris de Kamer op hoofdlijnen willen informeren over de stand van zaken van die personele reductie. De derde dinsdag van september krijgt de Kamer een vervolg van de personeelsbrief van september 2003 waarin de voortgang van enkele beleidsmatige personeelsonderwerpen wordt geschetst en waarmee hij de toezegging gestand zal doen die hij eind verleden jaar heeft gedaan. Die brief zal hij onder andere ingaan op de invoering van een nieuw personeelssysteem, het zogenaamde up-or-outsysteem. Natuurlijk wil hij daarover graag uitvoerig met de Kamer discussiëren en wat hem betreft hoeft dat zeker niet tijdens de begrotingsbehandeling. Hij zou daar zelfs de voorkeur aan geven, omdat het immers een fundamentele wijziging is van de rechtspositie van militairen die zelfs een afzonderlijk wettelijk traject vergt. Voorts zal in die brief nader worden ingegaan op het veteranenbeleid. De voormalige IGK voert thans onderzoek uit en heeft ook veelvuldig contact gehad met de veteranenwereld. Daarom heeft de Kamer er nog niets over vernomen. De staatssecretaris heeft begrepen dat hij het eindrapport in de tweede week juli kan verwachten. Dan heeft hij nog wel enige tijd nodig om te bezien wat hij met de aanbevelingen kan c.q. moet doen. Het lijkt hem niet wenselijk om het veteranenbeleid, dat zoals gezegd wel onderwerp zal zijn van de prinsjesdagbrief, met de begrotingsbehandeling af te doen. Ook naar zijn mening vergt dit een afzonderlijk overleg met de Kamer. Daarnaast is een groep bezig met de voorbereiding van de nationale veteranendag die voor het eerst zal worden gehouden op de verjaardag van Koninklijke Hoogheid Prins Bernhard in 2005. De staatssecretaris heeft de voorzitter van het veteranenplatform wel degelijk uitgenodigd om in die voorbereidingsgroep zitting te nemen. Weer een ander onderdeel van de brief is de uitslag van het vervolgonderzoek van KPMG naar de integriteit en ook dat onderwerp verdient zijns inziens een apart overleg met de Kamer. Ten slotte zal de brief ingaan op het opleidings- en het reservistenbeleid. Hij hoopt dat het de commissie duidelijk zal zijn dat het zeker niet in zijn bedoeling ligt om de Kamer alles ineens aan te bieden in de verwachting dat alles ineens bij de begrotingsbehandeling wordt afgedaan. Veel onderwerpen verdienen een uitvoerig overleg met de Kamer, opdat de staatssecretaris de opvattingen van de diverse fracties daarover kan vernemen en hij een en ander zoveel mogelijk kan toelichten. Dat is ook in het belang van het zorgvuldig omgaan met het personeel. Het gaat inderdaad niet alleen om cijfers, het gaat om mensen van vlees en bloed.
De staatssecretaris memoreert de afspraak dat de nieuwe Defensieorganisatie op een nieuwe leest zal worden geschoeid. Hij heeft daarvoor slechts een beperkt budget. Zo'n ingrijpende organisatie is niet van de ene op de andere dag gerealiseerd, zeker niet een grote organisatie als de krijgsmacht met vier verschillende onderdelen. Er moesten generieke maatregelen worden genomen om in ieder geval nog te kunnen voldoen aan de financiële taakstelling. Er zijn daarom ook maatregelen genomen die niet specifiek gericht waren op groepen die wellicht in de toekomst overcompleet zouden worden. In het algemeen is het personeel opgeroepen om de dienst te verlaten om het budget te kunnen verlagen en binnen de taakstelling te kunnen blijven. Vacatures onder met name het burgerpersoneel werden zeer kritisch bezien, er zou een zeer beperkte instroom mogen komen van beroepsmilitairen voor onbepaalde tijd (BOT'ers) en van BBT'ers en oudere militairen van 53 en 54 jaar en burgerpersoneel van 57 jaar is de mogelijkheid geboden om de dienst eerder te verlaten. Die heel generieke maatregelen hebben van januari 2003 tot april 2004 geleid tot een vermindering van 5345 medewerkers. Voor het budget is dat goed, voor de organisatie heeft dat op sommige punten inderdaad geleid tot grote mismatches en daarom is het ook noodzakelijk om die generieke maatregelen zo snel mogelijk in te trekken. De rem op de instroom van BBT'ers wordt er nu afgehaald. Het tekort aan BBT'ers was een maand geleden 1300 en zal nu wel weer zijn toegenomen. Dit jaar zijn er 4000 extra nodig, het volgend jaar zo'n 6000 en dat is een gigantische inspanningsverplichting. Ook de generieke maatregelen waarmee personeel wordt gestimuleerd om de dienst vroegtijdig te verlaten, zal de staatssecretaris eind dit jaar intrekken. Hij kan dat ook omdat de formatie thans binnen de begroting blijft. Hierna kan de reorganisatie worden gericht op groepen die overcompleet worden en dat zal moeilijk genoeg zijn, want dan is het niet meer uitgesloten dat personeel de dienst gedwongen zal moeten verlaten.
Het probleem van die mismatches is volgens hem mede ontstaan, omdat voorgenomen plannen tot op heden nog uitgevoerd konden worden, waarbij onder andere kan worden gedacht aan de sluiting van Seedorff, van Valkenburg, Soesterberg en Twenthe. Veel hangt ook met elkaar samen. Als je bijvoorbeeld Soesterberg wilt sluiten, moet je er eerst voor zorgen dat in Gilze-Rijen nieuwe loodsen beschikbaar zijn voor de helikopters. Voor de totale reorganisatie is een periode van vier jaar afgesproken en tot die tijd zullen die mismatches wellicht ook wel blijven bestaan, al zal er natuurlijk alles aan worden gedaan om die zoveel mogelijk te beperken. Er is naar de mening van de staatssecretaris een helder traject afgesproken. In dat licht gezien had hij ook behoefte aan eenduidige cijfers en heeft hij ervoor gekozen om bijvoorbeeld de organieke sterkte afhankelijk te maken van de begrotingssterkte, maar ook dat vergt enige tijd. In de komende personeelsbrief zal hij proberen het traject tot 2007 voor de verschillende jaren met kengetallen te schetsen opdat de Kamer op basis van kwartaalrapportages daarna het proces kan volgen en controleren. Daartoe is het wel belangrijk om vooraf de definities van de kengetallen vast te stellen.
Natuurlijk hoopt ook hij dat met andere ministeries zodanige afspraken kunnen worden gemaakt dat de sociale gevolgen voor overtollige militairen of burgers zoveel mogelijk worden beperkt. Personeel waarvan nu al zeker is dat het op den duur overbodig wordt, wordt de kans geboden om vroegtijdig de dienst te verlaten; voor militairen vanaf 53 en voor burgers vanaf 57 jaar. Zo die leeftijd nog niet is bereikt, wordt natuurlijk eerst geprobeerd om tot herplaatsing binnen Defensie te komen. Daarvoor is die termijn van zes maanden in de praktijk voldoende gebleken. Lukt ook dat niet, dan wordt hen zoveel mogelijk begeleiding aangeboden om de dienst vrijwillig te verlaten. Lukt dat ook niet, dan is er uiteraard nog een sociaal plan dat in samenwerking met de bonden tot stand zal zijn gekomen. Mogelijk zal daarvan onderdeel zijn een regeling die degenen die die leeftijden hebben bereikt alsnog de mogelijkheid biedt om de dienst vroegtijdig te verlaten. Centraal moet blijven staan dat er na 2007 alleen maar mensen in de krijgsmacht werken die daadwerkelijk nodig zijn. Naar verwachting zullen volgens de staatssecretaris dit jaar 1159 mensen Defensie hebben verlaten. Hij kan op dit moment niet zeggen hoeveel mensen er vrijwillig Defensie hebben verlaten, maar zal dat de Kamer schriftelijk meedelen.
Heel wat ministeries zijn graag bereid om uit het reservoir van Defensie te putten, maar het probleem is dat nog steeds niet zeker is om welke mensen het exact gaat. Omdat dit binnenkort wel het geval zal zijn, is de staatssecretaris ervan overtuigd dat ook langs die weg nogal wat Defensiepersoneel aan een baan elders binnen de overheid kan worden geholpen. Bij het ministerie van Onderwijs ligt dat inderdaad wat moeilijker, omdat het personeelsbeleid nu eenmaal is gedecentraliseerd naar besturen. Defensie heeft goede instructeurs die zeker in staat zijn om in bepaalde segmenten van het onderwijs goed werk te verrichten. Gelet op de grote personele problemen in het onderwijs is het ook in het belang van al die besturen om uit die bron te putten. Desgevraagd zegt hij toe met de minister van Onderwijs te overleggen over de mogelijkheid om militairen op hbo-niveau zonder officieel diploma toch als mogelijke zij-instromers te zien.
In de motie-Van Aartsen werd gesproken over 250 mensen voor de politie. Inmiddels zijn er afspraken gemaakt over 258 mensen, mede op basis van de motie-Aasted Madsen-van Stiphout c.s. (29 200 X, nr. 27), waarin staat dat er bij aanname op de politieschool rekening moet worden gehouden met kwalificaties van militairen. Morgen heeft de staatssecretaris daar een finaal gesprek over, want de politieschool weigert dat in feite en wil niet alleen dat die militairen de hele periode van vier jaar volgen maar ook dat zij in die tijd nog door Defensie worden betaald in plaats van de nu toegezegde twee jaar. Mocht dat finale gesprek geen resultaat opleveren, dan zal hij dat de Kamer natuurlijk direct laten weten en hoopt hij dat die de desbetreffende minister wel daarop zal aanspreken.
Hij is het er van harte mee eens dat zeker over zo'n ingrijpende operatie een goede communicatie met zowel het personeel als de bonden essentieel is. Hij vindt het dan ook vreselijk dat hij zijn mensen niet die ultieme duidelijkheid kan geven en hen dus in enige onzekerheid moet laten. Juist omdat hij er zoveel waardering voor heeft dat allen loyaal blijven doen wat van hen verwacht wordt, hoopt hij die duidelijkheid dan ook zo snel mogelijk te kunnen verschaffen.
In dit verband is natuurlijk ook de rol van de medezeggenschap essentieel. Om een en ander daarmee goed te bespreken, vergt ook de nodige tijd, maar liever in overleg en in overeenstemming met de medezeggenschapsorganen dan het zonder meer van boven af op te leggen. Leden van dergelijke organen hebben wettelijk recht op in ieder geval gedeeltelijke vrijstelling, maar gelet op zijn ervaringen uit het verleden, zal er gelet op de ingrijpendheid van de reorganisatie, ook ongetwijfeld heel wat vrije tijd in moeten worden gestoken. Hij is in ieder geval van mening dat zij alle gelegenheid moeten krijgen om hun taak goed te vervullen.
Bij zijn aantreden heeft hij min of meer gesteld dat de trap van boven moest worden schoongeveegd. Dat houdt zijns inziens in dat staven niet kunnen worden ontzien. Op zich is dat best moeilijk, want soms zijn die bezig om hun eigen functie overbodig te maken, maar hij blijft erbij dat in 2007 éénderde van de staf zal moeten zijn verdwenen en van 6000 zal moeten zijn ingekrompen tot 4000. Zeker als er een nieuwe structuur is, waarin een tussenlaag van bevelhebbers niet meer voorkomt, moet het ook mogelijk zijn om die ontstaffing te realiseren. Het zou echter geen kwaad kunnen als de Kamer dat aan de hand van de kwartaalcijfers nauwlettend volgt, al is het alleen maar om hem bij de les te houden.
Op de opmerkingen van de heer Herben over de Kmar zal de staatssecretaris via een brief terugkomen en zegt hij desgevraagd toe daarin ook een toelichting te geven op de Kmar-krant van zo'n drie weken geleden, waarin enerzijds werd gesproken over uitbreiding van functies en anderzijds werd gesteld dat alle BBT'ers die weg willen, ook weg mogen.
Voorts merkt hij op dat de financiering van de arbeidsbemiddeling van Defensiepersoneel door Capability plaatsvindt op basis van het principe no cure, less pay. Per bemiddelingstraject krijgt het een basistarief van € 2142. Als dat traject met succes wordt afgerond, ontvangt het bovendien nog een bonus van € 1412. Het basistarief wordt betaald nadat het door Capability opgestelde bemiddelingsplan is goedgekeurd. De bonus wordt betaald, nadat Capability heeft aangetoond dat de desbetreffende Defensiemedewerker gedurende 26 weken werkzaam is bij een andere werkgever, dan wel in een periode van een jaar gedurende 26 weken als zelfstandige inkomsten heeft verworven. Tot op heden heeft Defensie van Capability vacatures ontvangen voor een bedrag van circa € 820 000 waarvan inmiddels € 470 000 is betaald. Naar verwachting zal met de arbeidsbemiddeling van Defensiemedewerkers in de periode 2004–2012 een bedrag van circa 18 mln euro zijn gemoeid.
In de beantwoording van de nadere schriftelijke vragen 10, 11, 14 en 23 staat een kolom met formatie, begrotingssterkte en realisatie. De formatie bestaat uit 70 492 mensen en is gebaseerd op de formatie die de bevelhebbers op papier hebben staan, terwijl dat er volgens de begroting maar 68 143 kunnen zijn. Het feitelijke aantal medewerkers is per april 2004 66 526, hetgeen betekent dat er nu dus middelen beschikbaar zijn om die daadwerkelijke formatie aan te vullen. Die drie kengetallen zullen er uiteindelijk twee worden: de feitelijke formatie en de begrotingssterkte.
Natuurlijk is het ook niet uitgesloten dat vrouwelijk personeel overcompleet wordt. Daarvoor wordt uiteraard hetzelfde traject gevolgd als voor mannen, maar bij gelijkwaardigheid heeft de vrouw wel een voorkeur. Zowel de minister als de staatssecretaris hechten er zeer aan dat het aantal vrouwen binnen de krijgsmacht fors stijgt. In de prinsjesdagbrief zal de Kamer een uitdagend hoog aantal vrouwen zien dat zijns inziens de komende jaren de krijgsmacht zou moeten instromen. Als Defensie bovendien zijn positie op de arbeidsmarkt wil handhaven, zal er ook niet om vrouwen heen kunnen worden gegaan.
Hij wil aan de instroom van BBT'ers in feite geen enkele beperking opleggen. Mensen die na keuring geschikt worden geacht om als militair op te treden, moeten zijns inziens de mogelijkheid krijgen om toe te treden, ongeacht hun opleiding. De krijgsmacht heeft zoveel mensen nodig dat het wel vreemd zou zijn om op voorhand al belemmeringen op dit punt in te bouwen. Overigens is het voor veel mensen de laatste kans om zich tot een hoger niveau op te werken. Onlangs heeft hij met zijn collega van Sociale Zaken besproken hoe mensen die niet gekwalificeerd zijn toch de krijgsmacht zouden kunnen instromen. In samenwerking met het onderwijs is een module ontwikkeld om mensen vanuit de praktijk zich gaandeweg te laten kwalificeren om uiteindelijk de dienst met een gecertificeerd diploma te kunnen verlaten. Hiermee worden dan ook niet alleen betrokkenen geholpen, maar ook Defensie. De suggestie van mevrouw Aasted Madsen om schoolverlaters zonder diploma of met een diploma vmbo beroepsgerichte leerweg via een brugjaar bij de ROC's te laten instromen, gaat zijns inziens alleen maar op voor 17- en 18-jarigen want hij kan zich niet voorstellen dat 21- of 22-jarigen weer een heel jaar de schoolbanken in willen gaan.
Mevrouw Aasted Madsen-van Stiphout (CDA) spreekt haar waardering uit voor de open beantwoording van de staatssecretaris.
Zij geeft onmiddellijk toe dat 22-jarigen niet direct meer staan te springen om weer in de schoolbanken te gaan zitten en dat haar suggestie inderdaad meer soelaas zal bieden voor 17- en 18-jarigen. In dit verband suggereert zij nog in overleg met de ROC's te bezien of voor die niet gekwalificeerde instromers een BBL-traject kan worden opgezet.
Wat het genderbeleid betreft, kan het niet anders dan dat vrouwen alleen maar de voorkeur krijgen bij gelijke geschiktheid. Het zou een belediging zijn als vrouwen de voorkeur kregen alleen maar omdat ze vrouw zijn. Vrouwen zijn niet alleen nodig om het personeelsbestand op niveau te krijgen, maar ook om die toch wat machocultuur te doorbreken.
Mevrouw Eijsink (PvdA) zou bij nader inzien in plaats van over genderbeleid toch liever spreken over vrouwelijke defensiemedewerkers. Zij is het ermee eens dat vrouwen om velerlei redenen belangrijk zijn voor de organisatie.
Zij herhaalt er zeer aan te hechten dat de cijfers in de volgende rapportages zowel kwalitatief als kwantitatief duidelijker worden onderbouwd. Zij realiseert zich terdege dat een reorganisatie in een zo grote organisatie als Defensie ingrijpend is, maar anderzijds moeten dergelijke grote organisaties zulke reorganisaties toch ook wel aankunnen. Mede daarom zal de voortgang van de reorganisatie in de volgende rapportages ook duidelijk moeten worden aangegeven.
Omdat de heer Herben (LPF) daar klachten over heeft gehoord, herhaalt hij zijn vraag of in het kader van het SBK inmiddels al ervaringen zijn opgedaan met name waar het gaat om de kennis en kunde van de bemiddelingsfunctionarissen.
Hij begrijpt dat door het nieuwe beleid in feite overal knelpunten ontstaan, maar zijn vraag was niet zozeer gericht op een personele mismatches maar meer op mismatches in de operationele inzet.
In het Strategisch Akkoord is afgesproken dat de opleidingscapaciteit van de Kmar tot en met 2006 maximaal zou worden benut en dat er sprake zou zijn van een groei met circa 800 mensen. De staatssecretaris heeft toegezegd hier schriftelijk op terug te komen, maar de heer Herben kan niet volstaan met het antwoord dat niet op de Kmar wordt bezuinigd en dat die op sterkte is. Vandaar ook zijn suggestie om een en ander te bezien in het kader van het Veiligheidsplan van het kabinet.
Mevrouw Veenendaal (VVD) is verheugd over de toezegging van de staatssecretaris dat hij voortaan met kwartaalrapportages zal komen en suggereert daar dan ook maar direct mee te beginnen, dus per 1 juli a.s.
Zij heeft begrepen dat hij eerst voldoende volume aan beschikbaar personeel moet hebben om aan te kloppen bij andere ministeries. Zij verwacht dat hij dat dan met grote inzet zal doen en dat hij, mocht hij op dat punt problemen ondervinden, die aan de Kamer zal melden.
Zij is erg blij dat de staatssecretaris veranderingen wil aanbrengen in het up-or-outsysteem en daarover met de Kamer wil praten. Zij heeft uit verschillende gesprekken begrepen dat er nogal wat veranderingen wenselijk zijn.
Zij heeft goed begrepen dat de voorzitter van het veteranenplatform inmiddels is uitgenodigd voor de voorbereidingsgroep.
Een antwoord heeft zij gemist over het informeren van de eerstelijnsgezondheidszorg over mensen die eventueel met problemen terugkomen. Het plan dat de staatssecretaris daarvoor heeft, zou zij in ieder geval graag krijgen.
Ook stelt zij de opmerking van de staatssecretaris op prijs dat mensen die deel uitmaken van een medezeggenschapsorgaan daartoe ook in de gelegenheid moeten worden gesteld en dat hij daarmee, mede gelet op de ingrijpendheid van de reorganisatie, ruimhartig mee zal omgaan.
De staatssecretaris herhaalt zijn toezegging van hij in de prinsjesdagbrief terug zal komen op mogelijkheden om met name 17- en 18-jarigen via een ander traject te laten instromen.
Hij herkent de opmerkingen over de machocultuur en heeft daarom ook gezegd graag zoveel mogelijk vrouwen te willen werven. Daarnaast zijn veel vrouwen nodig om het gewenste aantal BBT'ers te krijgen. Dat zal niet kunnen in een vrouwonvriendelijke omgeving. Ook daarom wil hij graag met de Kamer over bijvoorbeeld integriteit praten. Hij herhaalt zijn toezegging om op de derde dinsdag van september een uitdagend percentage te presenteren van het aantal vrouwen dat zijns inziens de krijgsmacht zou moeten instromen. Als het volume aan vrouwen onvoldoende is, zullen zij geïsoleerd raken en ook beperkt worden in hun doorstromingsmogelijkheden. Het is dus om verschillende redenen van belang om een zo groot mogelijk aantal vrouwen te hebben.
Natuurlijk heeft Defensie voldoende menskracht en denkkracht in huis om de reorganisatie aan te pakken, maar de Kamer moet er begrip voor hebben dat hij bij wijze van spreken niet morgen al precies het verdere verloop kan aangeven. Er is een groep ingesteld die in beeld moet brengen hoe de uiteindelijke formatie er zou moeten uitzien en een tijdpad daarvoor. Natuurlijk hoopt hij dat de Kamer zo snel mogelijk te kunnen voorleggen. Het is zeker geen kwestie van onwil, maar wel van zorgvuldigheid die op dit punt is geboden.
De klachten die de heer Herben ter ore zijn gekomen neemt hij zeer ernstig en zal hij uiteraard laten onderzoeken. Zodra daarover iets te melden is, zal hij dat natuurlijk direct doen.
Als geen vreemde in Jeruzalem is het begrijpelijk dat de heer Herben ook wijst op de operationele mismatches. Defensie kan tot nu toe waarmaken waartoe de Kamer besluit maar men moet dan niet vragen hoe al die bataljons worden gevuld. De reorganisatie is er uiteraard ook op gericht om volledig gevulde inzetbare bataljons te krijgen. De operationele inzet wordt dus niet beperkt, maar wordt wel gerealiseerd door verschuiving van medewerkers van het ene naar het andere bataljon. De staatssecretaris waardeert het zeer dat de heer Herben op dit punt wijst en neemt dan ook graag de gelegenheid te baat om te zeggen dat met de huidige inzet in Irak, Bosnië en Afghanistan zijns inziens de grenzen van de inzetbaarheid wel zijn bereikt.
Het aanvullende geluid dat de heer Herben laat horen over de Kmar zal hij meenemen in zijn brief, maar of dat het antwoord oplevert dat de heer Herben wil horen, kan hij nu uiteraard nog niet beloven.
Hij herhaalt voorts zijn toezegging om na de begroting met kwartaalrapportages te zullen beginnen en om als hij voldoende volume aan personeel heeft om op de «markt» te zetten hard in te zetten op overleg met andere ministeries en de Kamer over de voortgang daarvan en onverhoopte knelpunten daarbij te rapporteren.
Het up-or-outsysteem is erg belangrijk voor de toekomst van de krijgsmacht en dat zal een zorgvuldig proces, ook wetgeving, vergen.
Hij veronderstelt dat de vraag over het informeren van de eerstelijnsgezondheidszorg zal worden beantwoord door het onderzoek dat op dit moment de oud-inspecteur-generaal van de krijgsmacht uitvoert naar het veteranenbeleid, inclusief voor- en nazorg bij uitzendingen.
De voorzitter geeft de staatssecretaris mee dat de vaste commissie op grond van haar betrokkenheid bij het Defensiepersoneel heeft aangegeven behoefte te hebben aan zowel kwalitatieve als kwantitatieve informatie over het verloop van de reorganisatie om zo ook een goed politiek debat te kunnen voeren over de gevolgen van die reorganisatie en de bezuinigingen voor met name het Defensiepersoneel.
Vervolgens memoreert zij enkele toezeggingen die de staatssecretaris tijdens dit overleg heeft gedaan:
– op prinsjesdag krijgt de Kamer een vervolg op de personeelsbrief, inclusief alle toezeggingen van verleden jaar, zoals het veteranenbeleid, integriteit, het nieuwe personeelssysteem, reservistenbeleid en het opleidingsbeleid, waaronder het traject voor 17- en 18-jarigen binnen de krijgsmacht;
– daarna zal de Kamer structureel de kwartaalrapportages ontvangen waarin de informatie zowel kwalitatief als kwantitatief zal zijn onderbouwd;
– de staatssecretaris zal de Kamer informeren als zijn besprekingen over het overplaatsen van personeel naar de politie op het gebied van de opleiding vastlopen; over de overplaatsing van Kmar-personeel naar de politie en over de berichten in de Kmar-krant van drie weken geleden over vrijwillige uitstroom in het licht van de afgesproken uitbreiding van de Kmar;
– over het aantal medewerkers dat vrijwillig is uitgestroomd;
– over het resultaat van het onderzoek naar de klachten over onvoldoende kennis van bemiddelingsfunctionarissen van het SBK en over de voortgang en resultaten van zijn overleg met andere ministeries over herplaatsing van overcompleet Defensiepersoneel bij andere ministeries. Dit middels de kwartaalrapportages die de Kamer structureel ontvangt.
Samenstelling: Leden: Klaas de Vries (PvdA), Bakker (D66), Koenders (PvdA), Van Beek (VVD), Karimi (GroenLinks), Timmermans (PvdA), Van Bommel (SP), Duyvendak (GroenLinks), Albayrak (PvdA), voorzitter, Wilders (VVD), Balemans (VVD), Van Baalen (VVD), Snijder-Hazelhoff (VVD), Van Winsen (CDA), Van den Brink (LPF), Mastwijk (CDA), Herben (LPF), ondervoorzitter, Kortenhorst (CDA), Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Van Velzen (SP), Algra (CDA), Haverkamp (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Straub (PvdA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA) en Brinkel (CDA).
Plv. leden: Van Dam (PvdA), Lambrechts (D66), Waalkens (PvdA), Cornielje (VVD), Halsema (GroenLinks), Fierens (PvdA), De Ruiter (SP), Vendrik (GroenLinks), Adelmund (PvdA), Veenendaal (VVD), Van Miltenburg (VVD), Visser (VVD), Oplaat (VVD), De Haan (CDA), Nawijn (LPF), Smilde (CDA), Hermans (LPF), Bruls (CDA), Van der Staaij (SGP), De Wit (SP), Jan de Vries (CDA), Ormel (CDA), Ferrier (CDA), Van Heemst (PvdA), Tichelaar (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA) en Van Dijk (CDA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29200-X-103.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.