Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 29200-VIII nr. 167 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 29200-VIII nr. 167 |
Vastgesteld 14 september 2004
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 hebben enkele fracties de behoefte over de brief van de ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Vreemdelingenzaken en Integratie d.d. 15 maart 2003 (Kamerstuk 29 200 VIII en 29 200 VI, nr. 124) inzake een sluitende aanpak van taalbeleid enkele vragen en opmerkingen voor te leggen. Bij brief van 14 september 2004 heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
1. Inleiding
2. Ontwikkelen sluitende aanpak taalbeleid
3. Taalontwikkeling
4. Beleidsvoornemens om doorlopende leerlijn te versterken
4.1 Voor- en vroegschoolse educatie
4.2 Basisonderwijs
4.3 Overgang basisonderwijs en voortgezet onderwijs
4.4. Voortgezet onderwijs
5. Conclusie
I VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie met betrekking tot een sluitende aanpak van taalbeleid. Naar de mening van deze leden is kennis van de Nederlandse taal essentieel voor een succesvolle schoolloopbaan en voor de integratie en participatie in de samenleving. Het leveren van extra inspanningen om het taalaanbod en -onderwijs te verbeteren, evenals het komen tot een doorlopende leerlijn van kind tot volwassene, kunnen rekenen op de instemming van deze leden. Hoewel de brief een aantal waardevolle maatregelen op onderdelen bevat, wordt er naar de mening van de leden van deze fractie onvoldoende visie weergegeven met betrekking tot een sluitend, integraal taalonderwijs. De leden vernemen graag of de minister deze constatering deelt.
De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd dat de minister zich eindelijk ertoe lijkt te zetten om enige uitvoering te geven aan de motie Hamer c.s. (28 600 VIII, nr. 51). Tegelijkertijd zijn deze leden teleurgesteld in de manier waarop de beide bewindslieden zich zo gemakkelijk afmaken van de uitvoering van deze motie. De leden willen weten waarom het maar liefst bijna anderhalf jaar heeft moeten kosten om een zo minimaal product af te leveren. Waren beide ministers het onderling oneens, of hebben zij de boel gewoon laten versloffen, vragen deze leden. Het weinige dat dit kabinet concreet van plan is, valt in het niet bij de manier waarop via de afschaffing van het Onderwijs in Allochtone Levende Talen (OALT) en de bezuiniging op het Gemeentelijk Onderwijs Achterstandenbeleid (GOA) gaten worden geschoten in het taalbeleid. De leden constateren dat dit kabinet aan de woorden «sluitende aanpak voor het totale taalbeleid» een betekenis geeft, ver bezijden de manier waarop deze woorden waren bedoeld. Bij de Jeugdwerkgarantiewet bijvoorbeeld, was destijds glashelder wat met een sluitende aanpak werd bedoeld, namelijk dat geen enkele jongere buiten de boot zou mogen vallen. Zo werd met een «sluitende aanpak voor het totale taalbeleid» bedoeld dat elke leerling of deelnemer, allochtoon of autochtoon, die te kampen heeft met een taalachterstand extra taalondersteuning zou krijgen. Hoe moeten de leden van deze fractie bij het woordenspel waarmee de bewindslieden zich er nu van af maken, nog enige betekenis hechten aan de woorden van dit kabinet? Vervolgens wijzen deze leden erop dat bij de behandeling van het wetsvoorstel inzake de afschaffing van het OALT-onderwijs het zogenoemde «onderdompelen» in de Nederlandse taal zozeer omarmd werd dat er niets in de moedertaal van allochtonen zou mogen worden uitgelegd. Wordt er onderzoek gedaan naar de beste manier waarop men taalachterstanden bij respectievelijk allochtonen en autochtonen kan verhelpen, vragen deze leden.
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voorliggende brief en de bijlage Kop- en voetklassen: Ei van Columbus?; Inventarisatie en analyse (bijlage bij Kamerstuk 29 200 VIII, nr. 124). De leden van deze fractie wensen naar aanleiding hiervan een aantal vragen te stellen.
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorliggende brief. Het kabinet heeft ter uitvoering van de moties 28 600 VIII, nr. 51 en 28 600 VI, nr. 47 ingezet op het versterken van de taalstimulering, stellen deze leden vast. De leden van deze fractie merken op dat veel van de maatregelen om taalachterstanden weg te werken reeds uitgevoerd worden door diverse projecten die de gemeentes financieren met GOA-gelden. De leden wijzen in dit verband op kopklassen allochtone leerlingen, taalprogramma's op peuterspeelzalen en in het primair en voortgezet onderwijs voor zowel allochtone als autochtone leerlingen, schooloverstijgende opvangklassen voor kinderen die nauwelijks aanspreekbaar zijn, de uitvoering van opvoedingsondersteunende programma's voor ouders, opvangprojecten voor voortijdig uitvallers en verlengde schooldagactiviteiten en huiswerkbegeleiding.
De leden vragen daarom wat het voorliggende plan toevoegt. Zij vinden het onbegrijpelijk dat het kabinet honderd miljoen euro wil bezuinigen op het huidige budget van het onderwijsachterstandenbeleid. Kan na deze forse bezuiniging alsnog beleid worden gevoerd of bestaande arrangementen overeind worden gehouden op het terrein van taalbeleid, onderwijskansenbeleid of ouderparticipatie, vragen de aan het woord zijnde leden. Vervolgens wijzen zij op de vrees die onder ander bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) bestaat dat vooral de succesvolle Voor-en Vroegschoolse Educatie (VVE) zwaar zal worden getroffen door de bezuinigen op GOA-gelden. De minister geeft in de brief aan dat het VVE-beleid versterking behoeft. De leden van deze fractie vragen hoe zich dit tot elkaar verhoudt. Wordt de gewenste versterking die nu al voor een groot deel in de bestaande VVE-activiteiten uitgevoerd wordt, nogmaals ingevoerd met geld dat eerst wordt wegbezuinigd en daarna weer wordt toegekend? Deze leden vinden dat het moeilijk te rijmen valt om op deze middelen te bezuinigen terwijl er prioriteit gegeven moet worden aan integratie en het bestrijden van achterstanden. De leden willen hier graag een reactie op.
De leden van de LPF-fractie hebben een aantal vragen bij de voorliggende brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de minister van Vreemdelingenzaken en Integratie.
Met interesse hebben de leden van de GroenLinks-fractie de voorliggende brief over taalbeleid gelezen. Op een aantal punten zouden zij graag iets meer opheldering willen hebben. Deze leden zijn blij dat de prestatieachterstand van leerlingen uit de minderheidsgroepen in de loop van de tijd kleiner is geworden. Dat is toch een compliment voor het achterstandenbeleid dat in de afgelopen jaren klaarblijkelijk effect gesorteerd heeft, vinden zij. De vraag is dan ook of deze constatering niet zou moeten leiden tot een zekere heroverweging van het besluit tot bezuiniging op dit achterstandenbeleid. Door de verbetering in kwaliteit van het onderwijs en door het verbeterde opleidingsniveau van ouders van allochtone leerlingen hebben deze leerlingen iets van hun aanvankelijke achterstand op autochtone leerlingen weten goed te maken. Alhoewel de leerprestaties van allochtone leerlingen in het basisonderwijs zijn verbeterd, bestaat er echter nog steeds een grote achterstand, zeker voor wat betreft de taal. De VVE en het GOA-beleid spelen, naar de mening van deze leden, een grote rol in het wegwerken van de taalachterstanden. Zij vinden het aanleren van de Nederlands taal een voorwaarde voor de integratie van allochtonen. Echter ieder behoudt het recht om de eigen (moeder-)taal te kunnen spreken. Door de afschaffing van de OALT-regeling is het leren van de eigen taal via school niet meer mogelijk. Aan de mogelijkheid van taalscholen wordt in een advies van de Onderwijsraad1 aandacht besteed, stellen deze leden vervolgens. De minister zegt deze suggesties interessant te vinden, maar er is geen geld. Deze leden pleiten echter wederom voor een moderne doorstart van OALT-regeling, in de vorm van gemeentelijke taalscholen waar zowel allochtone als autochtone leerlingen gebruik van kunnen maken – met de mogelijkheid van een beperkte ouderlijke bijdrage. Het plaatsvinden van lessen in de eigen taal, buiten de school en zonder enige controle of mogelijkheid van toezicht door de overheid, lijkt deze leden namelijk niet bevorderlijk voor de integratie. Zij vernemen daar graag een reactie op.
2. Ontwikkelen sluitende aanpak taalbeleid
De leden van de PvdA-fractie constateren dat eerst het aanbod en de voorzieningen op lokaal niveau op peil zal moeten worden gebracht teneinde de taalvaardigheid van allochtone leerlingen te vergroten. Daarnaast wordt gesteld dat hierbij de verantwoordelijkheidsverdeling tussen gemeente en scholen een belangrijk aandachtspunt is. Welk handelingsperspectief zit er voor de bewindslieden zelf vast aan deze constateringen, vragen de leden van deze fractie. Gaan de ministers zelf iets ondernemen om te bewerkstelligen dat het aanbod en de voorzieningen op lokaal niveau op peil komen, willen deze leden weten. Menen zij dat er sprake kan zijn van een sluitende aanpak, indien zij met de handen over elkaar toekijken hoe het aanbod en de voorzieningen op plaatselijk niveau beneden peil blijft? Met de mond belijden de bewindslieden dat de inbreng van gemeenten een belangrijke meerwaarde is in het onderwijsachterstandenbeleid. Gemeenten dienen in ieder geval verantwoordelijk te blijven voor de VVE. In de lokale praktijk zullen echter zelfs de ongeveer 170 gemeenten die in het kader van GOA alleen geld krijgen voor VVE, niet gespaard worden doordat de minister bezuinigt «met de kaasschaaf» . Zij zullen minimaal veertig procent van hun budget moeten inleveren. De leden van deze fractie vernemen graag wat dit gegeven gaat betekenen voor de sluitende aanpak. Welke gaten gaan er vallen in de VVE, vragen zij vervolgens. Ook willen zij weten op welke termijn de VVE honderd procent van de doelgroep moet gaan bereiken. Tevens wijzen de aan het woord zijnde leden op de kabinetsreactie op de adviezen Jeugdbeleid en de proeve van de Jeugdagenda (bijlage bij Kamerstuk 29 284, nr. 1). Daarbij worden lovende woorden toegekend aan de brede scholen. De leden van deze fractie constateren echter dat dit allemaal niet direct betrekking heeft op taalbeleid. Zij vragen of kan worden toegelicht op welke wijze de genoemde kabinetsvisie zal bewerkstelligen dat het totale taalbeleid een sluitend karakter gaat krijgen. Het lijkt alsof het kabinet wil aanzien welke initiatieven er inzake de brede scholen worden ontplooid. Beperken zij zich in dezen inderdaad tot lippendienst?
De bewindslieden wijzen op de nodige veranderingen die de komende tijd worden doorgevoerd in het inburgeringsbeleid. De leden van deze fractie is hierover wel het een en ander bekend. Zij constateren echter dat met de overheveling van het gehele educatiebudget (€ 520 miljoen) naar het grotestedenbeleid, de mogelijkheid bestaat dat gemeenten besluiten om het geld niet meer te besteden aan onderwijs voor nieuwkomers maar aan «meer blauw op straat». Wat zal deze mogelijkheid betekenen voor de gevraagde sluitende aanpak, vragen de aan het woord zijnde leden.
De leden van de VVD-fractie stellen vast dat er op verschillende terreinen, van VVE tot en met de cursussen voor volwassenen, impulsen worden gegeven om tot een meer sluitende aanpak van het taalbeleid te komen. De leden vragen of aandacht voor de uitvoering van het taalbeleid een speerpunt is. De leden citeren vervolgens de volgende zin uit de voorliggende brief: «Een belangrijk aandachtspunt hierbij is de verantwoordelijkheidsverdeling tussen gemeente en scholen». De leden van deze fractie vragen of concreet kan worden aangegeven hoe dit gerealiseerd gaat worden en hoe wordt voorkomen dat er onduidelijkheid ontstaat bij de beide partijen. Vervolgens vragen deze leden of de minister helderheid kan geven over de reden waarom vele allochtone leerlingen na het volgen van acht jaar primair onderwijs, inclusief de bestaande maatregelen die worden genomen, nog altijd een grote achterstand hebben, zeker voor wat betreft de taal. De leden lezen in de voorliggende brief: «Daarom blijft VVE in de toekomst een gemeentelijke verantwoordelijkheid.» Refererend aan de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 15 december 2003 inzake de terugvordering van extra middelen VVE (Kamerstuk 27 020, nr. 36) loopt het bij de gemeenten niet altijd even goed, stellen deze leden. Zij vragen dan ook welke maatregelen genomen worden om te voorkomen dat in de toekomst wederom middelen teruggevorderd moeten worden van de gemeenten. Vervolgens wijzen de leden op de zinsnede:«De inspanningen die tot nu toe verricht zijn (...) laten een grote variëteit zien.» De aan het woord zijnde leden vragen naar aanleiding hiervan wat de effectiviteit van de bestaande maatregelen is. Wat betreft de duale trajecten voor volwassenen, vernemen deze leden graag of er voor de oudkomers voldoende trajecten beschikbaar worden gesteld. Is er voldoende capaciteit bij de gemeenten om deze duale trajecten te faciliteren, willen deze leden weten. Hoe is de samenwerking tussen de verschillende betrokken partijen bij de duale trajecten zoals bijvoorbeeld de sociale dienst, de afdelingen educatie en de Regionale Opleidingscentra (ROC's), vragen zij vervolgens.
De leden van de SP-fractie lezen in de brief dat aan dat «onderwijs-en scholingsinstellingen een blijvende investering moeten plegen om taalachterstanden tegen te gaan en te voorkomen. Gemeenten zijn in dit opzicht een belangrijke speler in het veld (...) en moeten hun verantwoordelijkheid blijven nemen». De leden vragen wat hiermee bedoeld wordt. Hoe kan een gemeente die te kampen heeft met een enorme bezuiniging de verantwoordelijkheid blijven dragen? Zullen de gemeenten zich nog verantwoordelijk voelen voor GOA? Gaan de scholen niet allemaal het wiel opnieuw uitvinden, vragen de leden van deze fractie.
De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat taalkennis allereerst thuis begint. Daarin hebben ook de ouders verantwoordelijkheid, menen deze leden. Het is algemeen bekend dat sommige kinderen een grote taalachterstand oplopen doordat de ouders thuis geen Nederlands spreken. Deelt de minister de mening van deze leden dat de eerste verantwoordelijkheid voor de taalontwikkeling bij de ouders ligt en dat daar dus in eerste instantie Nederlands gesproken dient te worden? Hoe denkt de minister de eigen verantwoordelijkheid van ouders op dit punt beter te stimuleren, zo vragen deze leden.
De leden van de PvdA-fractie lezen in de brief dat melding wordt gemaakt van het veelbelovende karakter van integratie van het taal- en zaakvakonderwijs. Deze leden stellen daarbij de vraag of dit bij een constatering blijft. Of zal dit met maatregelen ondersteund worden? Indien dit laatste het geval is, welke maatregelen betreft het dan, zo vragen de leden.
De leden van de VVD-fractie vernemen graag van de minister wat haar mening is over formele, expliciete taal en talige correctheid. Blijft het niveau van het onderwijs gewaarborgd als dit soort taal niet meer als wenselijk wordt gezien, vragen de leden. Is kennis hiervan voor leerlingen iets waarvan zij in hun latere leven profijt van zullen hebben, willen zij weten.
De verbazing van de leden van de LPF-fractie werd gewekt door de paragraaf, op bladzijde vier van de voorliggende brief, waarin wordt gesproken over het «veelvuldig gebruik van schoolse taal». Deze schoolse taal wordt hier omschreven als «gekenmerkt door een grote mate van formaliteit en explicietheid en door een sterk accent op talige correctheid». De leden van deze fractie zijn zeer benieuwd wat hiermee bedoeld wordt. Is hier niet gewoon sprake van «correct Nederlands»? Er wordt in de brief gesteld dat het taalonderwijs niet tegemoet komt aan de specifieke leerbehoeften van allochtone en taalzwakke leerlingen, en dat aanpassingen zouden moeten plaatsvinden. De leden van deze fractie zijn van mening dat het correct en zorgvuldig gebruik van het Nederlands een gegeven is, dat betrekkelijk objectief is vast te stellen, en dat een leerling met een taalachterstand er baat bij zou hebben zich in te spannen om zich dit correcte taalgebruik eigen te maken. De paragraaf in de brief doet vermoeden dat de talige vereisten ook naar beneden toe zouden moeten worden bijgesteld om tegemoet te komen aan de behoeften van de leerling. Van zo'n ontwikkeling kan naar de mening van deze leden geen heilzame werking uitgaan. Ook het argument over de transfer van vaardigheden naar andere vakken komt wat merkwaardig op ons over. Als men bij vakken als aardrijkskunde en geschiedenis kennelijk een heel ander soort Nederlands tegenkomt als bij het vak Nederlands, moet er wellicht eens worden gekeken of een school niet voor al zijn docenten een bepaalde standaard wil invoeren. Het correcte gebruik van de Nederlandse taal is in alle zaakvakken van belang. Deze leden zijn er onvoldoende van overtuigd dat integratie van taal- en zaakvakonderwijs de verlangde verbetering van de taalvermogens van allochtone en taalzwakke leerlingen kan bewerkstelligen.
Het kabinet wil honderd miljoen euro bezuinigen op het onderwijsachterstandenbeleid. De leden van de GroenLinks-fractie vragen daarom of er na deze bezuiniging nog wel beleid gevoerd kan worden op het terrein van taalbeleid. Er is onzekerheid over de wijze waarop wijziging in de gewichtenregeling en de regierol van gemeentes zal leiden tot vermindering van budgetten, stellen deze leden vervolgens. Blijven er voldoende mogelijkheden over om als gemeenten en scholen samen te werken aan het onderwijsachterstandenbeleid? De leden vragen of gegarandeerd kan worden dat er geen achteruitgang zal zijn in het effect dat de afgelopen jaren in de succesvolle(re) gemeentes is gesorteerd. De leden vernemen graag een reactie op dit punt. Met de bezuinigingen op het achterstandenbeleid valt een stevig bouwwerk weg van samenwerking in en buiten de school. Met de bezuiniging van twintig procent op het beschikbare budget en de afschaffing van OALT, in de vorm van reguliere taalondersteuning binnen het onderwijs, lijkt deze belangrijke doelstelling achter de horizon te verdwijnen. Het voorzieningenniveau voor achterstandsleerlingen in de wijk en de stad dat jarenlang is opgebouwd, verdwijnt. Activiteiten van duizenden kinderen en ouders zullen moeten stoppen. De leden van deze fractie vernemen graag hoe de achterstanden moeten worden opgevangen worden, nu het bouwwerk als een kaartenhuis in elkaar zakt. De onderwijsachterstanden van allochtone kinderen zijn in de periode van 1988 tot 2003 duidelijk verminderd. Deze vorderingen zijn hoopgevend. Dit pleit echter niet voor uitholling van het achterstandenbeleid, stellen de aan het woord zijnde leden.
4. Beleidsvoornemens om doorlopende leerlijn te versterken
De leden van de LPF-fractie lezen in de voorliggende brief dat het ministerie van Justitie aan een consortium van gespecialiseerde organisaties de opdracht heeft verleend om lesmateriaal te ontwikkelen voor oudkomers/opvoeders. Op welke wijze zijn de huidige bij VVE betrokken organisaties ook inhoudelijk betrokken bij de totstandkoming van dit lesmateriaal, en op welke wijze zullen de ontwikkelde materialen worden ingezet, willen deze leden weten.
4.1 Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE)
De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de maatregelen ter uitvoering van amendement De Vries inzake versnelde implementatie van taal in VVE-programma's, investeringen in lesmateriaal en deskundigheidsbevordering Nederlandse taal voor leidsters en leraren (Kamerstuk 28 600 VIII, nr. 32). De minister stelt dat aanzienlijke groepen peuters en kleuters uit minderheidsgroepen inmiddels deelnemen aan VVE-programma's. Kan de minister aangeven welk aandeel van de leerlingen uit de doelgroepen gebruik maakt van voorzieningen voor VVE? Wat is de stand van zaken op scholen die geen VVE aanbieden, vragen zij. De leden van voornoemde fractie spreken de wens uit dat de minister de scholen en betrokken instellingen stimuleert om deelname van de doelgroepen aan de VVE-programma's te bevorderen. Wat denkt de minister daaraan te doen, vragen deze leden.
De leden van de VVD-fractie vernemen graag welk percentage van de kinderen tot de VVE-doelgroep behoort. Vervolgens vragen de leden welk percentage van de kinderen die tot deze doelgroep behoort, daadwerkelijk deelneemt aan VVE. Ook vernemen deze leden graag welk deel van de ouders van kinderen die deelnemen aan VVE, deelneemt aan de oudercomponent van de VVE.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat het VVE-beleid nog maar enkele jaren oud is. In honderden gemeenten zijn netwerken ontstaan van peuterspeelzalen, kinderdagverblijven, consultatiebureaus en basisscholen, die zich samen inzetten voor de (taal)ontwikkeling van jonge kinderen. Volgens voorliggende brief nemen aanzienlijke groepen peuters en kleuters uit minderheidsgroeperingen deel aan VVE-programma's. Om welk percentage gaat het precies, willen de leden van deze fractie weten. Hoe is de regionale verdeling qua percentages die bereikt worden? Zijn er groepen die moeilijk bereikbaar zijn, en waar ligt dat aan, vragen zij vervolgens. Ook vernemen de leden graag op welke wijze deze groepen bereikt gaan worden. Daarnaast willen de leden weten of er sprake is van onderlinge uitwisseling van lokale ervaringen en expertise met betrekking tot VVE-beleid en uitvoering. De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat het peuterspeelzaalwerk voor iedereen bereikbaar moet zijn. Naar het schijnt, is dat nog lang niet het geval. De VVE bereikt nog lang niet genoeg achterstandskinderen, vinden de leden. Daarom pleiten de leden van deze fractie voor algemeen toegankelijke peuterspeelzalen in iedere wijk. De leden zien dit in de voorliggende brief niet terug. Want het gaat immers om het feit dat peuterspeelzaalwerk een belangrijke rol speelt bij de ontwikkeling van VVE. Daardoor zullen kinderen die (nog) niet voldoende bagage hebben meegekregen en een achterstand hebben op het gebied van taal of sociale vaardigheden, beter kunnen worden voorbereid op de toekomst. Deze leden vernemen graag een reactie op bovenstaand punt.
Koppeling programma's oudkomers en VVE-voorzieningen
Naar de mening van de leden van de CDA-fractie acht de minister de deelname van oudkomers (parallel met het VVE-programma van het kind zelf) aan educatieve programma's met aandacht voor taalvaardigheid, opvoedingsondersteuning en ontwikkelingsstimulering, terecht wenselijk. De minister stelt op basis van een onderzoek uit 2003 vast dat vooral in de grote steden steeds meer gemeenten de koppeling leggen tussen voor- en vroegschoolse educatie en (volwassenen-)educatie aan oudkomers. De deelname van ouders daaraan zal bijdragen aan de ontwikkeling van de taal en schoolprestaties van de kinderen. De leden van deze fractie vragen hoeveel basisscholen taalonderwijs aanbieden aan ouders van hun leerlingen. De minister wil in de toekomst het taalaanbod vrijlaten voor oud- en nieuwkomers. Er komen verschillende marktpartijen die de cursussen aan zullen gaan bieden. Welke garanties kunnen worden gegeven opdat er een relatie blijft bestaan tussen de inburgeringcursussen van oudkomers en VVE, willen deze leden weten.
De leden van de VVD-fractie lezen dat vanuit de oudkomersregelingen gemeenten worden gestimuleerd om vervangen aan te brengen tussen VVE en (volwassenen)educatie. De leden vragen hoe het kabinet dit gaat stimuleren? De leden vernemen graag of en op welke wijze de regelgeving van de twee ministeries en de verantwoording die de gemeenten moeten afdragen aan het Rijk op elkaar afgestemd zijn. Ook willen de leden weten of de gemeenten in hun werk niet tegengehouden worden door de vele regels en procedures waaraan zij moeten voldoen. Hoe staan de ministers tegenover de mogelijkheid om de ouders van kinderen die deelnemen aan VVE en die de taal niet voldoende machtig zijn verplicht te laten deelnemen aan het parallelle VVE-programma voor ouders, zo vragen zij.
De leden van de LPF-fractie lezen in de brief dat besloten is het project Expertisecentrum Nederlands (EN) aan de Katholieke Universiteit Nijmegen, dat acht jaar gedraaid heeft van 1996 tot 2003, te verlengen met een periode van vier jaar van 2004 tot en met 2007. Op grond van welke criteria is het project geëvalueerd, en wat waren de uitslagen die aanleiding hebben gegeven om het project vier jaar te verlengen, vragen deze leden.
Het kabinet werkt aan de materiaalontwikkeling en deskundigheidsbevordering ten aanzien van het taalgericht rekenen en wiskundeonderwijs in de bovenbouw van het basisonderwijs en in de onderbouw van het voortgezet onderwijs. De leden van de CDA-fractie vragen of een dergelijk traject niet eveneens noodzakelijk is om de vaardigheden te verbeteren ten aanzien van het begrijpend lezen in het onderwijs.
De leden van de PvdA-fractie zien de voorgenomen ontwikkeling van een talige reken- en wiskundemethode als een lichtpuntje. Er wordt tenminste iets concreets genoemd, stellen zij. Maar, zo vinden zij vervolgens, dat valt in het niet bij de brij aan algemeenheden. Wat gaat de minister concreet doen aan de ontwikkeling van taalmethoden? De leden vernemen van schoolleiders dat er onvoldoende methoden zijn, ondanks bedragen die voor ontwikkelkosten zijn gegaan naar de uitgeverijen. De leden vragen of dit waar is. Zo neen, wat is dan inmiddels de stand van zaken, vragen zij.
Partner in educatieve omgeving; de openbare bibliotheek
In het onderwijsachterstandenbeleid hebben gemeenten specifieke taken en verantwoordelijkheden die aansluiten bij de bredere taken en verantwoordelijkheden van gemeenten met betrekking tot het lokaal jeugdbeleid, stellen de leden van de GroenLinks-fractie. Goede voorbeelden hiervan zijn de brede scholen. Brede scholen zijn netwerken van voorzieningen. Kinderopvang, peuterspeelzalen en basisscholen vormen het hart van de brede school. Daarnaast kunnen het welzijnswerk, de bibliotheek, de zorginstellingen, het maatschappelijk werk en zelfs sportverenigingen betrokken zijn. De leden van deze fractie zien dit aspect echter niet terug in de voorliggende brief. Zij vernemen graag een reactie op dat punt.
4.3 Overgang basisonderwijs en voortgezet onderwijs
De brief bevat de beleidsvoornemens met betrekking tot de kop- en voetklassen. De leden van de CDA-fractie wachten met belangstelling de notitie van de minister af met betrekking tot de opzet van schakelklassen. Zij zijn verheugd over de extra investering die voor schakelklassen is toegezegd. De leden hechten grote waarde aan aandacht voor intensieve taallessen tijdens de schoolopleiding en niet alleen voor en/of na de opleiding, zoals het geval is met de kop- en voetklassen. De leden willen tot slot nog wijzen op het belang dat scholen hierin eigen keuzes kunnen maken, zodat maatwerk voor leerlingen mogelijk is. Zij vragen of de minister deze mening deelt.
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat er voor honderd miljoen euro bezuinigd wordt op het GOA-beleid, maar dat er voor de schakelklas nog wel zeventien miljoen euro gereserveerd is. In de schakelklas moeten de leerlingen met een taalachterstand bijgespijkerd worden. Het is voor de leden van deze fractie onduidelijk wat de minister met de schakelklassen beoogt. De leden verkrijgen daar graag een specifieke toelichting op. Taalbeleid moet ingebed zijn in alle lessen en in de hele schoolsituatie, stellen zij. De leden van deze fractie vinden wel dat een schakelklas moet passen binnen de infrastructuur van de school. Zij vernemen graag de reactie van de minister hierop.
De leden van de PvdA-fractie vernemen graag welke maatregelen de minister concreet in het vooruitzicht stelt om taalachterstanden bij scholieren in het voortgezet onderwijs aan te pakken. Ook deelnemers in het mbo kunnen te maken hebben met ernstige taalachterstanden, vinden zij. Wat gaat de minister voor deze groepen ondernemen, willen zij weten.
Campagne Risicojongeren in het vmbo-mbo
De leden van de PvdA-fractie lezen dat een campagne in het vooruitzicht wordt gesteld om risicojongeren via geïntegreerde trajecten een diploma en/of een startkwalificatie te laten behalen. De leden van deze fractie vernemen graag of deze jongeren ook extra taalondersteuning zullen krijgen.
De leden van de GroenLinks-fractie menen dat de aanpak van taalachterstanden niet ophoudt na het basisonderwijs. Daarom hebben de leden van deze fractie graag een specifiekere uitleg van de voorgestelde maatregel voor het tegengaan van uitval in het vmbo-mbo. Deze uitval is schrikbarend hoog, en is niet afgenomen, ondanks de doelstellingen die dit kabinet zich heeft gesteld. Ondertussen neemt ook de jeugdwerkloosheid schrikbarende vormen aan. De leden van deze fractie vragen of de voorgestelde campagne voor risicojongeren afdoende zal zijn om deze negatieve spiraal tegen te gaan. Het gaat immers niet enkel om risicojongeren. Te veel jongeren, risicojongere of niet, vallen buiten de boot doordat de aansluiting tussen vmbo en mbo problemen voor ze oplevert. De leden vernemen graag wat de concrete doelstellingen zijn voor deze campagne. Ook vernemen zij graag hoeveel middelen beschikbaar worden gesteld voor deze campagne. Hoeveel jongeren moeten bereikt worden en begeleid worden in het kader van deze campagne, zo vragen deze leden.
4.5 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie/alfabetisering; inburgering
De leden van de VVD-fractie lezen in de voorliggende brief dat op basis van de uitkomsten van het door Cinop uit te voeren onderzoek, gekeken wordt welke aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. De leden willen weten of er middelen beschikbaar zijn, in het geval deze voor de aanvullende maatregelen nodig zijn.
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het essentieel om te weten welke de oorzaken van het lage taalvaardigheidsniveau van deelnemers in het mbo zijn. Een taalachterstand in het mbo kan voor vele leerlingen leiden tot het niet afronden van hun opleiding. Maar bij deze leerlingen van niet-Nederlandstalige afkomst gaat het om veel meer dan in de brief gesteld wordt. Voor veel leerlingen is het noodzakelijk dat docenten in alle vaklessen de verbetering van hun taalniveau bevorderen. Deze taaloverdracht vereist scholing en expertise. De leden vernemen graag of en hoe hier maatregelen toe genomen worden. Vele docenten zullen door de voorgestelde bezuinigingen buiten het onderwijs komen te staan. Met hen verdwijnt de nodige expertise en ervaring. De leden van voornoemde fractie vernemen graag of en hoe deze mensen met expertise en ervaring op het vlak van tweede taalverwerving elders in het onderwijs in wilt schakelen.
De toerusting van toekomstige leerkrachten in hun opleiding is van groot belang om taalonderwijs te geven aan leerlingen met een andere achtergrond. De leden van de CDA-fractie kunnen uit de voorliggende brief niet opmaken hoe de stand van zaken binnen de lerarenopleidingen is in relatie tot het vraagstuk taalonderwijs. Hoeveel leraren hebben tot nu toe gebruik gemaakt van de aangeboden post-hbo opleiding voor leraren werkzaam op achterstandscholen? Acht de minister een extra stimulans hiertoe van belang, vragen de aan het woord zijnde leden.
De leden van de SP-fractie zijn het eens met de conclusie dat taal een belangrijke randvoorwaarde is voor de integratie in de Nederlandse samenleving. Wel rijst de vraag of deze voorstellen leiden tot een beter en effectiever beleid. De leden vernemen graag een reactie op dit punt.
De reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen is mede namens de Staatssecretaris van Onderwijs en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.
De leden van de CDA-fractie menen dat er onvoldoende visie wordt weergegeven met betrekking tot een sluitend, integraal taalonderwijs. De leden vernemen graag of de minister deze constatering deelt.
Het beleid ten aanzien van het taalonderwijs krijgt niet op primair rijksniveau vorm. Taalachterstanden wegwerken is een van de doelstellingen van het gedecentraliseerde onderwijsachterstandenbeleid, zoals dat nu nog van kracht is. Binnen landelijk vastgestelde kaders is het aan de scholen om de inhoud van het taalonderwijs vorm te geven. Gemeenten hebben een regierol hierbij. Er wordt ondersteuning geboden door de schoolbegeleidingsdiensten voor het basisonderwijs en de door Landelijke ondersteuningsorganisaties voor het basis- en het voortgezet onderwijs. Voor de versterking van de Taal in VVE wordt dit jaar een grootschalig implementatieproces van de pas ontwikkelde Taallijn VVE uitgevoerd door Sardes. In samenwerking met het Expertisecentrum Nederlands, schoolbegeleidingsdiensten, Landelijke Pedagogische Centra en bibliotheken worden leidsters geschoold in de taallijn VVE op 350 peuterspeelzalen en wordt de aanpak eveneens verspreid onder overige welzijnsinstellingen. Ondersteuning vindt eveneens plaats door middel van tv-programma's voor jonge kinderen. Andere Taallijnproducten voor Ouderbetrokkenheid en ICT in relatie tot taalontwikkeling komen deze zomer gereed voor verspreiding.
De Inspectie controleert in bepaalde gevallen bij het basis- en voortgezet onderwijs (bij GOA- of onderwijskansenscholen of scholen die taal als veranderonderwerp hebben genomen) of scholen met doelgroepleerlingen een taalbeleid hebben ontwikkeld en spreekt ze daarop aan als ze daar niet voldoende aan doen. In het toekomstige onderwijsachterstandenbeleid wordt taal opnieuw een centraal thema, met name door de mogelijkheden die er voor gemeenten gecreëerd worden om schakelklassen in te richten.
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom het zo lang duurde voor er uitvoering werd gegeven aan de motie Hamer c.s. (28 600 VIII, nr. 51). De motie is ingediend nadat het kabinet Balkenende I op 16 oktober 2002 demissionair werd. Op 27 mei 2003 werd het opgevolgd door het tweede kabinet Balkenende. Bij het opstellen van de reactie is gewacht op de uitwerking van de hoofdlijnen van het Hoofdlijnenakkoord van dit tweede kabinet Balkenende over thema's als onderwijs en integratie. Daarnaast was er steeds sprake van nieuwe ontwikkelingen. Bijvoorbeeld het instellen, de werkzaamheden en het uitbrengen van het rapport «Bruggen bouwen» van de Commissie Blok dat op 19 januari 2004 aan de Tweede Kamer werd aangeboden. Met de uitvoering van de moties is getracht zoveel mogelijk rekening te houden met al deze tussentijdse ontwikkelingen.
De leden van de PvdA-fractie hechten weinig waarde aan de wijze waarop het kabinet vorm geeft aan de woorden «sluitende aanpak voor het totale taalbeleid». De leden van de SP-fractie vragen wat dit plan toevoegt. Naar aanleiding hiervan wil het kabinet verwijzen naar de «Uitwerkingsbrief toekomstig onderwijsachterstandenbeleid» die begin juli aan de Tweede Kamer is aangeboden. Hierin wordt aangegeven hoe bijvoorbeeld aan de schakelklassen vorm wordt gegeven en hoe de positie van het VVE wordt gewaarborgd. Het kabinet is van mening dat met de gekozen weg een voldoende sluitende aanpak vorm zal krijgen.
Verschillende fracties hebben vragen gesteld over OALT. Zo stelt de PvdA-fractie dat bij de behandeling van het wetsvoorstel over de afschaffing van het OALT onderwijs het «onderdompelen» in de Nederlandse taal zo omarmd zou zijn dat er niets in de moedertaal van allochtonen zou mogen worden uitgelegd. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel is er door mij op gewezen dat de WPO (artikel 9 lid 8) de mogelijkheid biedt om voor opvang in en de aansluiting bij het Nederlandse onderwijs van leerlingen met een niet Nederlandse achtergrond de taal van het land van oorsprong mede als voertaal gebruikt kan worden gebruikt bij het aanleren van het Nederlands. Het gaat uitdrukkelijk om een aanvullende mogelijkheid (in tijd en omvang) om tijdelijk gebruik te maken van de eigen taal ter ondersteuning van het aanleren van het Nederlands voor leerlingen die niet of nauwelijks aanspreekbaar zijn in het Nederlands.
Vervolgens vragen de leden van de PvdA-fractie of er onderzoek wordt gedaan naar de beste manier waarop men taalachterstanden bij respectievelijk allochtonen en autochtonen kan verhelpen? In reactie hierop meld ik dat er onderzoeken worden gedaan naar taalonderwijs. De meest recente publicaties hierover zijn twee onderzoeksrapporten van het SCO-Kohnstamm Instituut die gaan over onderzoek naar onderwijs Nederlands als tweede taal namelijk het rapport «Wat weten we? Een literatuurstudie naar empirisch onderzoek gericht op het onderwijs Nederlands als tweede taal in het basisonderwijs (februari 2000)» en «Determinanten van succesvol NT2 onderwijs. Factoren van invloed op leerwinst Nederlands van 1,9-leerlingen in groep 4 en 7 van het primair onderwijs (2001)».
Scholen, schoolbegeleidingsdiensten en lerarenopleidingen zullen lering uit deze rapporten moeten trekken. De overheid kan immers geen taalmethoden voorschrijven.
De leden van de SP-fractie vragen of na de forse bezuiniging alsnog beleid kan worden gevoerd of bestaande arrangementen overeind worden gehouden op het terrein van taalbeleid, onderwijskansenbeleid of ouderparticipatie.
Taalbeleid is primair een verantwoordelijkheid voor de school. De professionals in het onderwijs kunnen het beste bepalen welke aanpak nodig is voor kinderen met taalachterstanden. Via de inspectie wordt toegezien op de manier waarop scholen taalachterstanden bestrijden en de resultaten die ermee bereikt worden. Daarnaast is het instrument schakelklassen van belang in het kader van de bestrijding van taalachterstanden. Hiervoor ontvangen gemeenten met ingang van 1 augustus 2006 € 15 miljoen op jaarbasis. Voor wat betreft de onderwijskansensystematiek: deze houdt onder meer in dat scholen een analyse maken van de problemen binnen de school en vervolgens bepalen hoe deze worden opgelost. Hierin kan de gemeente een rol spelen. Deze manier van werken kan ook in het toekomstige onderwijsachterstandenbeleid worden gehanteerd, ook al zijn de onderwijskansenmiddelen maar tijdelijk beschikbaar (de convenanten onderwijskansen met de G4 en de G32, en de overige gemeenten lopen af in resp. 2004, 2005 en 2006).
De leden van de SP-fractie vrezen dat vooral de succesvolle VVE zal worden getroffen door de bezuinigingen op GOA-gelden. Hierbij kan vermeld worden dat in 2002 het budget voor VVE is opgenomen in de GOA-middelen. Dat komt neer op circa € 110 miljoen. Hierbij was de doelstelling van 50% deelname van de doelgroep aan VVE-programma's. In het toekomstige onderwijsachterstandenbeleid blijft ook € 110 miljoen beschikbaar voor VVE. Hierdoor kan de doelstelling van 50% deelname ook in de toekomst worden gerealiseerd.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat het achterstandenbeleid in de afgelopen jaren klaarblijkelijk effect gesorteerd heeft. Men vraagt of deze constatering niet zou moeten leiden tot een zekere heroverweging van het besluit tot bezuiniging op dit achterstandenbeleid. Het streven is erop gericht om het toekomstige onderwijsachterstandenbeleid dusdanig vorm te geven, dat er sprake zal zijn van een effectieve aanpak. Hiertoe zullen de verantwoordelijkheden beter worden belegd. De middelen worden daar ingezet waar ze het meest nodig zijn en de instrumenten waarvan gebleken is dat ze effectief zijn, zullen zo veel mogelijk worden benut. Het kabinet vindt een heroverweging van de bezuiniging niet aan de orde.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of er geen moderne doorstart van de OALT-regeling kan plaatsvinden, in de vorm van gemeentelijke taalscholen waar zowel allochtone als autochtone leerlingen gebruik van kunnen makenmet de mogelijkheid van een beperkte ouderlijke bijdrage.
In reactie daarop kan ik melden dat één van de doelstellingen van het OALT is om de eigen taal te gebruiken als instrument bij het aanleren van het Nederlands. Gebleken is dat OALT als taalondersteuningsinstrument bij het aanleren van het Nederlands niet goed werkt. Dat is één van de redenen van het kabinet geweest om er voor te kiezen om OALT af te schaffen. De leden van de Groen Links-fractie doen het voorstel om de lessen in de eigen taal buiten het regulier onderwijs om (deels via het Rijk) te gaan regelen dus los van de oorspronkelijke doelstelling van het OALT. In die zin is er dus geen sprake van een doorstart van het OALT. Het organiseren van lessen in de eigen taal en cultuur zoals de leden van de Groen Links fractie voorstellen is geen verantwoordelijkheid voor het Rijk. Indien groepen aandacht willen besteden aan hun eigen taal en cultuur dan dienen ze dit zelf te organiseren en te bekostigen.
2. Ontwikkelen sluitende aanpak taalbeleid
De leden van de PvdA-fractie vragen of de ministers zelf iets ondernemen om te bewerkstelligen dat het aanbod en de voorzieningen op lokaal niveau op peil komen.
In het toekomstige onderwijsachterstandenbeleid is het streven erop gericht om te komen tot een sluitende aanpak. In het beleid zijn hiervoor belangrijke voorwaarden aanwezig. Een en ander betekent dat de verantwoordelijkheidsverdeling tussen betrokken actoren helder is. Hiervoor worden in het kader van het toekomstige onderwijsachterstandenbeleid belangrijke stappen gezet. Verder dient te worden opgemerkt dat het onderwijsachterstandenbeleid deel uitmaakt van het jeugdbeleid. Ook in het kader van de operatie JONG wordt aandacht besteed aan de totstandkoming van een sluitende keten. Het onderwijsachterstandenbeleid heeft relaties met de thema's «zorgstructuren in en om de school» en «gemeentelijke taken» van de operatie JONG.
De leden van de PvdA-fractie vernemen graag of er gaten zullen vallen in de VVE door de bezuinigingen op het achterstandenbeleid. Naar aanleiding hiervan wordt gemeld dat er in het laatste jaar van GOA fase II er € 100 miljoen wordt bezuinigd op het beschikbare budget. Gemeenten zullen zelf beslissen, op welke manier de bezuiniging lokaal vorm zal krijgen. De mogelijkheid bestaat dat er gemeenten zijn die de ambities op het terrein van VVE tijdelijk naar beneden zullen bijstellen. Met ingang van 1 augustus 2006 is er een bedrag van € 110 miljoen beschikbaar voor VVE. Hiermee is het mogelijk een deelname van 50% van de doelgroep te realiseren. Dat wil dus zeggen dat de ambitie zoals deze thans binnen GOA fase II geldt, zal worden gecontinueerd.
Ook willen de leden van de PvdA-fractie weten op welke termijn voor VVE 100% van de doelgroep bereikt moet worden. Als reactie wordt gemeld dat gemeenten met de thans beschikbare middelen een bereik van 50% kunnen realiseren. Een bereik van 100% is afhankelijk van de beschikbaarheid van financiële middelen. Bovendien is er onvoldoende capaciteit (huisvesting, goed opgeleide peuterspeelzaalleidsters) om 100% van de doelgroepleerlingen op te vangen. Dat er onvoldoende capaciteit is blijkt uit contacten met gemeenten. Een bereik van 50% doelgroepkinderen in 2006 met een gestructureerd intensief VVE-programma vereiste lokaal investeringen voor uitbreiding van peuterspeelzaalcapaciteit (ruimte en personeel). Uitbreiding naar 100% bereik van doelgroepkinderen betekent een verdubbeling van het huidige aantal peuterspeelzaalgroepen. Dit kan niet zonder opnieuw forse investeringen van gemeenten in nieuwe basisvoorzieningen en het beschikbaar zijn van voldoende en gekwalificeerd personeel.
De leden van de PvdA-fractie vragen om een toelichting bij op welke wijze het kabinetsbeleid inzake brede scholen kan bewerkstelligen dat er het totale taalbeleid een sluitend karakter krijgt.
Het kabinet is van mening dat het op peil brengen van voorzieningen tevens inhoudt dat er lokaal een meer sluitend en samenhangend aanbod van voorzieningen wordt gerealiseerd. De vormgeving van brede scholen is derhalve lokaal beleid. Het rijk is niet verantwoordelijk voor de invulling en de vorm. Een samenhangend taalbeleid is een van de mogelijke thema's waarop een brede school zich richt.
De bewindslieden wijzen in de brief van 15 maart jl. op de nodige veranderingen die de komende tijd worden doorgevoerd in het inburgeringsbeleid. De leden van de PvdA-fractie is hierover wel het een en ander bekend. Zij constateren echter dat de overheveling van het gehele educatiebudget (520) naar het grotestedenbeleid, de mogelijkheid bestaat dat gemeenten besluiten om het geld niet meer te besteden aan onderwijs voor nieuwkomers maar aan «meer blauw op straat». Wat zal deze mogelijkheid betekenen voor de gevraagde sluitende aanpak, vragen de aan het woord zijnde leden. In reactie daarop het volgende. De genoemde overheveling van het educatiebudget heeft geen betrekking op de financiering van trajecten voor nieuwkomers. Deze worden immers uit de WIN betaald. Dit geldt ook voor de nieuwkomers in gemeenten die onder het grotestedenbeleid vallen. Ik verwacht evenmin dat de overheveling ten koste gaat van de oudkomers.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de verantwoordelijkheidsverdeling tussen scholen en gemeenten concreet gerealiseerd kan worden en hoe het ontstaan van onduidelijkheid bij de beide partijen wordt voorkomen. De reactie hierbij luidt dat scholen de belangrijkste uitvoerders zijn van het onderwijsachterstandenbeleid. Schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor de bestrijding van onderwijsachterstanden binnen de school, gericht op de leervorderingen en leerprestaties van leerlingen. De prestaties van leerlingen op het terrein van taal, rekenen en sociale competentie zijn hierbinnen belangrijke elementen. Schoolbesturen voeren hiertoe beleid op het beperken van de risicofactoren en gemeenten hebben als meest schoolnabije overheid een belangrijke verantwoordelijkheid voor het functioneren van de lokale infrastructuur en voor het realiseren van de samenhang tussen de schakels binnen de jeugdketen. De taken en verantwoordelijkheden van gemeenten zullen in de toekomst worden toegespitst op met name de VVE en het lokaal inrichten van schakelklassen.
Vervolgens vragen de leden van de VVD-fractie naar duidelijkheid over het feit dat vele allochtone leerlingen na het volgen van acht jaar primair onderwijs, zeker wat de taal betreft, nog altijd een grote achterstand hebben.
Samen met de leden van de VVD-fractie constateer ik dat veel allochtone leerlingen na het volgen van acht jaar primair onderwijs nog altijd een grote (taal) achterstand hebben. Redenen hiervoor zijn: veel allochtone ouders zijn laag opgeleid en beheersen de Nederlandse taal onvoldoende en veel allochtone leerlingen spreken thuis een andere taal dan het Nederlands. Echter gebleken is ook dat veel allochtone leerlingen gedurende de basisschoolperiode een deel van de (taal)achterstand inhalen. Ook doen jongere generaties allochtone leerlingen het steeds beter op school.
De leden van de VVD-fractie vragen welke maatregelen genomen worden om te voorkomen dat er in de toekomst wederom VVE-middelen teruggevorderd moeten worden van gemeenten. In reactie hierop meld ik dat de teruggevorderde middelen de middelen betreffen uit de regelingen VVE (oktober 2000 en juli 2001) die ingezet dienden te zijn vóór 1 augustus 2002, besteed voor eind van 2002. De lokale voorbereiding van VVE-beleid kostte veel tijd waarin de middelen voor daadwerkelijke uitvoering van VVE-programma's nog niet konden worden ingezet. Gemeenten zijn nu druk met de uitvoering en het bereiken van de gestelde LBK-ambitie: 50% deelname van doelgroepkinderen aan VVE-programma's. De toegekende middelen in het GOA-budget zijn gebaseerd op uitvoeringskosten van deze deelname. Er is geen reden te verwachten dat middelen niet besteed worden.
De «Vliegende brigade» heeft tot doel de gemeenten te ondersteunen bij het doelgericht en efficiënt voorbereiden en uitvoeren van voortgaand VVE-beleid.
De inspanningen die tot nu toe zijn verricht laten een grote variëteit zien. De leden van de VVD-fractie vragen naar aanleiding hiervan wat de effectiviteit van de bestaande maatregelen is. Wat betreft de duale trajecten voor volwassenen, vernemen deze leden graag of er voor oudkomers voldoende trajecten beschikbaar worden gesteld. Is er voldoende capaciteit bij de gemeenten om deze duale trajecten te faciliteren, willen deze leden weten. Hoe is de samenwerking tussen de verschillende betrokken partijen bij de duale trajecten zoals de sociale dienst, de afdelingen educatie en de ROC's, vragen zij vervolgens. In reactie hierop wordt gemeld dat in de oudkomersregelingen voor de G54 en de niet-G54 de eis wordt gesteld dat de aangeboden oudkomerstrajecten een duaal karakter moeten hebben. Gemeenten hebben zelf aan kunnen geven hoeveel duale trajecten zij gaan aanbieden, waarbij zij ongetwijfeld rekening hebben gehouden met de beschikbare capaciteit. Het aantal duale trajecten wordt middels de Monitor Inburgering gevolgd. Er kunnen pas conclusies worden getrokken nadat de financiële afrekening heeft plaatsgevonden.
Uit de hierboven genoemde monitor blijkt dat de samenwerking tussen de betrokken organisaties bij duale trajecten de afgelopen periode verbeterd is. Dit blijkt uit de rapportage van gemeenten over de administratieve organisatie aan de minister voor Vreemdelingenbeleid en Integratie.
De leden van de SP-fractie vragen hoe een gemeente die te kampen heeft met een enorme bezuiniging de verantwoordelijkheid kan blijven dragen? Naar aanleiding van deze vraag het volgende. Gemeenten zullen zich verantwoordelijk blijven voelen voor hun bijdrage aan het onderwijsachterstandenbeleid vanwege de taken en verantwoordelijkheden op het gebied van VVE en schakelklassen; maar ook vanwege de regierol die zij hebben binnen de jeugdketen.
De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de eerste verantwoordelijkheid voor de taalontwikkeling bij de ouders ligt en dat thuis dus in eerste instantie Nederlands gesproken dient te worden. De leden vragen hoe de verantwoordelijkheid van ouders op dit punt beter te stimuleren.
In de kabinetsreactie bij het rapport van de commissie Blok «Bruggen bouwen» (op 25 mei 2004 aan de Tweede Kamer aangeboden) wordt het gemeenschappelijke vooropgesteld, boven het «multi-culturele». Het gemeenschappelijke vooropstellen houdt in het bevorderen van het gebruik van het Nederlands in uiteenlopende maatschappelijke contexten. Initiatieven die zijn gericht op het gebruik van het Nederlands door allochtonen zullen worden gestimuleerd. Het aanbieden van voorlichtingsmateriaal in de eigen taal zal, met in achtneming van veiligheidseisen, worden ontmoedigd.
Als eerste voorwaarde voor succesvolle integratie noemt de commissie Blok de kennis van de Nederlandse taal. Bij de uiteenzetting van de uitgangspunten van het integratiebeleid stelt het kabinet dat het gebruik van de Nederlandse taal een centraal bestanddeel vormt van de opvatting van het kabinet over gedeeld burgerschap. Bovendien is de beheersing van het Nederlands naar het oordeel van het kabinet een onmisbare voorwaarde voor integratie. Daarom vormt kennis van de Nederlandse taal in het nieuwe inburgeringsstelsel dat het kabinet voor ogen heeft een van de hoofdonderdelen van het verplichte inburgeringsexamen. Vervolgens is extra aandacht voor taal in de voor- en vroegschoolse educatie, de educatie van volwassenen en het reguliere onderwijs een kernelement van het integratiebeleid in het onderwijs.
Het kabinet richt zich dus sterk op het verbeteren van de taalbeheersing van de Nederlandse ouders. Dat is ook een voornemen uit het Hoofdlijnenakkoord van het tweede kabinet Balkenende. Daarnaast gebruikt het kabinet in het maatschappelijke verkeer steeds meer de Nederlandse taal. Op het spreken van de Nederlandse taal in de thuissituatie heeft het kabinet geen invloed, aan de randvoorwaarden wordt met bovenstaande maatregelen wel een sterke bijdrage geleverd.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat melding wordt gemaakt van het veelbelovende karakter van integratie van het taal- en zaakonderwijs. Zij vragen zich af of dit met maatregelen ondersteund wordt.
In het nieuwe onderwijsachterstanden arrangement VO zal aandacht geschonken worden aan integraal taalbeleid. Daarbij is de integratie van zaakvak- en taalonderwijs aandachtspunt. In verband hiermee is er overleg met het Platform Taalgericht Vakonderwijs (een samenwerkingsverband tussen Universiteiten, LPC's, Hogescholen en het Freudenthal instituut, dat de invoering van Taalgericht Vakonderwijs in het voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs ondersteunt) over de wijze waarop de scholen het beste ondersteund kunnen worden door het Platform en op welke wijze informatie over effectiviteit kan worden verkregen.
Het Expertisecentrum Nederlands heeft tijdens de afgelopen 8 jaar prototypen voor interactief taalonderwijs voor de onderbouw van het basisonderwijs ontwikkeld. De prototypen om te leren schrijven bieden leerlingen expliciete instructie in schoolse taalvaardigheden. In de huidige subsidie periode van het Expertisecentrum Nederlands staat de implementatie van deze prototypen centraal. Bovendien werkt het Expertisecentrum Nederlands in de huidige subsidieperiode aan de ontwikkeling en implementatie van prototypen voor geïntegreerd taal- en zaakvakonderwijs in de bovenbouw van het basisonderwijs. Zelfs in de prototypen die ontwikkeld zijn in het kader van de Taallijn VVE is al aandacht voor de ontwikkeling van schoolse taalvaardigheden. Peuterleidsters worden er toe aangezet niet alleen het gebruik van eenvoudige taalfunctie (benoemen, beschrijven) bij peuters uit te lokken maar ook het gebruik van complexere taalfunctie (redeneren, concluderen, voorspellen).
De leden van de VVD-fractie vernemen graag van de minister wat haar mening is over formele, expliciete taal en talige correctheid. Blijft het niveau van het onderwijs gewaarborgd als dit soort taal niet meer als wenselijk wordt gezien, willen zij weten.
In reactie hierop meld ik dat het niet alleen wenselijk maar ook noodzakelijk is dat leerlingen, ook taalzwakke en allochtone leerlingen, schoolse taalvaardigheden verwerven. Zij hebben deze taalvaardigheden immers nodig om hun schoolloopbaan succesvol te doorlopen. Integratie van taal- en zaakvakonderwijs heeft niet de bedoeling de schoolse taal aan te passen of te vereenvoudigen. Integratie van taal- en zaakvakonderwijs biedt een rijke context waarin leerlingen op efficiënte wijze instructie en oefening kunnen krijgen in schoolse taalvaardigheden zodat zij deze taalvaardigheden verwerven en tegelijkertijd kennis van de wereld op doen.
De leden van de LPF-fractie willen weten wat bedoeld wordt met «veelvuldig gebruik van schoolse taal», welke wordt omschreven als «gekenmerkt door een grote mate van formaliteit en explicietheid en door een sterk accent op talige correctheid. Is hier niet sprake van gewoon «correct Nederlands», vragen de leden. Als reactie hierop het volgende. Linguïsten maken onderscheid tussen dagelijkse taal en schooltaal. Dagelijkse taal heeft betrekking op de context, het hier en nu. (Bv. Wil je suiker in je koffie? of De krant is er al.) In dagelijkse taal wordt veel gebruik gemaakt van eenvoudige taalfuncties zoals benoemen en beschrijven. Op school wordt veel dagelijkse taal gebruikt maar ook schoolse taal. Dit is taal die gedecontextualiseerd is. Vooral in de zaakvakken wordt gebruik gemaakt van schoolse taal. Er worden bijvoorbeeld begrippen gehanteerd die niet concreet zijn maar abstract, zoals het begrip democratie. In schooltaal worden vaak complexere taalfuncties gebruikt zoals vergelijken, redeneren, concluderen etc. (Bv. De zeespiegel stijgt door het broeikaseffect.) Zowel bij dagelijkse taal als bij schoolse taal kan er sprake zijn van incorrect Nederlands. (Bv. Dagelijkse taal: Jij bent de enigste die suiker in de koffie heeft. Schoolse taal: Het broeikaseffect is de enigste reden voor de stijging van de zeespiegel.)
Bij dagelijkse taal is incorrect taalgebruik maatschappelijke meer geaccepteerd dan bij schools taalgebruik. Een fout in de vorm van taal hindert de communicatie vaak niet. De gast krijgt gewoon suiker in de koffie. Bij schoolse taal is dat anders. Ook al is de betekenis van de taaluiting duidelijk, als de vorm incorrect is wordt dat de gebruiker aangerekend. Dat is de norm. Leerlingen moeten leren dat bij schoolse taal ook veel aandacht aan de vorm van taal besteedt moet worden. Leerlingen met speciale leerbehoeften hebben hier expliciete instructie nodig. In dagelijkse taal krijgt taal als communicatiemiddel accent. Bij schoolse taal krijgt de taal-denk relatie meer accent. Schoolse taal is cognitief veeleisend. Het taalonderwijs komt onvoldoende tegemoet aan de speciale leerbehoefte op het gebied van schoolse taal van allochtone en taalzwakke leerlingen. Er zijn aanpassingen nodig, niet van de schoolse taal zelf maar aanpassingen in didactiek, instructie en oefening.
De leden van de LPF-fractie zijn er onvoldoende van overtuigd dat integratie van taal- en zaakvakonderwijs de verlangde verbetering van de taalvermogens van allochtone en taalzwakke leerlingen kan bewerkstelligen. Als reactie het volgende. Door integratie van taal- en zaakvakonderwijs ontstaat er een win-win situatie. Leerlingen verwerven kennis van de wereld en ontwikkelen hun taalvaardigheid tegelijkertijd. In het taalleesonderwijs leren kinderen bijvoorbeeld lees- en schrijfstrategieën. Bij geïntegreerd taal- zaakvakonderwijs leren kinderen deze leesstrategieën hanteren aan de hand van de informatieve teksten uit het zaakvakonderwijs. Doordat ze deze strategieën hanteren begrijpen ze de inhoud van de teksten beter. Ze doen meer kennis van de wereld op. Doordat ze hun lees- en schrijfstrategieën oefenen worden ze ook taalvaardiger. Ook voor geïntegreerd woordenschat- en zaakvakonderwijs geldt zo'n win-win situatie.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of na de bezuiniging op het onderwijsachterstandenbeleid nog wel beleid kan worden gevoerd op het terrein van taalbeleid. Ik acht scholen heel goed in staat om taalbeleid te voeren, ook na de bezuiniging op het onderwijsachterstandenbeleid. In mijn reactie hierboven heb ik reeds aangegeven dat het streven erop is gericht om het toekomstige onderwijsachterstandenbeleid dusdanig vorm te geven, dat er sprake zal zijn van een effectieve aanpak. Hiertoe zullen de verantwoordelijkheden van bijvoorbeeld scholen en gemeenten scherper worden afgebakend. De middelen worden daar ingezet waar ze het meest nodig zijn en de instrumenten waarvan gebleken is dat ze effectief zijn, zullen zo veel mogelijk worden benut.
Via het toezicht door de onderwijsinspectie zal worden nagegaan op welke wijze scholen dit doen en welke resultaten zij daarmee bereiken.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of er gegarandeerd kan worden dat er geen achteruitgang zal zijn in het effect dat de afgelopen jaren in de succesvolle(re) gemeentes is gesorteerd. Naar aanleiding hiervan meld ik dat er voldoende mogelijkheden blijven voor gemeenten en schoolbesturen om op lokaal niveau te blijven samenwerken. Beide partijen hebben elkaar nodig en zullen ieder vanuit de eigen taken en verantwoordelijkheden een bijdrage leveren aan de bestrijding van onderwijsachterstanden. Met name op het gebied van VVE en schakelklassen is samenwerking nodig.
De leden van de GroenLinks-fractie zien met de bezuinigingen op het achterstandenbeleid een stevig bouwwerk wegvallen van samenwerking in en buiten de school. Hoe nu de achterstanden weg te werken, zo willen deze leden weten. Er zal mijns inziens geen sprake zijn van een uitholling van het onderwijsachterstandenbeleid. De taken en verantwoordelijkheden zullen duidelijker worden toebedeeld aan betrokken partijen (vooral gemeenten en schoolbesturen). De inspectie zal erop toezien dat scholen gebruik maken van effectieve methoden. Het instrument schakelklassen zal worden ingezet om kinderen met een te grote achterstand dusdanig te helpen dat zij weer met succes kunnen deelnemen aan het reguliere programma. De ambitie op het terrein van VVE wordt gecontinueerd. De toedeling van de middelen die in het kader van de gewichtenregeling worden verstrekt, zal beter aansluiten bij de feitelijke achterstand van groepen leerlingen.
4. Beleidsvoornemens om doorlopende leerlijnen te versterken
De leden van de LPF-fractie lezen in de voorliggende brief dat het ministerie van Justitie aan een consortium van gespecialiseerde organisaties de opdracht heeft verleend om lesmateriaal te ontwikkelen voor oudkomers/opvoeders. Op welke wijze zijn de huidige bij VVE-betrokken organisaties ook inhoudelijk betrokken bij de totstandkoming van dit lesmateriaal en op welke wijze zullen de ontwikkelde materialen worden ingezet, willen deze leden weten.
In de opdracht aan het consortium is nadrukkelijk aangegeven dat er een inhoudelijke koppeling wordt gemaakt met de bestaande VVE-programma's. Tevens is bepaald dat de beschikbare expertise zowel bij het consortium als bij andere organisaties m.b.t. de VVE gebruikt wordt bij de ontwikkeling van het lesmateriaal. De ontwikkelde methode zal voor een klein bedrag beschikbaar worden gesteld via een uitgever. Naar verwachting zal dit in de tweede helft van dit jaar plaatsvinden.
4.1 Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE)
De leden van de CDA-fractie en de VVD-fractie vragen welk aandeel van de leerlingen uit de doelgroepen gebruik maakt van voorzieningen voor VVE. Wat is de stand van zaken op scholen die geen VVE aanbieden, vragen zij?
Voorzieningen voor VVE zijn te onderscheiden in voorschoolse voorzieningen, vooral peuterspeelzalen, en vroegschoolse voorzieningen (groepen 1 en 2 van de basisschool). Nagenoeg alle kinderen, dus ook doelgroepkinderen, gaan op 4 jarige leeftijd naar de basisschool. Het aandeel van de doelgroepkinderen aan voorschoolse voorzieningen is op dit moment niet bekend. De laatste onderzoeksgegevens van VWS dateren van de periode vóór de regelingen VVE en geven daardoor een vertekend beeld. Er zijn geen meer recente gegevens beschikbaar.
Met de regelingen VVE (2000/2002) was het in financieel opzicht mogelijk 50% van de doelgroepkinderen te bereiken. Voor de periode LBK-II zijn de middelen eveneens toereikend om 50% van de doelgroepkinderen een VVE-programma aan te bieden. In 2006 verantwoorden gemeenten de behaalde resultaten in het licht van de gestelde doelen.
Over de feitelijke deelname rapporteren de VVE-gemeenten (in november 2002) dat zij 62 000 kinderen in de leeftijd 2 t/m 5 jaar met een VVE-programma bereikt hebben (peildatum 1 februari 2002). Dit cijfer ligt hoger dan de voorziene 50% (51 000) omdat niet alle peuterspeelzalen aan de poort hebben geselecteerd op doelgroep en ook deelname aan minder intensieve programma's zijn meegeteld.
Scholen die (nog) geen VVE aanbieden, hebben reguliere formatie, gewichtengelden en eventueel GOA-middelen om in te zetten ten behoeve van doelgroepkinderen die starten met een taal- en onderwijsachterstand. Over de stand van zaken op scholen die (nog) geen VVE aanbieden zijn geen gegevens voorhanden.
De leden van de CDA-fractie vragen wat de minister gaat doen om scholen en betrokken instellingen te stimuleren om deelname aan de VVE-programma's te bevorderen. Aangezien dit een verantwoordelijkheid van gemeenten betreft, kan de minister dit niet anders stimuleren dan door het scheppen van randvoorwaarden. Dit wordt onder meer gedaan door de Vliegende Brigade die gemeenten stimuleert om het VVE-beleid effectiever vorm te geven, samen met scholen en andere instellingen.
De leden van de VVD-fractie vernemen graag welk percentage van de kinderen tot de VVE-doelgroep behoort. De leden van de GroenLinks-fractie vragen welk percentage peuter en kleuters uit minderheidsgroeperingen deelnemen aan VVE-programma's, en wat de regionale verdeling qua percentages is. In reactie hierop de volgende data. Circa 1,55 miljoen leerlingen volgen het basisonderwijs. Daarvan behoren leerlingen tot de achterstandsleerlingen (in de groepen 1 tot en met 8), waarvoor gewichtenmiddelen beschikbaar zijn. Het percentage achterstandsleerlingen en dus ook het percentage kinderen dat tot de VVE-doelgroep behoort, is daarmee ongeveer 25%.
Uit de Minderhedenrapportage van het SCP over het jaar 2003 (tabel 4.1 van blz. 67) valt op te maken welk deel van alle allochtone kinderen uit groep 2 in 2000 ooit een peuterspeelzaal heeft bezocht. Het betreft 39% van de Marokkanen, 67% van de Turken, 76% van de Surinamers, 61% van de Antillianen en 55% van de overige allochtone groepen. Deze gegevens geven echter nog niet aan of deze leerlingen een effectief VVE-programma hebben gevolgd op de peuterspeelzaal. Er zijn geen gegevens verzameld naar regionale verdeling.
De leden van de VVD-fractie vernemen ook graag welk deel van de ouders die deelnemen aan VVE, deelneemt aan de oudercomponent van VVE. In reactie daarop het volgende. Dergelijke gegevens zijn op rijksniveau niet bekend. Het betreft hier immers lokaal beleid.
Uit koersgesprekken en contacten met VVE-instellingen weten we wel dat de betrokkenheid van ouders groter wordt bij deelname van hun kind(eren) aan VVE-programma's. Ouderbetrokkenheid is ook onderdeel van de implementatie Taallijn VVE.
De leden van de GroenLinks-fractie willen weten welke doelgroepen van het VVE-beleid moeilijk worden bereikt en wat daar vervolgens aan gedaan gaat worden. Ik kan melden dat het bij de «moeilijk bereikbare groepen» vooral gaat om autochtone ouders en hun kinderen. Deze zeer grote groep is (mede doordat zij veelal niet «geconcentreerd» wonen), moeilijk te achterhalen. Via de Oudercampagne VVE, die (in opdracht van OCW, BZK/Justitie en VWS) door Forum wordt uitgevoerd, wordt geprobeerd die doelgroep te traceren en te bereiken voor deelname aan VVE-programma's.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of er sprake is van onderlinge uitwisseling van lokale ervaringen en expertise met betrekking tot VVE-beleid en uitvoering. Gemeld kan worden dat verschillende ondersteuningsinstellingen (Sardes, LPC, Edventure/SBD-en, NIZW, SLO, CITO) ontwikkelingen ondersteunen, uitvoering op de werkvloer begeleiden en de verspreiding en uitwisseling van goede ervaringen organiseren (ook via websites). De al eerder genoemde vliegende brigade richt zich onder meer op het ontwikkelen van lokale netwerken en het uitwisselen van expertise opdat het wiel niet elke keer opnieuw uitgevonden hoeft te worden.
Koppeling programma's oudkomers en VVE-voorzieningen
De leden van de GroenLinks-fractie pleiten voor algemeen toegankelijke peuterspeelzalen in iedere wijk. De leden zien dit in de voorliggende brief niet terug. Want het gaat immers om het feit dat peuterspeelzaalwerk een belangrijke rol speelt bij de ontwikkeling van VVE. Daardoor zullen kinderen die (nog) niet voldoende bagage hebben meegekregen en een achterstand hebben op het gebied van taal of sociale vaardigheden, beter kunnen worden voorbereid op de toekomst. Deze leden vernemen graag een reactie op bovenstaand punt. Overleg met mijn collega van VWS heeft de volgende reactie opgeleverd. Voor peuters die een ontwikkelingsachterstand dreigen op te lopen, biedt onder andere het peuterspeelzaalwerk de mogelijkheid om deel te nemen aan een VVE-programma.
De verantwoordelijkheid voor het peuterspeelzaalwerk ligt bij de gemeente. In het kader van de Welzijnswet zijn gemeenten onder andere verantwoordelijk gesteld voor het in stand houden van een lokale infrastructuur voor de jeugd. Hieronder valt ook het peuterspeelzaalwerk. Het is derhalve aan gemeenten om op lokaal niveau een sluitend en samenhangend aanbod van voorzieningen, waaronder het peuterspeelzaalwerk, te realiseren.
De leden van de CDA-fractie vragen hoeveel basisscholen taalonderwijs aanbieden aan de ouders van hun leerlingen. Het is op landelijk niveau niet bekend hoeveel basisscholen dergelijk taalonderwijs voor ouders aanbieden. Wel is bekend dat in de grote steden op veel zwarte scholen dergelijke voorzieningen standaard zijn. Het is geen taak van de basisschool, tenzij lokaal afspraken gemaakt zijn.
Er wordt door de CDA-fractie gevraagd naar de situatie als het cursusaanbod voor oud- en nieuwkomers wordt vrijgelaten. Allereerst moet worden opgemerkt dat er wel gedwongen winkelnering bestaat ten aanzien van de nieuwkomers, maar niet voor de oudkomers. Er verandert dus door de voorgenomen afschaffing van de verplichte winkelnering voor de nieuwkomers in 2005 niets aan de relatie VVE en inburgeringscursussen en oudkomers. Gemeenten hoeven voor oudkomers nu niet per se bij het roc in te kopen en dat blijft in 2005 zo. In 2005 kan de relatie die de gemeenten nu leggen dus onverkort worden gehandhaafd.
Na 1 juli 2006, de voorgenomen invoeringsdatum van de nieuwe Wet Inburgering in Nederland, wordt de situatie anders. De mate waarin die verandering optreedt, is volledig afhankelijk van de nadere uitwerking van de Contourennota. Als de bestandsanalyse is opgeleverd, duidelijk is welke prioritaire doelgroepen er komen en er helderheid bestaat voor wie de gemeente blijven/gaan inkopen, dan ontstaat pas een beeld van de gevolgen op dit gebied.
De leden van de VVD-fractie lezen dat vanuit de oudkomersregelingen gemeenten worden gestimuleerd om verbindingen aan te brengen tussen VVE en educatie. De leden vragen hoe het kabinet dit gaat stimuleren? De leden vernemen graag of en op welke wijze de regelgeving van de twee ministeries en de verantwoording die de gemeenten moeten afdragen aan het Rijk op elkaar afgestemd zijn. Ook willen de leden weten of de gemeenten in hun werk niet tegengehouden worden door de vele regels en procedures waaraan zij moeten voldoen. Hoe staan de ministers tegenover de mogelijkheid om de ouders van de kinderen die deelnemen aan VVE en die de taal niet voldoende machtig zijn verplicht te laten deelnemen aan het parallelle VVE-programma voor ouders, zo vragen zij. Allereerst kan vermeld worden dat in de huidige oudkomersregelingen de mogelijkheid al is geschapen om een koppeling met de VVE tot stand te brengen. De verantwoording van de beide onderdelen staan elkaar hiermee niet in de weg. Of gemeenten worden tegengehouden door regels en procedures lijkt op dit terrein niet aan de orde te zijn, gezien het feit dat steeds meer gemeenten deze koppeling tot stand brengen. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat betrokken ministeries nieuw beleid en maatregelen zorgvuldig afstemmen. Daarnaast wordt binnen het project JONG getracht knelpunten rondom regelgeving te traceren en op te lossen. De keuze om ouders die de taal onvoldoende machtig zijn naar een cursus te sturen die parallel loopt aan die van de kinderen is binnen de huidige regelgeving mogelijk. Gemeenten bepalen zelf in hoeverre zij van deze mogelijkheid gebruik maken. Stimuleren tot deelname aan zowel VVE-programma voor kind als ouder lijkt vooralsnog de meeste voorkeur te hebben.
De leden van de LPF-fractie lezen in de brief dat besloten is het project Expertisecentrum Nederlands (EN) aan de Katholieke Universiteit Nijmegen, dat acht jaar gedraaid heeft van 1996 tot 2003, te verlengen met een periode van vier jaar van 2004 tot en met 2007. Op grond van welke criteria is het project geëvalueerd, en wat waren de uitslagen die aanleiding hebben gegeven om het project vier jaar te verlengen, vragen deze leden. In reactie hierop kan gemeld worden dat het Expertisecentrum Nederland over de totale projectperiode een zelfevaluatie heeft uitgevoerd. Daarna is door mij een externe auditor aangezocht met de bedoeling een aantal kwaliteitsaspecten tegen het licht te houden. De kwaliteitsdimensies waarop een externe toets is uitgevoerd zijn:
• De kwaliteit van de geleverde producten
• De communicatie/PR van het EN/netwerken
• De strategie van het werken met prototypes
• De implementatiestrategie van de verworven inzichten.
Uit het rapport «Advies Expertisecentrum Nederlands, Verantwoord verder» (2003) blijkt dat het concept van interactief taalonderwijs positief wordt gewaardeerd. Geadviseerd werd dat het wenselijk was het Expertisecentrum voort te zetten voor een termijn van vier jaar. De algemene teneur was dat het Expertisecentrum een goed initiatief is geweest dat heeft geleid tot de ontwikkeling van goede producten. Voor de voortzetting van het project is een programmacommissie ingesteld die de inhoudelijke speerpunten voor de komende jaren heeft uitgewerkt. Aan de hand van algemene doelstellingen van het Expertisecentrum en de daaraan verbonden prestatie-indicatoren zal ik concrete afspraken maken over de te bereiken resultaten.
Het kabinet werkt aan de materiaalontwikkeling en deskundigheidsbevordering ten aanzien van het taalgericht rekenen en wiskundeonderwijs in de bovenbouw van het basisonderwijs en in de onderbouw van het voortgezet onderwijs. De leden van de CDA-fractie vragen of een dergelijk traject niet eveneens noodzakelijk is om de vaardigheden te verbeteren ten aanzien van het begrijpend lezen in het onderwijs.
In reactie hierop kan ik melden dat ik geen aanwijzingen heb dat een dergelijk traject noodzakelijk is om de vaardigheden op het gebied van begrijpend lezen te verbeteren. Zowel de inspectie als de wetenschap constateren dat voor begrijpend lezen in de afgelopen jaren in het basisonderwijs in een behoorlijk tempo nieuwe, kwalitatief goede methodes zijn gepubliceerd en door scholen aangeschaft. In een internationaal vergelijkend onderzoek onder 35 landen (Pirls, 2003) behaalden Nederlandse basisschoolleerlingen (8-jarigen) samen met Zweden en Engeland de hoogste scores.
De leden van de PvdA-fractie zien de voorgenomen ontwikkeling van een talige reken- en wiskundemethode als een lichtpuntje. Er wordt tenminste iets concreets genoemd, stellen zij. Maar, zo vinden zij vervolgens, dat valt in het niet bij de bij aan algemeenheden. Wat gaat de minister concreet doen aan de ontwikkeling van taalmethoden? De leden vernemen van schoolleiders dat er onvoldoende methoden zijn, ondanks bedragen die voor ontwikkelkosten zijn gegaan naar de uitgeverijen. De leden vragen of dit waar is. Zo neen, wat is dan inmiddels de stand van zaken, vragen zij. Naar aanleiding hiervan hebben mij geen signalen bereikt, dat er onvoldoende reguliere taalmethoden zouden zijn. Ervan uitgaand dat hier gedoeld wordt op aparte NT2-methoden merk ik op dat de reguliere taalmethoden (synthetische taalmethoden ook aandacht) besteden aan de NT2-component. De behoefte aan aparte NT2-methoden wordt hierdoor wellicht verminderd. Dit sluit ook aan bij de visie dat NT2 als geïntegreerd onderdeel van de lessen in het vak Nederlandse taal moet worden gezien.
Partner in educatieve omgeving; de openbare bibliotheek
De leden van de GroenLinks-fractie zien het aspect van specifieke taken en verantwoordelijkheden van gemeenten binnen het onderwijsachterstandenbeleid en de aansluiting bij de bredere taken van gemeenten met betrekking tot het lokaal jeugdbeleid niet terug in de brief aan de Tweede Kamer van 15 maart 2004. In reactie hierop wil ik melden dat de ontwikkeling van brede scholen één van de manieren is waarop onderwijs-, welzijn- en culturele instellingen op lokaal niveau de handen ineen slaan. Meer dan de helft van de gemeenten werkt op dit moment aan de opzet van brede scholen. Die ontwikkeling ondersteunen we samen met VNG en het onderwijsveld met middelen voor onderzoek en communicatie. Maar de wijze waarop gemeenten hun lokale jeugd- en onderwijsachterstandenbeleid willen organiseren is aan henzelf in overleg met de lokale instellingen.
Samenwerking tussen scholen en bibliotheken heeft een lange traditie. Bij bijna de helft van de brede scholen is een bibliotheek actief betrokken en bij nog eens een kwart op een meer passieve manier. In het kader van JONG wordt het project «Casanova» opgezet om de actieve betrokkenheid te vergroten en tevens de dienstverlening van bibliotheken aan brede scholen beter toe te snijden op de specifieke behoeften van brede scholen. Hiervoor worden middelen ingezet uit het bibliotheekvernieuwingstraject.
4.3 Overgang basisonderwijs en voortgezet onderwijs
De leden van de CDA-fractie vragen of de minister de mening deelt dat scholen eigen keuzes moeten kunnen maken inzake kop- en voetklassen en schakelklassen. Doelstelling van het kabinet is dat schakelklassen op alle niveau's in het primair onderwijs kunnen worden ingericht. Daarbij kan ook een schakelklas tussen het primair en het voortgezet onderwijs worden ingesteld (de zogenaamde kop- en voetklassen). Gemeenten bepalen, in overleg met de schoolbesturen, op welk niveau schakelklassen worden ingericht en welke leerlingen voor een schakelklas worden geselecteerd. Zo kunnen zij het niveau en de inhoud van het programma van de schakelklas aanpassen aan de lokale situatie en/of de leerlingen. Om dit mogelijk te maken, zullen enkele aanpassingen in de regelgeving noodzakelijk zijn.
De leden van de GroenLinks-fractie wensen duidelijkheid over wat de minister met de schakelklassen beoogt. De toelichting luidt als volgt. Met het instellen van schakelklassen wordt beoogd dat door een intensief en gericht onderwijsaanbod in een daarop toegesneden voorziening de condities voor verdere deelname aan het onderwijs worden verbeterd. In een schakelklas gaat het dus om een aparte groep achterstandsleerlingen dat deelneemt aan onderwijs dat in een aparte klas wordt verzorgd, gedurende één schooljaar. Het onderwijs in een schakelklas is er vooral op gericht de taalachterstand weg te werken, daarna gaat de leerling terug naar de reguliere klas. Hoewel het onderwijs in een schakelklas apart wordt aangeboden van de reguliere groepen, is het wel noodzakelijk dat het onderwijs in een schakelklas is afgestemd op de infrastructuur van de school. Immers de leerling moet na het volgen van een schakelklas weer worden opgenomen in een reguliere groep. Voor meer informatie over de schakelklas verwijs ik naar de uitwerkingsbrief over het toekomstig achterstandenbeleid, die in juli naar de Tweede Kamer is gestuurd.
De leden van de PvdA-fractie vernemen graag welke maatregelen de minister concreet in het vooruitzicht stelt om taalachterstanden bij scholieren in het voortgezet onderwijs aan te pakken. In het nieuwe onderwijsachterstandenarrangement VO krijgt het maximaliseren van prestaties, in de vorm van o.a. aandacht voor taalachterstand, bijzondere aandacht. Scholen worden geactiveerd tot het voeren van een expliciet taalbeleid. Daarbij is de integratie van zaakvak- en taalonderwijs aandachtspunt. In verband hiermee wordt overleg gevoerd met het Platform Taalgericht Vakonderwijs (een samenwerkingsverband tussen Universiteiten, LPC's, Hogescholen en het Freudenthal Instituut) over de wijze waarop scholen het beste ondersteund kunnen worden door het Platform en op welke wijze informatie over effectiviteit kan worden verkregen. In het nieuwe onderwijs achterstandenarrangement VO is de onderwijsinspectie verantwoordelijk voor het toezicht op alle scholen en zal bij de scholen die deelnemen aan het arrangement nagaan op welke wijze en in welke mate deze scholen erin slagen onderwijsachterstanden te bestrijden.
Campagne Risicojongeren in het vmbo-mbo
De leden van de PvdA-fractie lezen dat een campagne in het vooruitzicht wordt gesteld om risicojongeren via geïntegreerde trajecten een diploma en/of een startkwalificatie te laten behalen. De leden van deze fractie vernemen graag of deze jongeren ook extra taalondersteuning zullen krijgen, of er een specifieke uitleg gegeven kan worden over de voorgestelde maatregel voor het tegengaan van uitval in het vmbo-mbo en wat de concrete doelstellingen voor de campagne zijn. In reactie hierop meld ik dat de campagne in het vmbo juist uitgaat van de integratie van het taalonderwijs in de beroepsvakken met als doel het vergroten van de taalvaardigheid van de jongeren. Het betreft een campagne waarbij via pilots een aantal scholen bezig gaan om geïntegreerde trajecten voor jongeren te realiseren. Middels een olievlekwerking zal in de campagne getracht worden om zoveel mogelijk scholen te bereiken die hierin willen investeren. De campagne is bedoeld als impuls om via geïntegreerde trajecten leerlingen op een andere manier les te geven, waardoor zij toch kunnen slagen in hun schoolloopbaan. Het vraagstuk m.b.t. risicojongeren is echter veel complexer die niet in de doelstellingen van de campagne zijn opgenomen. Zoals gezegd is de doelstelling van de campagne om binnen de pilotscholen meer jongeren een diploma of startkwalificatie te laten halen. Daarnaast gaat het in de campagne om het beproeven en vastleggen van een methode die later overdraagbaar is aan andere scholen. Voor de campagne is een bedrag van 1,1 mln euro gereserveerd. Het streven is om gemiddeld 20% meer jongeren in de pilotscholen een diploma te laten halen dan voorheen.
4.5 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie/alfabetisering; inburgering
De leden van de VVD-fractie willen weten of er middelen beschikbaar zijn, in het geval deze voor de aanvullende maatregelen nodig zijn. De uitkomsten van het Cinop-onderzoek «Taalvaardigheid Nederlands in de beroepskolom» zijn eerst na de zomer van dit jaar beschikbaar. Op grond daarvan kan bekeken worden welke maatregelen nodig zijn en welke middelen daar eventueel voor moeten worden vrijgemaakt.
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het essentieel om te weten welke de oorzaken van het lage taalvaardigheidsniveau van deelnemers in het mbo zijn. Ook hier moeten de resultaten van het onderzoek worden afgewacht. Uit een eerder onderzoek, beperkt tot het Horizon College te Alkmaar, kwam onder meer naar voren dat er sprake is van een steeds grotere instroom van taalzwakke leerlingen. Het gaat daarbij zowel om autochtonen als om tweede en derde generatie allochtonen. Bij het thans nog lopende Cinop-onderzoek wordt een zo representatief mogelijke steekproef getrokken met een landelijke spreiding, bij vier opleidingsniveaus, diverse opleidingsrichtingen en een voldoende aantal deelnemers, zodat er betrouwbare en nauwkeurige uitspraken kunnen worden gedaan.
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het voor veel leerlingen noodzakelijk dat docenten in alle vaklessen de verbetering van het taalniveau bevorderen. Deze taaloverdracht vereist scholing en expertise. Zij vernemen graag of en hoe hier maatregelen genomen worden met betrekking tot de voor taaloverdracht vereiste scholing en expertise. De resultaten van het Cinop-onderzoek moeten leiden tot aanbevelingen die kunnen leiden tot verhoging van het taalvaardigheidsniveau van deelnemers als gevolg van verbetering in het beroepsonderwijs van het taalonderwijs en taalondersteuning in het bijzonder.
De leden van de GroenLinks-fractie stellen dat vele docenten door de voorgestelde bezuinigingen buiten het onderwijs komen te staan en vernemen graag of en hoe deze mensen met expertise en ervaring op het vlak van tweede taalverwerving elders in het onderwijs in wilt schakelen. Deze suggestie is mij ook al voorgelegd door het Platform Taalbeleid. Ook hier geldt dat eerst op grond van de uitkomsten van het onderzoek, de daaruit voortvloeiende te nemen maatregelen en eventueel in te zetten extra middelen, bekeken zal moeten worden of en hoe deze expertise en ervaring op het gebied van taalverwerving ingezet kan worden.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de stand van zaken binnen de lerarenopleidingen is in relatie tot het vraagstuk taalonderwijs. Hoeveel leraren hebben tot nu toe gebruik gemaakt van de aangeboden post-hbo opleiding voor leraren werkzaam op achterstandscholen? Acht de minister een extra stimulans hiertoe van belang, vragen de aan het woord zijnde leden. In reactie hierop zij vermeld dat de samenwerkende PABO's die een leergang lesgeven op achterstandsscholen hebben opgezet, het volgende melden in hun tussenrapportage van februari 2004. In 2001 hebben 25 leerkrachten aan dit traject deelgenomen, in 2002 60 leerkrachten, in 2003 95 leerkrachten en in 2004 zullen in elk geval 80 leerkrachten aan deze leergang deelnemen. Een extra stimulans acht ik niet van belang.
De leden van de SP zijn het eens met de conclusie dat taal een belangrijke randvoorwaarde is voor de integratie in de Nederlandse samenleving. Wel rijst bij de leden de vraag of deze voorstellen leiden tot een beter en effectiever beleid. De reactie van het kabinet is dat met de maatregelen zoals die in de kabinetsreactie bij het rapport «Bruggen bouwen» van Blok zijn opgenomen, en veranderingen binnen het onderwijsachterstandenbeleid een stevig en effectief beleid wordt ingezet.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
mede namens de Staatssecretaris van Onderwijs,
M. Rutte
en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
M. C. F. Verdonk
M. J. A. van der Hoeven
Samenstelling: Leden: van Nieuwenhoven (PvdA), van de Camp (CDA), Kalsbeek (PvdA), Cornielje (VVD), Voorzitter, Lambrechts (D66), Hamer (PvdA), van Bommel (SP), Vendrik (GL), Mosterd (CDA), Blok (VVD), Balemans (VVD), Slob (CU), Vergeer (SP), Tichelaar (PvdA), Joldersma (CDA), de Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Eski (CDA), Eijsink (PvdA), Leerdam, MFA (PvdA), Ondervoorzitter, Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Hermans (LPF), Van Dam (PvdA), Visser (VVD) en Azough (GL).
Plv. leden: Kruijsen (PvdA), Ferrier (CDA), Verbeet (PvdA), Rijpstra (VVD), Bakker (D66), Boelhouwer (PvdA), Vacature (SP), Tonkens (GL), Jonker (CDA), Hirsi Ali (VVD), Örgü (VVD), van der Vlies (SGP), Kant (SP), Dijksma (PvdA), Hessels (CDA), Sterk (CDA), Atsma (CDA), van Bochove (CDA), Van Hijum (CDA), Arib (PvdA), Stuurman (PvdA), De Krom (VVD), Varela (LPF), Nawijn (LPF), Adelmund (PvdA), Aptroot (VVD) en Halsema (GL).
«Samen naar de Taalschool: Nieuwe moderne vreemde talen in perspectief» advies Onderwijsraad 2001, bijlage bij ocw0001292.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29200-VIII-167.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.