nr. 154
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 juni 2004
Bij brief van 15 juni 2004 heeft de vaste commissie voor Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap mij laten weten dat de Kamer de brief van de minister
van OCW van 11 juni 2004 (kennelijk is bedoeld de brief van de staatssecretaris
van OCW van 11 juni 2004) over het kabinetsstandpunt visitatie publieke
omroep niet zal betrekken bij het algemene overleg over de mediabegroting
op 23 juni a.s. Wel verzoekt de vaste commissie mij vóór
maandag 21 juni, 18.00 uur de Kamer nader te informeren over de laatste
stand van zaken met betrekking tot de omroep BNN. Hierbij voldoe ik aan dit
verzoek.
Voorgeschiedenis
In reactie op maatschappelijke ontwikkelingen is door het vorige kabinet
het wetsvoorstel verbetering van de openheid en continuïteit van de landelijke
publieke omroep (Kamerstukken II, 2002/03, 29 030) ingediend. Dit wetsvoorstel,
hierna wetsvoorstel verlaging ledental, introduceert een nieuwe B-status voor
omroepverenigingen, waarvoor 150 000 leden vereist zijn. Voor de A-status
die recht geeft op meer geld en zendtijd blijft 300 000 leden het minimum.
Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer op 11 mei
jl. gaven enkele fracties aan dat zij een relatie zagen tussen dit wetsvoorstel
en het toen nog uit te brengen kabinetsstandpunt naar aanleiding van het rapport
van de visitatiecommissie voor de landelijke omroep. Bij brief van 13 mei
jl. (Kamerstukken I, 2003/04, 29 030, D) heb ik de Eerste Kamer in overweging
gegeven de stemming over het wetsvoorstel uit te stellen totdat het kabinetsstandpunt
was verschenen. Naar aanleiding daarvan heeft de Eerste Kamer op 18 mei
jl. na debat in derde termijn de beraadslaging geschorst.
Op 11 juni jl. heeft het kabinet zijn standpunt uitgebracht naar
aanleiding van de visitatie van de landelijke publieke omroep (kamerstuk 29 657,
nr. 1). Daarin is wetgeving aangekondigd voor de korte en voor
de lange termijn.
Voor de korte termijn is een heldere en eenduidige aansturing van het
programmeringsproces op de netten urgent en noodzakelijk. De maatregelen die
het kabinet voorstelt moeten ervoor zorgen dat de landelijke publieke omroep
al in de komende jaren zijn programma-aanbod en publieksbereik kan versterken.
Mede naar aanleiding van de indringende discussie in de Eerste Kamer over
het wetsvoorstel verlaging ledental, wil het kabinet daarnaast een visie ontwikkelen
voor de lange termijn. Centraal staan de functie en taak van de publieke omroep
en de wijze waarop de maatschappelijke inbedding het beste georganiseerd kan
worden. Het kabinet streeft ernaar zijn visie voor de lange termijn in het
voorjaar van 2005 uit te brengen en wetgeving nog deze kabinetsperiode af
te ronden. Dit brengt het kabinet tot het voorstel om de erkenningen voor
de komende periode in duur te beperken tot drie jaar (van september 2005 tot
september 2008) en alle bestaande omroepen bij wet een erkenning te verlenen.
Voor nieuwe omroepen blijft de huidige aanvraagprocedure gelden.
Positie van BNN
Afronding van de behandeling van het wetsvoorstel verlaging ledental is
van invloed op de toekomst van BNN. Volgens de huidige Mediawet heeft BNN
geen kans op een nieuwe erkenning als omroepvereniging, want daarvoor zijn
300 000 leden vereist en de peildatum (1 maart 2004) is al voorbij.1 Neemt de Eerste Kamer het wetsvoorstel verlaging ledental
aan, dan kan BNN doorgaan als omroepvereniging met een B-status, die recht
geeft op 50% van de zendtijd en het budget van een A-omroepvereniging.
De positie van BNN is relevant voor het functioneren van de landelijke
publieke omroep op de korte termijn. Hierbij heb ik de volgende overwegingen:
• Externe pluriformiteit is gedurende de komende (tweede) erkenningenperiode
centraal uitgangspunt voor de landelijke publieke omroep. Los van de discussie
over de lange termijn, is BNN in de komende jaren onmiskenbaar van wezenlijke
betekenis voor die externe pluriformiteit.
• BNN spreekt een relatief jong kijk- en luisterpubliek aan, voor
de landelijke publieke omroep een moeilijke doelgroep. Ook heeft BNN als omroepvereniging
224 000 leden aan zich weten te binden, overigens zonder programmagids.
• De voorbereidingen voor het programmaseizoen 2005–2006 worden
nu getroffen. Blijft BNN in onzekerheid over zijn voortbestaan, dan zal deze
voorbereiding onvoldoende plaats kunnen vinden met alle gevolgen voor de kwaliteit
van het programma-aanbod. De publieke omroep kan zich dit niet veroorloven.
• De door het kabinet voorgestelde verlening van erkenningen aan
bestaande omroepen bij wet is niet bedoeld om BNN garanties te geven, maar
om gezien de kortere horizon tot 2008, de huidige samenstelling van (grote)
bespelers op de radio- en televisienetten te continueren. Uitvoering van dit
voornemen vergt spoedwetgeving en het is onzeker of deze (op tijd) wordt aangenomen.
Conclusie
Het kabinet zal zich inspannen om verschillende voorstellen die de afgelopen
tijd door partijen zijn gedaan, te verwerken in zijn visie voor de lange termijn.
In de tussentijd ben ik echter ook – en niet in de laatste plaats –
bestuurlijk verantwoordelijk voor een goed functionerend publiek bestel in
de komende jaren.
Maatregelen die op de korte termijn noodzakelijk zijn, moeten daarom hoe
dan ook snel doorgang vinden. Tot mijn zorg voor het waarborgen van de kwaliteit
van de publieke omroep gedurende de komende vier jaar reken ik het aankomende
wetsvoorstel voor een eenduidige besturing, het wetsvoorstel verlaging ledental
en deelname van BNN aan de programmering van de landelijke publieke omroep.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. C. van der Laan